ADAM GRAINGER,
VAN
Miss H. WOOD.
Uit het EngeUck.
ii)
Hun ontmoeting dien morgen
voor de eerste maal na die oude dagen,
die in 't oog van Margaret reeds
tot zulk een ver verwijderd verleden
behoorden was een van die zonder
linge toevalligheden, welke wij soms
in het leven opmerken. Toen het klei
ne gezelschap van Mr. Grainger de
kerk binnenging voor de doopplech
tigheid, verliet een talrijker en vroo-
lijker gezelschap juist het gebouw.
Gedurende een oogenblik veroor
zaakte dit eenig oponthoud; het
kerkportaal was nauw, en een der
heeren trapte op Mrs. Grainger's ja
pon. Hij keerde zich om om zich te
verontschuldigen, en toen vond er
een wederzijdsche herkenning plaats,
't Was Kapitein Hoare Majoor
Hoare thans.
„Miss Channing!" riep hij uit, on
der den indruk van het oogenblik.
„Maar vergeef me," vervolgde hij,
toen hij het kleine kind in Margaret's
gevolg opmerkte „ge heet zeker niet
meer Miss Channing, is het wel?"
Er volgden eenige weinige woorden
ter opheldering. Majoor Hoare, die
gedurende eenige jaren met zijn re
giment in Indië geweest was, was
met verlof in Engeland, maar zou
nu binnenkort weder terugkeeren.
Zijn jongste kind was zoo juist ge
doopt. Maar er was indedaad geen
tijd, om tot in bizonderheden af te
dalen, want de geestelijke wachtte
bij de doopvont op dit tweede kind,
en Margaret mocht zich niet langer
ophouden.
„Ik hoop u en Mr. Grainger een
bezoek te komen brengen, als gij 't mij
veroorlooft," sprak de Majoor op har-
telijken toon, terwijl zij in haast af
scheid namen; en Margaret verze
kerde, dat het haar zeer veel ge
noegen zou doen. „Maar dan moet
het vandaag gebeuren," hernam hij,
„want we vertrekken morgen naar
Schotland, om een bezoek te bren
gen aan de familie mijner vrouw. En
ik zal den geheelen dag, vrees ik,
bezet zijn; ik heb zooveel nog
te doen. Mag ik u van avond komen
bezoeken Hebt ge misschien gasten P
O, dat is niets. Vaarwel dus tot
van avondAh, hier hebt ge
mijne vrouw. Zij heeft wel van u
gehoord."
Voor 't eerst viel nu Margaret's
aandacht op eene dame, die achter
hem stond, 't Was eene kleine vrouw,
met een eenvoudig en alledaagsch,
maar toch aantrekkelijk voorkomen.
Een lichte blos kleurde Margaret's
gelaathij had over haar dus ge
sproken met zijne vrouw 1
„Tot van avond dus," zeide Ma
joor Hoare, en toen hij zijne vrouw
geleidde naar een der fraaie rijtui
gen, die daar met hunne gepoederde
lakeien stonden te wachten, zag Mar
garet, dat zij kreupel liep.
„Die vrouw is zeker goed, maar
niet schoon," overlegde zij bij zich
zelve, terwijl zij doorliep naar de
doopvont. „Maar het is zonder twij
fel een goede vrouw."
't Was avond geworden en daar
stond Margaret in een gloed van licht.
Haar man had haar een weinig ge
plaagd. „Ik weet waarlijk niet, of ik
me er over verheugen mag, dat die
man hier komt," had hij met voor
gewenden ernst gezegd. „Hij is toch
eenmaal mijn mededinger geweest!"
„Zijt ge jaloersch, Adam?" had
zij lachend gevraagd.
„Ja waarlijk, erg jaloersch," had
hij geantwoord, terwijl zijn oogen
tintelden van geluk.
Hoe het ook zij, zij verwachtten
thans de komst van Majoor Hoare;
en zoowel Adam als zijne vrouw wa
ren volkomen bereid, hem met vriend
schappelijke hartelijkheid te ontvan
gen.
