ADAM GRAINGER,
VAN
Miss U WOOD.
Uit het Eng els ch.
5)
HOOFDSTUK IV.
Gevonden.
't Was de avond vóór den dag,
waarop Margaret Channing haar huis
zou verlaten. Zij was er tot op het
laatste toe in gebleven, en had over
alles toezicht gehouden, en alles ge
regeld. De boeken en het zilverwerk
had zij eerst dien dag gestuurd naar
de plaats, waar zij verkocht zouden
worden en zij had haar eigen klee
deren cn goederen ingepakt en ge
reed gezet, opdat die den volgenden
morgen met haar mochten verhui
zen. Tengevolge van al die beslom
meringen was zij zeer vermoeid, en
zij zat daar op een lagen stoel voor
het vuur, lijdende aan geduchte hoofd
pijn. Hoe treurig was het nieuwe
jaar voor haar begonnen
Zij zat daar te turen in 't vuur
haar oude gewoonte, en zij
liet hare verbeelding werken, en
trachtte zich voorstellingen te maken
van het lot, dat haar in de toekomst
wachtte. Vrienden, maar niet vele,
hadden haar ten tijde van Dr. Chan-
ning's overlijden dringende uitnoo-
digingen toegezonden„Kom
over, en breng eene week bij ons
door of „een dag of wat," of „eene
maand," al naar gelang van om
standigheden. Maar Margaret had
„neen" gezegd op al die uitnoodi-
gingen. Zij had het 't best geoor
deeld, geenerlei bedriegelijk uitstel te
zoeken, maar terstond den worstel
strijd met haar omstandigheden te
aanvaarden. En zoo had zij gedaan,
en dienovereenkomstig had zij hare
besluiten genomen. Daar zij goed on
derwijs en een uitnemende opvoe
ding ontvangen had, had zij beslo
ten, eene betrekking als goevernan-
te te zoeken, 't Zou zeker niet veel
moeite kosten, eene begeerlijke be
trekking te vinden voor de dochter
van Dr. Channing.
Terwijl zij daar zoo zat, dacht zij
onwillekeurig aan Kapitein Hoare
aan de pozitie, welke zij zich een
maal voorgesteld had te zullen in
nemen als zijne vrouw wat een ver
schil tusschen dien roman en deze wer
kelijkheid Maar niet half zoo smar
telijk was voor haar deze herinne-
ting, als wel een andere haar
niet te rechtvaardigen gedrag ten
opzichte van Adam Grainger. Zij
had de haar eenmaal zoo dierbare
hoop van zijne vrouw te zullen wor
den weggesmeten voor een hersen
schim, die haar teleur had gesteld.
O, als zij vergeleek wat zij had kun
nen zijn, met hetgeen zij was, met
haar tegenwoordigen toestand van
eenzame verlatenheid, met het moei
tevolle leven, dat haar te wachten
stond Vervolgens vestigden zich hare
gedachten op haar vaderen hare
oogen vulden zich met tranen, en
zij schreide lang en bitterlijk.
Eene dienstmaagd, de eenige die
zij in huis gehouden had, kwam bin
nen, en deed haar ontwaken uit haar
gepeins. „Er heeft zich een heer aan
gemeld, juffrouw," zeide zij„en hij
vraagt of hij u spreken kan. Hier is
zijn kaartjen."
Margaret hield het bij 't vuur, en
spande hare doffe oogen in, om te
lezen, wat er op stond.
„Mr. Grainger."
„Wat kan hij hier komendoen?"
riep zij bij zich zelve uit. 't Zal zeker
iets zijn over de levensverzekering.
Laat dien heer hier binnen, Mary,
en licht hem voor met de lamp!"
