ADAM GRAINGER, VAN Miss H. WOOD. TTit het Engelsch. 21) Hij zag de scharen der enge len, die boden des Hemels, vlug en veilig van God tot de menschen nederdalen, hoop en troost en hulp op hunne vleugelen aanbrengend. En helaas 1 hoe kortzichtig was zijne wijsheid! Want, zie, daar was op een kleinen afstand eene schitterende wolk, niet grooter dan een vlekjen, en hij zag, dat zij naar hem toe was komen drijven, beladen met troost en kracht. Maar die wolk werd in haar voortgang gestuit, en ver dween in de lucht, want hij zelf had hare zending verijdeld. Hij stond in den geest in de kamer, waarin hij de handen aan zich zeiven geslagen had, en sloeg de menschen gade, buren en anderen, die naar binnen drongen, om den vorm van leem te bezien, waarvan hij zich met overijling en geweld had losgemaakt hunne verklaringen en opmerkingen, al fluisterden zij ze slechts in hun hart, klonken luide genoeg, om door hem verstaan te worden. Toen de eer ste uitbarsting van medelijden voor bij was, waren „lafaard!" „goddeloo- ze zondaar!" de beste namen, wel ke zij hem gaven. Zijne vrouw en kinderen te verlatenHen, hulpeloos als zij waren, aan hun lot over te laten, te midden van eene wereld, welker liefdeloosheid hij had leeren kennenZijne zonen, de leidende hand eens vader missend, zouden wellicht opgroeien tot ontaarde man nen zijne dochter tot wezens, die hij gedurende zijn leven niet zou hebben willen aanzienSmart, smart, onuitsprekelijke smart! Aan smart en marteling was zijne ziel ten prooi, bij dag en bij nacht, tot aan de ure des oordeels! De jury noemde „krankzinnigheid" de vermoedelijke oorzaak van den zelfmoord. En kort daarop verliet de armoedige begrafenisstoet het huis, om zich naar de kerk te be geven, en werden de stoffelijke over blijfsels overgebracht naar de plaats waar zij aan verrotting werden prijs gegeven. Hij liep achter den stoet aan. Hij zag nu hoe uiterst bespot telijk soms de pracht en praal zijn, waarmede de dooden naar het graf worden gebracht. De couriers en avant, zooals wij ze noemen bij an dere vertooningen, die daar hunne staven als hun onderscheidingsteeken omhoog houden de versierde koppen der statige paardende fluweelen kleeden, die daar slepen over den grond; de majestueuze pluimen bo ven op de lijkkoets; de stoet van volgers, koetsen, en pluimen en flu weelen kleeden, in eene lange rij eene doodkist, met genoeg zilver ver sierd, om de begeerlijkheid veler le venden op te wekken, terwijl de in houd dier kist, dat, waarvoor de vertooning eigentlijk plaats heeft, iets walgelijkere is dan eenig ding op of onder de aarde. Maar waar is de geest P Die volgt misschien den begrafenisstoet, evenals Adam Grain ger den zijne volgde. De geestelijke las de dienst voor de overledenen, 't Was maar een ondergeschikt geestelijke't liet zich trouwens ook niet verwachten, dat een hooger geplaatst kerkelijk per soon dienst zou doen bij de begra fenis van zulk een doode. Daar het den Almachtigen God behaagd heeft in zijne groote genade tot zich te ne men de ziel van onzen geliefden broe der, die thans is overledenvertrou wen wij daarom zijn lichaam aan de aarde toe] aarde aan aarde, asch aan asch, stof aan stofin de vei lige en zekere hoop der Opstanding ten eeuwigen leven Radeloos zwierf hij door de kerk en over het kerkhof, ten prooi aan eene vreeselijk benauwdheid waar van wij niet bij machte zijn eene beschrijving te geven; hij had het luide willen uitgillen, maar hij ver mocht geen geluid te gevenhij had zich in woedende razernij het hoofd willen verpletteren tegen de grafzer ken. Alles te vergeefs. Tot aan den Dag des Oordeels zou zich zijne straf bepalen tot foltering des gees- teslater In stuipachtigen angst daar rondzwevend, snelt hij Algernon voorbijen het jongsken huivert en snikt. Was de knaap zich er van bewust, dat de geest eens rampzaligen veroordeelden hem was voorbij gezweefd? Och