LADY GRACE.
EEN ROMAN
YAK
Mevrouw HENRY WOOD.
Uit het Engelsch.
20)
„Een knap jong mensch, met een
zeer gunstigjjvoorkomen."
»0ch, dal, voorkomen, dal voorko
men!" zei de eerwaarde dokter met
zekere minachting. »Maar hij heeft
een goeden kop en leeft geregeld als
een uurwerk. Hij heeft ook goed ge
studeerd en op tijd zijn giaad ge
haald."
„Heelt hij nu eene betrekking?"
vroeg Sir Everard. „Lady Grace sprak
dikwijls over hem, doch dat is mij
ontgaan."
„Ik zou niet welen, hoe hij er
zonder betrekking moest komen. Toen
zijn vader stiei f was er minder dan
niets, zooals ge zeker wel gehoord
zult hebben. Charles heeft gelukkig
reeds eenige rechtspraktijk."
„Er is immers nog een oudere
zoon, niet waar?"
„Ja, van den deken namelijkniet
van Lady Grace. De deken is twee
maal getrouwd geweest. Cyras zit in
Wellington, in Nieuw Zeeland, en is
al in jaren niet in Engeland ge
weest."
Cyras!" herhaalde Sir Everard
met zekeren nadruk. nHeel hij zoo?
En hij zit, volgens u, in Wellington?
Kan hij daar op een cargadoorskan
toor zijn bij Brice en Jansen?"
„Ja, zoo heet, meen ik, die firma,"
antwoordde de domheer van uit de
hoogte, daar hij het wel eenigszins
beneden zijne waardigheid vond, be
kend te zijn met een naam uit den
handel.
„Dan heb ik twee of drie jaren
geleden, in Wellington zijnde, met
hem kennis gemaakt," merkte Sir
Everard aan. „Ik verbeeldde mij toen,
dal hij Brice heette: althans zeker
weet ik, dat hij den heer Brice oom
noemde."
„Dat kan wezen: die Brice's zijn
aangetrouwde familie. Zijn werkelijke
naam is echter Cyras Baumgarten."
Sir Everard drentelde nu ook naar
de andere kamer. Mary zat, op eene
sola, stil voor zich uit te kijken, en
Charles Baumgarten stond onder de
lichtkroon, met een open boek in de
hand. Sir Everard vond naast Mary
een plaatsje.
„Dat is een lange scheiding ge-
weesl, Mary," fluisterde hij haar toe.
„Dacht ge wel, dat ik ooit zou terug
komen
„Ja, hel heeft lang geduurd," ant
woordde zij op zachten loon, terwijl
hare handen beelden en haar hart
hoorbaar bonsde; zij gevoelde zich
in tegenwoordigheid van haren ver
loofde weinig op haar gemak.
„Doch het was geheel buiten mijne
schuld, Mary," vervolgde hij. „Zoo
ge mij toegestaan hadt, geregeld te
schrijven, zoudt ge dit ook geweien
hebben."
„Tante oordeelde het ongepast,
eene geregelde correspondentie te
onderhouden alleen bij bijzondere ge
legenheden mocht ik u schrijven.
Dit heb ik u immers gemeld, zoodi a
ik t'huis was gekomen?"
Over Sir Everards gelaal gleed j
een vluchtige glimlach. „Ja ik weet
het heel goed herinner ik mij
dat verbod en zoo hebben wij ons
dan ook heel passend gedragen
ten koste misschien van de hartelijk-1
heidl Doch het vroegere blijve nu
rusten, en voortaan behoeven we niet
bang te zijn, dat er verder
„Doch hij eindigde dien volzin
niet. Een blik in hel rond had hem
verzekerd, dal niemand op hem let
te. Charles Baumgarten scheen ver
diept in zijn boek en had hun den
rug toegekeerd: het overige gezel
schap stond om de piano geschaard,
waar gezongen werd. Hij boog het
hoofd naar haar toe en drukte zacht
zijne lippen op Mary's wangen.