Adam Grainger wisselde een hand
druk met haar, toen hij was binnen
gekomen, met meer deelneming en
aandoening, dan hij wellicht gedaan
zou hebben, indien hij niet ontdekt
had, hoezeer zij veranderd was
zij, de vroegere zoo bloeiende Mar
garet Channing. Hare met tranen
bevochtigde wangen waren fletsch en
bleek, en hare gestalte was veel schra
ler dan voorheentenzij dat het som
bere zwart van haar rouwgewaad
hem misleidde. Hij scheen hoege
naamd niet veranderd te zijn, maar
hij was nog dezelfde man, met zijn
I aangenaam en hoogst fatsoenlijk voor
komen, van weleer.
„Ge zult me, hoop ik, verontschul
digen, dat ik u dus kom storen,"
zoo ving hij aan, toen de meid het
vertrek verlaten had; ,,ik kom hier
op verlangen mijner moeder. Zij ge
looft, dat er eene vergissing heeft
plaats gehad dat ge het briefjen
niet ontvangen hebt, welk zij u ver
leden week geschreven heeft."
„Ik heb geen briefjen van Mrs.
Grainger ontvangen," antwoordde
Margaret, en zij drukte haar hand
tegen hare zijde, want haar hart
klopte onstuimig, nu zij zich zoo on
verwacht in tegenwoordigheid bevond
van den man, dien zij nog altijd be
minde. „Behalve dat eene briefjen,
dat zij zoo vriendelijk geweest is mij
te schrijven na het overlijden van
papa."
,.Neen, dat bedoel ik nietdaarop
hebt ge geantwoord, als ik mij niet
vergis. Het door mij bedoelde brief
jen is geschreven verleden Donder
dag of Vrijdag. Het hield in het
vriendelijk verzoek, Miss Channing,
of ge haar het genoegen zoudt wil
len doen, een tijdlang ten harent door
te brengen, wanneer gij uw huis hier
verlaat. Ik" haastte hij er zich
bij te voegen „woon niet meer
bij mijne moeder aan huis. Mijne
moeder woont alleen."
De tranen kwamen Margaret in de
oogen.
„Ieder is even welwillend ten mij
nen opzichte," sprak zij. ,,Ik voel
me zeer verplicht aan Mrs. Grainger,
dat zij dus aan mij denkt; maar ik
hoop haar zelve een bezoek te bren
gen en haar persoonlijk voor hare
welwillendheid te bedanken. Zij kan
niet meer uitgaan, geloof ik."
Zij is al sedert verscheiden maan
den niet uit geweest. Zij verlangde,
dat ik me op de hoogte zou stellen
ten aanzien van uwe plannenmaar
misschien vindt gij dat wel een on
beschaamdheid van me!"
„Neen, neen," antwoordde Marga
ret, ternauwernood in staat hare tra
nen te bedwingen, nu oude herinne
ringen, gepaard met hare tegenwoor
dige neerslachtigheid haar zoo smar
telijk aangrepen. „Ik voel me zeer
verplicht aan Mrs. Grainger voor
hare vriendelijke belangstelling. Wees
zoo goed haar mede te deelen, dat
ik morgen naar Mr. Padmore ga, om
daar een paar weken door te bren
gen hij en Mrs. Padmore hebben
er zoo lang op aangedrongen, dat ik
dat doen zou, dat ik eindelijk heb
moeten toestemmen. Na verloop van
dien tijd hoop ik eene blijvende wo
ning gevonden te zullen hebben.
Vrienden van me zien reeds voor me
uit naar eene betrekking, en een ad
vertentie is met dat doel in de Times
geplaatst. Ik moet nu mijne talen
ten aanwenden om in mijn onder
houd te voorzien."
„Maar het is niet goed, dat gij dat
doet," hernam hij, en zijn toon van
spreken verried eenige ontroering
„het is niet goed voor Dr. Chan-
ning's dochter. Wij hebben van Mr.
Padmore vernomen, dat gij dit be
sluit genomen hadt, en het heeft
mijne moeder leed gedaan. Het zou
haar zooveel genoegen doen, Miss
Channing, indien ge, althans voor-
loopig, bij haar uw intrek wildet
nemen."
