LADY GRACE.
EEK ROMAN
TAK
Mevrouw HENRY WOOD.
Uit het Engelsch.
19)
Toen men Dr. Baumgarten Deken
van Denhain had gemaakt, werd Dr.
Maude-Dynevor Onderdeken van de
zelfde Kathedraal, welken titel hij
drie jaren later verwisselde met dien
van Domheer van Oldchurch. Hij had
een groot gezin en regeerde met
ijzeren hand zijne vele zonen en
dochteren. Hij was een bar, donker
uitziend man, die zijn hoofd heel
trotsch achterover droeg en zijn neus
de lucht in stak. Zijne dochter Ca
roline, de tweede in de reeks, was
met Sir Thomas Hume, een kolonel
van het Indische Leger getrouwd.
Buiten haar had de dokter vier doch
ters ten zijnen laste, waarvan de oud
ste, Cyrilla, zich meest afwezig be
vond.
Eigenlijk zou men beter gedaan
hebben met te zeggen, dat Miss Dy-
nevor dat viertal ten haren laste had.
Hare betrekking tot die meisjes was
ten minste een zeer ondankbare. Na
den dood van mevrouw Maude-Dy
nevor, was zij, ter verzorging van
de kinderen, bij haren broeder in
huis gekomen. Nu eens hield zij met
hem in Oldchurch verblijf, dan weder,
en gewoonlijk langer, betrok zij in
Londen hare eigene woning. Anne
Esther Dynevor was een beetje zon
derling zij droeg een blonde pruik,
en hare nichtjes hadden, niet zoo
zeer om die reden, als wel om hare
andere eigenaardigheden, zeer wei
nig ontzag voor haar.
Toen Lady Grace Baumgarten, in
het laatst van October, van hare reis
op het Vasteland teruggekeerd, Mary
weder aan Dr. Dynevor afstond hij
was van Oldchurch naar Eaton Place
gekomen, om haar in ontvangst te
nemen en hem het prachtige
aanzoek van den heer Wilmot mede
deelde, was de domheer daarmede
zeer ingenomen en betuigde hij La
dy Grace zijne erkentelijkheid. Mary
en hare beide zusters, Regina. en
Grace, waren dien winter bij hare
tante gebleven. Februari bracht daarin
verandering. Sir John Wilmot was
gestorven, en zijn zoon, thans Sir
Everard, kwam voor zijne familiebe
langen naar huis, terwijl Dr. Dynevor
van Oldchurch naar Eaton Place
verhuisde. Volgens berekening van
den domheer, kon Wilmot al in Lon
den zijn. Hij verlangde te meer met
zijn aanstaanden schoonzoon kennis
te maken, nu hij zich volstrekt niet
begrijpen kon, wat een jong raensch
van geboorte, geld en vooruitzichten
in zoo'n stil, onbeduidend, bleek, jong
meisje als zijne dochter Mary gevon
den had. De vader was noch in 't
publiek, noch t'huis met zijne doch
ters bijzonder ingenomenzij verdien
de meer waardeering dan hij haar
wel gaf.
Het middagmaal was afgeloopen,
en, met uitzondering van den heer
des huizes, waren allen in het salon
bijeen. Laatstgenoemde was zeer op
zijn glas portwijn gesteld, en verliet
de taiel altijd veel later dan de jon
gen en lichtzinnigen. Op een van de
groote ouderwetsche sofaas zat miss
Dynevor met haar blonde pruik haar
hoofd rustte op een kussen en zij
was in een zalige rust. Op eene an
dere sola zaten de drie gezusters in
een halven kring; terwijl op de zij
leuningen van hetzelfde meubel, aan
den eenen kant haar broeder Richard,
aan den anderen kant een jongmensch,
hun gast, een plaats gevonden had.
Die gast was Charles Baumgarten,
thans bijna zes-en-twintig jaar oud,
niet zeer lang van stuk, maar goed
gebouwd en knap van uiterlijk. Men
zag in hem het evenbeeld van zijn
vader in diens jeugd; maar niet de
minste gelijkenis met zijne zuster
Gertrude, of met zijne moeder, Lady
Grace. Richard Dynevor daarentegen
was klein en onbeteekenend van per
soon.