„O neen I niet doen riep zij, hem
ontsteld afwerende.
„Niet, mijn liefste, mag ik dat niet
doen Onthoudt gij mij die lang ver
wachte belooning?"
Zij snakte naar lucht, en vatte,
opstaande, den hoek van den schoor
steenmantel. Weer was alle kleur
uit haar gelaat geweken.
Toen er gezongen was, ontspon
zich een algemeen gesprek, en na een
poos stond Sir Everard op om te
vertrekken.
Wilt u zoo goed zijn, met mijne
beleefde groeten, aan Lady Grace te
zeggen, dat het mij een groote eer
zal zijn, morgen Haar Edele mij
ne opwachting le komen maken
zei Sir Everard tegen Charles Baum
garten, aan wien hij de hand toe
stak.
Charles echter verkoos de hem
aangeboden hand niet te zien; hij
boog en antwoordde koel en stijf
„Ik woon niet bij Lady Grace, en
twijfel er aan, of ik haar van avond
of morgen wel zien zal."
„Hij heeft de trotschheid zijner
moeder," dacht Sir Everard. Maar
hierin vergiste hij zich toch.
Mary sloop na eene poos de kamer
uit, en was daarin nog niet terug
gekeerd, toen ook Charles van de
aanwezige huisgenooten afscheid nam.
Op weg naar de voordeur een
spreekkamertje voorbijgaande, dat ge
woonlijk door de jonge dames voor
hare studiën of werkzaamheden werd
gebruikt, meende Charles een zucht
of snik te hooren. Hij bleef slaan
en keek naar binnen. Er was geen
licht in het vertrek, doch de haard
brandde lustig, en, bij hel schijnsel
daarvan, zag hg Mary staan. Nu slapte
hij den drempel over en sloot de
deur achter zich. Hoe haastig zij ook
de sporen van tranen van hare wan
gen had gewischt, hare ontroering
kon Charles niet ontgaan, toen hij,
naast haar op het oude haardkleed
slaande, haar in de oogen keek.
„Kom, Mary, laat ons, in Gods
naam, niet langer huichelen. tVe zijn
toch geen kinderen meer. Er moet
een eind aan komen. Wat zullen we
doen? Ge kunt zoo onoprecht toch
niet zijn en dien man trouwen?"
„O, Charles! stil toch!" fluisterde
zij op mismoedigen toon.
Zoo bleel hij haar eenige oogen-
blikken ernstig aanzien.
„Wilt gij hem dan trouwen?"
„Neen, liever zou ik sterven."
„Ja, want mij hebt ge lief
stil. ik zeide u immers, dat de tijd
voorbij is om hel nog langer te ver
bergen van avond is de droom uit.
Gij hebt me lief, Mary en o, mijn
engel! hoe ik u liefheb, weet ik nu
met geen woorden te zeggen. Doch,
dat vordert gij wel niet? Reeds heel
lang kondt gij dit weten."
„Ik ben angstig," fluisterde zij.
„Met schiik denk ik aan de toe
komst. Ga eens na, hoe ik hem be
nadeeld heb!"
„En met schiik denk ik slechts aan
mijne omstandigheden, aan mijne ar
moede," zeiCharles Baumgarten. „Wan
neer ik er met uw vader over spreek,
wijst hij me onverbiddelijk de deur,
om er nooit weêr in te komen. We
deden verkeerd, Mary, zoo lang de
oogen gesloten te houden voor hetgeen
gebeuren moest en nu dan ook is
geschied."
„O, zeg geen woord legen vader,"
fluisterde zij dringend.
„Maar dan laat men u met Eve
rard Wilmot trouwen!" riep Charles
Baumgarten heftig. „O, ik moest
mij met alle macht beheerschen, toen
ik van avond zag, dat hij u kuste.
Pijnlijk aangedaan riep zij: „Hebt
ge gezien, dat hij dit deed?"