Spoedig kwamen nu de gasten.
Adam had het er even druk meê als
zijne vrouw. Hij zag er goed uit
wat trouwens altijd het geval was:
hij was een man met een fatsoenlijk,
gedistingeerd voorkomen, een man,
wien men het ook kon aanzien, dat
het hem goed ging in de wereld.
Maar er had dien avond iets zon
derlings plaats, waarvan we den lezer
verslag zullen geven. Wat we ver
halen zullen, is waar gebeurd, en
Margaret zal het zich herinneren tot
in hare stervensure. Herhaaldelijk is
het haar in later jaren voor den geest
gekomen, en altijd met een onzeker,
onbevredigend gevoel van twijfel.Was
het slechts eene dwaasheid, of een
toeval geweest Of was het geweest,
waarvoor het zich uitgaf, eene waar
schuwing betreffende niet te voor
ziene gebeurtenissen?
Er kwamen weêr gasten binnen
een heer en eene dame. Marga
ret liep een paar schreden voorwaarts,
om hen te verwelkomen, 't Waren
oude vrienden van Mr. en Mrs. Grain
ger, de predikant Charles Anderson
en zijne zuster't waren al menschen
op leeftijd, die een afstand van tien
mijl hadden moeten aflegen, om van
hunne woning herwaarts te komen.
We mogen hier in 't voorbijgaan wel
vermelden, dat deze omstandigheid
de verre afstand hunner woon
plaats oorzaak was, dat hun om
gang met de Graingers niet druk kon
zijn. Er waren volle zes maanden
verloopen, sedert zij elkander de laat
ste maal hadden ontmoetwant Miss
Anderson was ziek geweest, evenals
Mr. Grainger, en zij hadden hoege
naamd niets vernomen van de ver
meerdering van fortuin, welke Mr.
Grainger verwachtte, en evenmin
wisten zij er iets van, dat hij tot eeni
ge spekulatie welke ook, in
betrekking stond.
Maar aan de zijde van Miss An
derson liep eene vreemde dame, die
Margaret nooit gezien had. 't Was
eene vrouw, die wel de aandacht trek
ken moesthare lengte alleen reeds
was in 't oog vallendwant Marga
ret en velen der andere aanwezigen
zagen het met verbazing zij was
de langste vrouw der beschaafde we
reld indedaad, eene reuzin mocht
ze heeten.
„Waarde Mrs. Grainger," sprak
Mrs. Anderson tot Margaret, „we
zijn zoo vrij geweest onze vriendin,
Mrs. Dale, mede te nemen." En on
der dien naam stelde zij de reusach
tige dame aan de gastvrouw voor.
„Zij is zoo pas uit West-Indië ge
komen eerst gisteren morgen is zij
te Southampton aangekomen, en van
avond ten onzent," vond Miss Ander
son gelegenheid fluisterend mede te
deelen, toen Mrs. Dale een stoel aan
geboden was. „Haar man en Char
les hebben in hunne jongensjaren
samen school gegaan, en zij hebben
altijd briefwisseling met elkander on
derhouden. Mrs. Dale is van plan
eene week ten onzent te blijven,
om dan een bezoek te gaan brengen
aan hare familie te Norfolk."
„Wat is zij verbazend lang!" zeide
Margaret fluisterend.
Miss Anderson glimlachte. „Ik
moet ook zeggen dat we geheel ver
steld stonden, toen zij gisteren avond
bij ons binnenkwam. De kamer
was maar flauw verlicht, want Char
les' oogen zijn, gelijk je bekend is,
niet sterk, en 't was waarlijk, of er
een reusachtig spooksel binnenkwam.
We hadden er wel van gehoord,
dat Dale eene merkwaardige lange
vrouw getrouwd had, maar ik had
me toch niet voorgesteld, dat zij
zóó lang zou zijn. Zij is, naar 't me
voorkomt, een heel aardige vrouw
zij is bizonder stil en afgetrokken in
hare manieren, maar hare stem klinkt
vriendelijk."