De zoons van den domheer waren
de plaag van zijn leven. Zij waren
wel niet slechter dan zoovele zoons
van anderen, masr bij had daarvan
ook verscheidene groot te brengen,
en met zijne bekrompen middelen
viel hem dat zwaar. Richard studeer
de in de Rechtenmaar hij had
nog vele examens te doen. Hij was
liever in de Kerk gegaan; doch de
domheer meende, dat twee zoons in
die bglrekking voldoende waren.
„Is hel geen schande!" riep eens
klaps Regina Dynevor, op den ge-
dempten toon, waarin het gesprek
werd gevoerd. „Nu heet het weer,
dat ze zooveel pijn in de leden heeft,
en met geen mogelijkheid ons mor
genavond begeleiden kan!"
„Regina!" voegde Grace haar be
rispend toe; al was zij hier de jong
ste tegenover de oudste der gezusters,
meermalen nam zij tante nog in be
scherming.
„Ik verzeker u, dat ze het gezegd
heelt," antwoordde Regina, terwijl
het heele gezelschap thans naar de
andere sofa gluurde, als om eiken
twijlel weg te nemen, wie door haar
werd.bedoeld. „We waren kort vóór
hel eten op hare kleedkamer. „Ik heb
weer zooveel pijn," zoo luidden haar
eigen boorden."
„Best mogelijk: maar daarom be
hoeft gij die hier niet te herhalen,
waar anderen bij .zijn."
„We zijn onder ons," zei Regina.
„Charles Baumgarten telt niet meê."
„Neen, die lelt niet mede, zooals ge
zeer juist zegt," opperde Charles
zelf.
„Regina zal haar lange tong nog
eens betreuren," zeide Grace. „Na
tuurlijk is Charles hier zoo goed als
tehuis, maar zij zou evenmin hebben
kunnen zwijgen, als de kamer vol
met vreemde menschen geweest was."
„Dat heb ik zeker van papa," zei
Reigna onverschillig.
„Maar wat papa mag doen, staat
aan een jong meisje nog niet vrij,"
antwoordde Grace, die van lijd tot
tijd de menschen zoo eens goed de
waarheid zei.
„Ga zoo voort, Gracp," riep Richard
lachend; „vertel het de anderen maar
eens goed. En wat heeft tante Anna
nog meer gezegd
„Niels. Doch ik hoop maar, dat ze
overdreven heeft van die kwaal. Is
het zoo erg, als zij beweert, dan
kunnen we ons weer, even als in
het vorige seizoen, in huisarrest be
schouwen."
„Ik zou nog liever wegloopen, dan
me dal te laten welgevallen," ver
klaarde Regina met een zekeren na
druk. „Het is geen rhumatiek, hel
is alleen haar ellendig humeur, waar
onder ze lijdt."
Charles Baumgarten lachte.
„Ja, het is waar, Charley; gij zelfs
weet nog niet eens, hoe zij is. Ik
verklaar hier, dal het verleden jaar
hall om half ging: een klein beetje
rhumatiek en een heele boel „men-
schenhaat en berouw." Als deze aan
val doorgaat, dan heeft ze dien waar
schijnlijk aan mij wel te danken."
„Aan u? Hoe dat zoo, Regina?"
„Die kleine Aarts-deken Duck
kwam van morgen hier.
„Aarts-deken Duck wie is dat
nu weer?" viel Charles Baumgarten
haar in de rede.
„Och, zoo noemen de meisjes hem;
zij bedoelt Aarts-deken Drake," leg
de Richard hem uit. „Stoor haar toch
niet in haar verhaal, Charley."