„Of ik het zag? Eigenlijk niet;.
maar ik voelde het. Ik voelde het,
alsof me een scherp stuk staal
door het hart werd geboord. O, die
vloek van de armoede! Ik sta weer
loos in deze zaak. Mary, op u alleen
moet, kan ik blijven vertrouwen."
„Ik was op het punt hem alles te
vertellen, toen hij naast me zat," zei
zij afgetrokken. „Ik had het reeds op
de lippen, maar wist alleen niet, hoe
ik zou beginnen. Hij is toch zoo goed,
zoo oprecht, zoo lief voor mij ge
weest; hij was iemand, dien men
zoo ten volle kon vertrouwen. O,
had hij er maar nooit aan gedacht,
mij te vragen! Of had ik mijn zin
maar gevolgd en hem afgewezen!"
„Waarom deed ge dal ook niet?"
„Ik had geen moed om het le
doenen ik hield toen nog niet
zooveel van u als thans," fluisterde zij.
„We hebben nog een heel leven
voor ons, Mary, en dat duurt te lang
om altijd rampzalig te kunnen zijn,"
drong hij aan. „Mary, gij moet op
mij blijven wachten: eindelijk komt
zeker een tijd, dat ik recht heb u
te vragen."
„Laat mij dezen nacht om over uw
voorstel na te denken," antwoordde
zij. „Ik moet een besluit nemen en zal
mij daaraan zeker houden."
„Neen, neen," riep hij onstuimig.
„Als gij er plicht en zulk soort van
dingen bij haalt, dan zult ge nog
eindigen hem te trouwen."
„Charles 1" Thans was aan haar
de beurt, hem te berispen. „Ik zei,
dal ik tijd verlangde om na te den
ken, wat ik moet doen, wat mijn
plicht is, niets meer, niets minder.
Het kan nooit mijn plicht zijn, iemand
le trouwen, dien ik niet lief heb."
„Mary, vergeef het mij. Ik ben
hall van mijne zinnen berooid."
„Kom, ga nu heen," smeekte zij.
„Ik sta duizend angsten uil, dat ie
mand binnenkomen en ons hier samen
vinden zal. Dag, Charles!"
Hij nam haar in zijn armen en
wilde haar kussen doch zij ontvlucht
te hem. „Charles vergeet niet, dat
ik nog met hem ben verloofd."
Doch vruchteloos. „Ik wil, ik moet
zijne ontheiligende aanraking weg
kussen," fluisterde Charles Baumgar
ten haar, de daad bij het woord
voegende, in het oor.
HOOFDSTUK X.
De domheer.
Mary Dynevot' bracht een slape-
loozen nacht door, met te bedenken,
wat zij zou doen. Haar vader durf
de zij haar hart niet blootleggen
hij was een driftig man, die van zijn
onbeperkt gezag gebruik maken zou:
alleen reeds de gedachte daaraan joeg
haar een schrik op het lijf. Wat zou het
ook geven, wanneer zij hem haar
vertrouwen schonk? niets; minder
dan niets. Bij het minste blijk van
verzet, van haren kant, was hij juist
de man om dal huwelijk te bespoe
digen.
Neen, hare verbintenis moest ver-
broken worden, vóór Dr. Dynevor er
iels van wist. Er was slechts één
weg om uit hare moeilijkheid le ge
raken een beroep op de edel
moedigheid van Sir Everard. Doch
daarvan schrikte zij terug, en toen
zij 's morgens opstond, was in haar
oog de zaak nog eVen onuitvoerbaar
als toen ze zich ter ruste had be
geven.
Met ieder uur werd intusschen
de moeilijkheid grooler. Het was te
verwachten, dat Sir Everard haar,
die zijne bruid bijna was, in den loop
van den dag zou komen bezoeken.