„Ja, ik moet ook zeggen, dat haar
oogopslag me wel bevalt," stemde
Margaret toe, een blik werpend op
Mrs. Dale, teneinde haar met een
meer kritisch oog op te nemen. Haar
gelaat was bleek van kleur, doch
had eene vriendelijke uitdrukking;
zij had groote bruine, tintelende oogen,
die zeer diep in 't hoofd lagen. Wat
hare jaren betreft, zag zij er uit als
iemand van over de dertig. Maar
Mrs. Grainger's gedachten dwaalden
weldra van haar af, daar zij verder
aan hare verplichtingen als gast
vrouw moest voldoen.
„Kom, zijt ge weêr terug 1" zeide
zij, toen George Little naar haar
toekwam. Deze heer toch was heen
gegaan, voordat nog het tafellaken
was afgenomen, om te voldoen aan
eenige zijner menigvuldige afspraken
in de City, in verband staande met
de Groote Trebeddon Mijnen. „Het
verheugt me, dat ge niet laat komt.
Mr. Little Miss Anderson."
„Die kleine mijnheer heeft wel
een aardig voorkomen," merkte de
zuster van den predikant op, toen
Little verder was gegaan. „Ik her
inner me niet, dat ik hem hier vroe
ger ooit heb aangetroffen."
„Neen, ik geloof ook niet, dat gij
hem hier ooit ontmoet hebt. Wij zijn
nog niet heel lang met hem bekend
geweest. Adam en hij zijn op zeer
vertrouwelijken voet met elkander.
Hij heeft vandaag als peter over den
kleine gestaan. Adam en ik waren
de andere doopheffers. Ziet ge
„Majoor en Lady Janet Hoare."
Margaret bleef in hare woorden
steken, toen zij de aankondiging hoor
de en haar gelaat werd wederom
met een lichten blos bedekt, toen
zij het naar den ingang der kamer
wendde. Had Majoor Hoare zijne
vrouw medegebracht? Ja, daar was
zij Lady Janet, 't Was dezelfde
kleine kreupele vrouw, die Marga
ret des morgens gezien had, met het
zelfde eenvoudige, alledaagsche ge
zicht, met dezelfde aangename uit
drukking op dat gelaat.
„Wilt ge ons wel onze indringend
heid en ons gebrek aan plichtple
gingen vergeven?" vroeg Majoor Ho
are op hoffelijken toon, terwijl hij
Mrs. Grainger's hand vatte. „Janet
gaf te kennen, dat zij mij gaarne
wilde vergezellen, en we moes
ten ook wel samen uitgaan, daar
we op weg zijn naar nog een andere
partij."
Op haar eerlijke, Schotsche ma
nier, in alles oprecht en eenvoudig,
stak Lady Janet haar hand uit. Mar
garet drukte die in de hare. Er be
stond eenig verschil tusschen de plaats,
welke Lady Janet Hoare in de wereld
bekleedde, en die van Mrs. Marga
ret Grainger; maar er was hoege
naamd niets in Lady Janet's manie
ren, dat daarvan getuigde; en ook
niet in haar hart. Leelijk was ze
misschien, en niet bekoorlijk naar den
maatstaf van 't geen de wereld be
koorlijk gelieft te noemenmaar, ten
zij Margaret ten eenenmale had mis
gezien, dan had haar vroegere min
naar een prijs gewonnen in de lote
rij des huwelijks.
„Wat is zij aanvallig, bizonder
aanvallig!" riep Margaret met geest
drift uit, zich tot Majoor Hoare wen
dend, toen Lady Janet zich verwij
derd had.
„'t Verheugt me zeer, dat ge zoo
over haar oordeelt. Ik heb haar niet
om hare schoonheid gekozen."
„O, maar zij bezit wat beter is
dan schoonheid. Goedheiddaarvan
houd ik me verzekerd. Die goedheid
staat op haar gelaat te lezen."
„Zij bewondert uwe schoonheid,"
antwoordde de Majoor, glimlachend
„zij zeide mij dat, toen we van mor
gen de kerk verlieten. Ik had dik
wijls met haar over u gesproken."