Margaret gaf geen antwoord. Zij
worstelde om hare weerspannige ge
voelens in bedwang te houden.
„Indien ge maar wat geduld wildet
hebben met hare kwalen, zegt zij, en
u vrij en vroolijk wildet bewegen,
alsof ge in uw eigen huis waart, dan
zou zij zich gelukkiger gevoelen dan zij
zich gevoeld heeft na den dood van
Isabel. Vergun me, dat ik aldus met
aandrang het verzoek mijner moeder
overbrenge, Miss Channing!"
Margaret schudde het hoofdmaar
hare tranen kon zij niet bedwingen,
en zij bedekte zich het gelaat met
de handen. Wat was het in hare
houding, dat zijn hart zoo onstuimig
deed kloppen Adam Grainger liep
naar haar toe; hij duwde haar han
den weg, en boog zich over haar
heen, terwijl hij fluisterde
„Margaret! Ik zou er wel eene
bede van me zeiven aan wenschen
toe te voegen. Dat ge na verloop
van eenigen tijd u in mijn huis
mocht willen vestigen
Trillend rees zij overeind. Wal be
doelde hij?
„Is nu de geschikte tijd gekomen
voor mij, om u nogmaals te vragen,
of ge mijne vrouw wilt worden? O,
laat mij hopen van ja! Margaret,
liefste Margaret! 'tis in deze zelfde
kamer geweest, dat ge mij afgewezen
hebt; laat het in deze kamer zijn,
dat ge goed maakt, wat ge toen ge
daan hebt
„Ik kan het nooit goedmaken,"
antwoordde zij snikkend. „Verkwist
geene woorden aan me, Mr. Grainger
ik ben het niet waard."
„Toch hebt ge het geheel in je
hand, alles goed te maken, Margaret
Gij kunt er in toestemmen, dat mijn
huis uw huis, mijn naam uw naam
wordegij kunt samen met mij deze
langdurige vervreemding vergeten, en
beloven mijne lieve vrouw te worden.
Ik wil dat alles beschouwen als eene
verzoening van uwentwege."
„Doch ik verdien dit niet," snikte
zij. „Ik verdien slechts uwe verach
ting en uw haat."
„Stil, stil, MargaretIn plaats
daarvan zal mijne liefde uw deel wor
den indien ge thans op prijs wilt
stellen op 't geen ge eenmaal ver
worpen hebt."
„Inderdaad, ik verdien uwe liefde
niet," mompelde zij. „Adam, dat is
eene te groote vergevensgezindheid
jegens mij!"
„Meent ge?" antwoordde hij, ter
wijl, hij zijn armen om haar heen
sloeg. „Die liefde van mij zal uw deel
zijn, Margaret, tot in eeuwigheid!"
TWEEDE BOEK.
HOOFDSTUK I.
Ziekte.
Op eene gemakkelijke sofa bij een
groot haardvuur in den ruimen salon
eener Londonsche woning lag eene
jeugdige schoone dame. Jong, dat was
zij betrekkelijk, want zij was reeds
gedurende eenige jaren vrouw en
moeder geweest, en zij was acht- of
negen-en-twintig jaar oud. Zwak en
ziekelijk was de uitdrukking haars
gelaats. Geen zweem van kieur ver
toonde zich daarop, zelfs niet op de
lippen, en de oogen geleken meer op
twee stukken lood, die daar waren
ingezet, dan op de oogen van een
levend mensch. Zij was kort geleden
gevaarlijk ziek geweest, en hoewel
zij in zooverre hersteld was, dat zij
weder in den salon kon verkeeren,
mocht het nog niet gezegd worden,
dat haar toestand geheel buiten ge
vaar was. Zij was nog ontzettend
zwak, en steeds voortdurend binnen-
koorts, en een droge hoest, die maar
niet wilde wijken, hielden hare be
terschap tegen. Zij lag daar neder
met gesloten oogen zij was wakker,
maar verkeerde in een soort van
dofheid, welke zij maar niet te boven
kon komen; nagenoeg gedurende den
geheelen dag lag zij daar zoo, en
zoo had zij gedurende de laatste tien
weken daar gelegen. Wie in hare
nabijheid kwam, kon hooren, hoe zij
met moeite adem haalde, en, als zij
sprak, waren het slechts korte afge
broken volzinnen, die zij uitbracht,
't Was Margaret, de vrouw van
Adam Grainger.