„Nu," ging Regina voort; „ieder
een hier weel, hoe tante Anna altijd
werk van hem maakt, in de hoop
zeker, nog eenmaal mevrouw Duck
n°.2 te worden. Van morgen begon
de kleine aartsdeken alweer met zijn
laffe complimentjes hij heeft er
een half dozijn, die hij aan al zijne
dameskennissen om beurten verkoopt
en had het nu over tante's haar:
„Lokken, op wier schoonheid wind
noch regen ooit val zouden hebben I
Dat mocht ik toch zoo maar niet
voorbij laten gaan. „Het zou anders
voor tante Anne Esther zoo heel erg
niet zijn," zei ik: „Ze behoeft die
slechts naar den kapper te sturen,
die ze op zijn gemak t'huis weer
in orde brengt; dat is voor haar
heel wat gemakkelijker dan voor ons
arme schepsels."
„Regina! dat hebt ge toch niet
durven zeggen P"
„Zeker. Maar ik moet erkennen,
ze keek mij ook aan, of ze me opeten
zou, en de aartsdeken zat met zijn
figuur mooi verlegen. Het is anders
op zichzelf ook al genoeg, haar Anne
Esther te noemen. Maar ze had wat
van me te goed," beweerde Regina;
den heelen morgen heeft ze mij ge
plaagd met hare overdrijvingen. En
dit is nu hare wraak: een aanval
van rhumatiek voor te wenden!"
„Jammer, dat jelui meisjes maar
niet trouwt en het huis uit kunt
tiekken," merkte Richard niet zeer
edelmoedig op; „maar toch, zoo'n
tante zult ge niet licht terugvinden.
Hoe zou ik, als zij er niet was, aan
mijn zakgeld moeten komen? Zeg
eens jongelui, nu is Wilmot toch
zeker wel in het land."
„Zoo? Dan zullen we hem van
avond wel hier zien verschijnen," zei
Regina. „En Mary blijft zoo koud
daaronder, alsof ze een komkommer
was! Men zou haast den
Hier trad de domheer het vertrek
binnen. Regina brak haren zin in
het midden af; Charles Baumgarten
liet zich van de kanapéleuning neer
en ging behoorlijk op een stoel zit
ten. In Dr. Dynevors tegenwoordig
heid gedroegen de zijnen zich altijd
hoogst betamelijk. Hij stapte naar den
haard en bleef daar zijn rug verwar
men, terwijl het gaslicht zijn blinken
de schoengespen bescheen. Doodsche
stilte had het levendige rumoer ver
vangen, zonder dat daardoor miss
Dynevor zoo dadelijk ontwaakte; en
te midden daarvan werd een bezoe
ker aangekondigd.
Iedereen scheen te begrijpen, wie
het zijn zou; in stille verwachting
waren aller oogen op de deur ge
licht, die eindelijk openging.
„Sir Everard Wilmot."
Dr. Dynevor, schoengespen en al,
stoof hem met uitgestrekte hand te
gemoet. Hij had verwacht, een jon
gen fat te zullen zien, met een knevel
tje en misschien een lorgnet voor het
oogen het bleek een flinke man van
even over de dertig jaren te zijn, die een
allergunstigst voorkomen had. Miss
Dynevor was, wakkergeschrikt, over
eind gesprongen en schoof in hare
verwarring hare blonde krullen scheel.
Na hartelijk door den domheer
en zeer kalm door Mary begroet
te zijn, wier hand hij slechts een
oogenblik in de zijne hield, en na
voorgesteld te zijn aan het overige ge
zelschap, Charles Baumgarten incluis,
nam Sir Everard plaats.
„Zie Mary eens," fluisterde Richard
zijne zuster Regina in het oor. „Zou
ze flauw gaan vallen?"
Regina stond ongemerkt op en ging
naar hare zuster toe. Mary sidderde
over haar geheele lichaam en was
doodsbleek van gelaat geworden. Doch
het kwam niet tol eene bezwijming.
„Het zal dadelijk wel beter zijn,"
fluisterde zij tegen Regina. „Kijk, in
's Hemels naam, maar niet naar mij I
Praat maar tegen de anderen: doe
ietsga voor me staanleid de
aandacht van me af," en werkelijk
keerde weldra de kleur op hare wan
gen weder.