Er moest dus zoodra mogelijk gehan
deld worden. Miss Dynevor heette.her-
steld te zijn, en had zich bereid4ver-
klaard, hare nichtjes naar de bewuste
avondpartij te vergezellen, die ze reeds
in hare voorbarigheid, hadden afge
schreven. Juist werd deze partij nog
besproken toen, in den achtermiddag,
Sir Everard kwam.
We kunnen u best eene introduc
tie bezorgen, Sir Everard," opperde
Miss Dynevor. „Het zal voor de Lay-
sons een waar genoegen zijn, u le
mogen ontvangen."
„Wel vriendelijk. Doch ik zal in
dit geval moeten bedanken, omdat
mijne stemming juist niet van de
vroolijksle is," antwoordde Sir Everard.
Mary maakte hiervan dadelijk gebruik
om dien dag een gesprek onder vier
oogen met haren aanstaande te kunnen
hebben. Toen zij samen voor een
der ramen stonden, voegde zij hem
op zachten loon toe:
„Gij zoudt me een groote gunst
kunnen bewijzen. Ik zal me ook aan
die partij onttrekken, en blijf thuis.
Kom gij dan een half uur rustig met
mij praten I"
„Ik zal, Mary, met genoegen aan
uw verzoek voldoen."
„Denk er aan," voegde zij er ge
jaagd bij, „dat ik u alleen moet spre
ken, en daartoe hebben we zóó slechts
gelegenheid."
De domheer ging dien middag
collegiaal uit eten. En op het vastge
stelde uur ging miss Dynevor met
slechts twee harer nichtjes naar de
bedoelde partij, verbaasd over Mary's
wispelturigheid om zich daaraan op
het laatste oogenblik nog te onttrek
ken. Nauwelijks waren zij weg, ol
Sir Everard werd aangediend.
Mary poperde. Thans kon de uit
voering van haar plan niet meer ver
schoven worden. Bleek en ontdaan,
reeds huiverig, ontving zij haren galant.
„Wat scheelt u toch, Maryvroeg
hij op den vriendelijksten toon.
Het viel haar zoo hard over de
zaak te beginnen. Krampachtig wrong
zij zich de handen en liep van hem
weg naar den haard. Maar het moest
thans geschieden, nu of nooit."
„Ik heb u eene mededeeling te doen,
Sir Everard
nSir Everard I" viel hij haar in de
rede, terwijl hij naast haar kwam
staan.
„En ik weet niet, hoe ik dit aan
leggen moet," ging zij voort, zonder
op zjjne aanmerking acht te slaan.
„Als gij iemand anders waart geweest
dan dan gij zijt, dan zou ik
niet gedurfd hebben."
Hier viel zijnerzijds weinig tegen
in te brengen. Belangstellend nam
hij haar op, zag hij hare neergesla
gen oogen en de zenuwachtige be
weging harer handen, en nu wachtte
hij al wat er volgen zou.
„Ik ben slecht geweest; ik heb
verkeerd gedaan. Ik heb de zaken op
haar beloop, en u daardoor in den
waan gelaten, dat ik met u wilde
met u zou gaan trouwenen thans
zie ik in, dat het niet mogelijk is."
Een doodsche stille. Sir Everard
kon zich niet voorstellen, ooit iemand
zoo verlegen, zoo pijnlijk verlegen te
hebben gezien. „Ik begrijp het niet,"
zei hij. „Maar ga liever zitten," voeg
de hij er vriendelijk bij, haar naar
de kanapé geleidende, waarop hij
plaats naast baar nam.
„Door uwe l'huiskomst zijn mijne
oogen open gegaan," vervolgde zij,
nauwelijks wetende, wat zij zeide.
„O, ik wilde volstrekt niets verkeerds
doen; ik was voornemens, eerlijk mijn
woord te houdenmaar, toen gij gis
teren hier binnen kwaamt toen
bemerkte ik dat ik onmoge
lijk met u kon trouwen."
Sir Everard vond dit eene zonder
linge bekenteniste zonderlinger, nu
hij die moest aanhooren.
(Wordt veryolgd\
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.