„Hadt ge? zeide Margaret," ter-
wjjl zij mijmerend met een harer arm
banden speelde.
„En ik geloof, dat ze ook wel wat
benieuwd was u te zien."
„Waarom Wat hebt ge haar dan
van mij verteld vroeg zij met eenige
gejaagdheid.
„Ik heb haar vroeger eens verteld,
dat er op zeker tijdstip mijns levens
geen menschelijk wezen was, dat ik
zoo hoog achtte als Margaret Chan
ning."
Er volgden eenige oogenblikken, ge
durende welke zij geen van beidon
spraken. Hij had den nadruk gelegd
op het woord „achtte." Margaret ge
raakte weder in hare gewone vroolij-
ke stemming „Wat zal zij daarom
gelachen hebben," zeide zei.
„Gelachen Neen, waarlijk niet.
Er was niets in om te lachen
evenmin als om te schreien. Ik twijfel
er geen oogenblik aan, of zij zou
gaarne vriendschap met u sluiten,
Mrs. Grainger; maar dat kan niet
gebeuren. Gij woont aan het eene
einde der aarde, en wij aan het an
dere. Terstond na onze terugkomst
uit Schotland denken we onder zeil
te gaan."
„Lady Sophia is overleden, als ik
me niet vergis," merkte Margaret
op; „ik meen het in de nieuwsbla
den gelezen te hebben."
„Ja; en mijn vader is aan 't suk
kelen geraakt."
„Hebt ge veel kinderen
„Slechts twee in leveneen
jongsken van vier jaar, en het kleine
meisken, dat vandaag gedoopt is."
„Is uw jongste kind een meisken
En wat naam heeft het bij den doop
ontvangen
„Margaret."
„Margaretzij kon niet nalaten
dien naam terstond te herhalen op
een toon van verbazing.
„Zij is zoo genoemd naar de zus
ter mijner vrouw," zeide Majoor Ho
are ter opheldering. „Margaret Janet
is het kind gedoopt; maar het zal
Margaret genoemd worden."
„~t Zijn zeker aardige kinderen,
niet waar?"
„Dat gaat wel zooals kinderen
gewoonlijk zijn," antwoordde de Majoor
lachend. ,,En gij Mrs. Grainger
hoeveel hebt gij er?"
„Vier. Twee jongens en twee
meisjens. Neemt gij uw jongste mede
naar Indië?"
„Dat is eene kwestie, welke ons
in verlegenheid brengt. Mijne vrouw
wil haar natuurlijk gaarne medene-
men; maar we aarzelen, met het oog
op het klimaat. Weinige kinderen
kunnen er goed tegenWat
is dat een ontzaggelijk groote vrouw
Margaret volgde de richting zijner
oogen. Daar ginder, in het aangren
zend vertrek, zoodat men haar van
hier zien kon, stond Mrs. Dale. Haar
lengte viel hier bizonder in 't oog;
't was of men een pilaar zag ver
rijzen.
Ja, ook ik sta versteld over hare
lengte," antwoordde Margaret, „'t Is
bepaald eene ramp, zoo buitensporig
lang te zijn. Ik houd het er stellig
voor, dat zij niet langs de straat zal
kunnen loopen, zonder dat de jon
gens haar naloopen.
„Wie is zij?"
„Zij is mij en Mr. Grainger vreemd.
Zij is van avond hier gekomen met
vrienden van haar. Zij hoort als ik
me niet vergis in West-Indië thuis."
„Nu, zij kon heel goed wat van
hare lengte missen, en zij zou daarom
niet erger er aan toe zijn. Wat hebt
ge hier een lief huis!" vervolgde
Majoor Hoare, van het onderwerp
afstappend, en een blik werpend op
de kamers en op het keurig gekleed
gezelschap, dat daar aanwezig was.
„Ja, 't is eene lieve woning. Ik
geloof ook zeker, dat ik ze niet zonder
leedwezen zal kunnen verlaten."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bg DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.