„Lel eens op, of ik, voor den bemin-
nelijksten galant ter wereld, ook on
gesteld worden en een flauwte krijgen
zoudacht Regina, terwijl zij de thee
kopjes op de tafel liet rammelen, op
vinnigen toon vroeg, hoe tantes bee-
nen nu waren, en Charles Baumgar
ten naar het schellekoord stuurde, om
voor het theewater te bellendit alles
met de lofwaardige bedoeling om van
Mary de aandacht af te leiden.
„Verkiest u misschien ook liever
kolfie, Sir Everard
fjij glimlachte. „Neen, 'k dank u,
ik prefereer thee. Ik houd me het
liefst bij de goede, ouderwetsche, En-
gelsche gewoonten. Geen reiziger in
een zandwoestijn kon sterker verlan
gen naar hel gezicht van water, dan
ik zoovele maanden achtereen naar
huis snakte."
„Waarom dan maar niet wat eer
der gekomen ?"vroeg Regina minzaam.
„Ten eerste mocht ik nietik moest
op mijn post blijven," antwoordde
Sir Everard. „Ten tweede had ik mijn
vader bij me, die meende, dat het
Engelsche klimaat hein nadeelig zou
zijn. We zijn wel eens de slaven der
omstandigheden, miss Dynevor," ver
volgde hij, steeds tegen Regina.
„Zeer onaangename omstandighe
den soms ook, daar weet ik van
mee te pralen," antwoordde de jonge
dame. „Maar, pardon, Sir Everard,
ik ben miss Dynevor niet; en dit is
het zekerste middel om voor eeuwig
bij tante in ongenade te vallen, zoo
u mg dien eeretitel toekent. Zij is
althans vooreerst nog Miss Dyne
vor, en ik ben maar Miss Regina."
„Er was iets zoo ondeugends, zoo
bijtends in Regina's laatste opmerking,
dat er onder de jongelui een onder
drukt gegrinnik ontstond. Sir Everard
wendde zich nu tot de werkelijke
miss Dynevor en begon zich in hel
oogvallend hoffelijk met haar te on
derhouden.
„De goede tante Anna is erg aan de
sukkel tegenwoordig," riep Regina.
„Ze klaagt over rhumatiek in de
beenen."
„'t Is jammer, dat gij die niet
in uwe tong hebt, Regina," beet
miss Dynevor haar met scherpte toe
terwijl Dr. Dynevor zich zoover noodig
vooroverboog, om zjjne dochter een
bestraffende blik toe te werpen.
„Begon hel leven op het Vaste
land u zoo tegen te slaan?" vroeg
hij aan Sir Everard. „Ik ben daar nooit
geweest, en kan er dus niet goed
over mede redeneeren.
„Op den duur begint alles, wat
ons eigen land niet is, tegen te slaan,
mijnheer. Ik hoop mijn verdere le
ven hier te kunnen slijten kleine
uitstapjes natuurlijk daargelaten."
„Mary kwam verrukt over al wal
Duitschland is t'huis," riep Grace
Dynevor. „Volgens haar moet het
daar wel een aardsch paradijs wezen."
Sir Everard keek schuin naar Mary,
en glimlachte haar toe; waarop een
vluchtige blos over de bleeke wan
gen dezer jonge dame gleed en hare
verlegenheid nog toenam.
Na de thee verspreidde zich het
gezelschap door de geheele suite.
Een der meisjes nam plaats aan de
piano; anderen posteerden zich daar
omheen, terwijl de domheer en Sir
Everard, voor den haard slaande,
bleven praten.
„Mijne dochters, maar Regina
vooral, zijn soins een beetje stekelig
tegen hare tante," begon hij ver
trouwelijk, meenende, dat hel gedrag
van de meisjes wel eenige verontschul
diging behoefde. „Mijne zuster Anna
is wat aan den strengen kant en daar
heeft de tegenwoordige jeugd niet
mede op. Richard en Charley Baum
garten zelfs spannen met de rest al
samen."
„Charley Baumgarten, is dal de
zoon van Lady Grace P"
„Haar zoon en haar afgod."
(Wordt vervolgd)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.