De kamerdeur werd geopend, en
een jongsken van zes jaar kwam
binnenhij maakte daarbij wel wat
al te veel geraas maar hoe zal
men ook aan jeugdige kinderen be
dachtzaamheid leeren De knaap had
de schoone gelaatstrekken zijner moe
der hare donkerbruine oogen, vol
uitdrukking, en de schitterende ge
laatskleur, waarmede zij in hare ge
zonde dagen placht te prijken. Zij
opende langzaam haar oogen.
„Ik kom u goeden dag zeggen,
mamaSophy wilde me meenemen,
zonder dat ik u goeden dag had ge
zegd, maar ik ben van haar wegge-
loopen."
„En ge hebt je mama wakker ge
maakt, ongehoorzame jongen, die gij
zijt!" viel Sophy hem in de rede.
„'t Verwonderd me, mevrouw, dat
ge hem niet verbiedt bij u in de
kamer te komen, tenzij het u beha
gen mocht om hem te schellen."
„Ik dacht, dat ge al naar school
waart, Algernon," sprak zij hijgend.
„Is het niet te laat?"
„Half drie," merkte Sophy op.
't Was op slag van drieën, maar
de dienstboden hadden onder het
middagmaal zitten babbelen, en Sophy
had zich niet gehaast op te staan.
Zij had gedacht, dat hare mevrouw,
die daar in den salon lag, niet weten
zou, of het laat, dan wel vroeg was.
't Jongsken kwam naar haar toe
om haar een kus te geven.
„Algernon, mijn kereltjen, wees
een zoete jongen! Sophy, hebt
ge van morgen aan Mrs. Smith ge
vraagd, hoe het met hare gezondheid
was?"
„Neen, mevrouw, ik heb er niet
om gedacht. Zij zag er als gewoon
lijk uit."
Mrs. Smith was Algernon's matres.
Zij hield eene dagschool in de na
bijheid. Zij was niet sterk van ge
stel, klaagde dikwijls, dat zij zich
ziek voelde, en Mrs. Grainger was
het gewoon geworden, aan Sophy te
vragen, hoe het met de gezondheid
der onderwijzeres gesteld was.
De meiden en het kind verlieten
thans het vertrek, en Mrs. Grainger
verviel weder in hare doffe stilte.
Maar, gelijk dikwijls gebeurdeeene
gedachte kwam hare ziel kwellen en
verontrusten, hoewel zij dit door
geenerlei uiterlijk teeken op nbaarde.
Zou zij in het leven gespaard
blijven? Of zou deze ziekte haar ten
grave voeren 't Was haar ondrage
lijk daaraan te denken, ofschoon hare
groote lichaamszwakte alle smart en
angst, zelfs deze, voor haar minder
vlijmend maakte, dan voor iemand,
die zich in het genot eener goede ge
zondheid mocht verheugen. De ge
dachte, dat zij hare kinderen zou
moeten verlaten, was haar ondrage
lijk; ondragelijk was haar de gedachte,
dat ooit een ander hare plaats aan de
zijde haars echtgenoots zou innemen,
zijne vrouw en hunne tweede moe
der zou worden. En toch als zij
niet spoedig beter werd
Wederom werd de kamerdeur ge
opend en kwam hetzelfde kind weêr
binnen, gevolgd door Sophy.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.