of hij zijn handeling onge daan kon maken Hij had gespro ken van „'t genot smaken van de rust des grafs." Er was geen graf. Het lichaam, waaraan hij zich onttrokken had, lag in het graf; niet de geest. De ruimte om hem heen was een ont zaggelijke onmetelijkheid, het men- schelijk begrip te boven gaandede kleur was eene doffe, sombere lood kleur. Aan de uiterste uiteinde ver toonde zich de gloed van een schit terend licht, dat sprak van het ko ninkrijk, dat voor hem verloren was, en van hem, die er de glans van uitmaakte; en zoo vaak hij dien gloed gewaar werd, greep hem een angstige vrees aan, zooals we die alleen kunnen ervaren in een droom. De levende God was daarde God, dien hij verworpen had; en hg wist, dat hij toch voor Hem zou moeten verschijnen ten dage des oordeels. Maar nog niet; nog niet, naar het scheen, in de eerste eeuwenen tot zoolang was hij veroordeeld onop houdelijk rond te zwerven, terwijl die ijselijke wroeging zou blijven knagen aan zijn hart. Maar het was alsof een of andere macht hem naar die schitterende plek heen dreef. Hij worstelde om er wêerstand aan te bieden, om terug te gaan. Neen nader, steeds nader dreef die ge heimzinnige macht hem. ,'t Is mijn tijd nog niet," schreeuwde hij, „'t is mijn tijd nog nietEn gillend als een waanzinnige ontwaakte hij. Hij ontwaakte. De ijselijkheden welke Adam Grainger gefolterd had den, waren slechts een droom geweest. Toen hij achterover in zijn stoel was gaan zitten, en zich aangesteld had, alsof hij sluimerde, in de hoop van zoodoende bevrijd te zullen worden van de tegenwoordigheid en opmer kingen zijner vrouw, had indedaad een weldadige slaap hem overvallen. Groote druppels angstzweet ston den hem op het voorhoofd. Hij trilde, als had hij de koorts, van het hoofd tot de voeten. Hij gevoelde zich nog onzekerwas dat alles werkelijkheid geweest, of had hij indedaad den He mel niet verloren Mrs. Grainger, die hem in zijn slaap had gadege slagen, kwam nu te voorschijn. „MargaretMargaretriep hij hijgend, met schorre stem„wat is werkelijkheid P Ben ik indedaad een levend mensch Ben ik werkelijk bij u?" „Ik weet waarlijk niet, wat u gescheeld heeft," antwoordde zij. „Ge zijt, nadat ge dien brandewijn-grog had opgedronken, spoedig in slaap gevallen, en ik vermoed, dat ge toen een benauwden droom gehad hebt een soort van nachtmerie. Ge waart uiterst onrustig, en zijt met een geweldigen gil wakker geworden." Hij trilde en huiverde nog, en keek heel verschrikt. Hij kon zich nog geen denkbeeld maken van de genade, welke hem verleend was. „En, Adam, zie eens hierIk nam je zakdoek van de tafel, om dien over je hoofd te spreiden, en daar lag je scheermes. Met wat doel hebt ge dat naar deze kamer meê- genomen „Margaret, dat scheermes—" Hij staarde haar aan, en scheen geene woorden te kunnen vinden. Op eens vermoedde zij de waarheid, en zij stiet een wilden kreet uit, terwijl zij zich vóór hemopdeknië- en wierp. „O, Adam wat een vreeselijk voor nemen was dat! We hebben veel ge dragen, maar we kunnen nog meer dragenwe willen alles dragen. Ik voel me daartoe in staat, als ik u maar aan mijne zijde mag behouden." Maar', nu de vreeselijke angst van zooëven hem niet meer zoo benauwde, kon hij zijne tranen niet weêrhouden, tranen van dankbaarheid voor het ijzingwekkende vizioen, dat hem be houden en gered had. „Ge hebt mijne gemoedsrust ver nietigd," jammerde zij. „Nu deze vrees mij boven 't hoofd hangt, zal ik geen oogenblik rust meer kunnen hebben." „Ik ben op het punt geweest, een einde aan mijn leven te maken, Mar garet," sprak hij fluisterend. „Ik kom er nu rond voor uit. En God heeft door middel van een droom of liever van een vizioen, mij gered. Ik dacht, dat ik den zelfmoord reeds begaan had; en de verschrikkin gen Hij bleef steken, en huiverde weder. Zij sloeg innig haar arm om hem heen. „Deel het me meê, Adam! „Ik kan het je niet meedeelen. Geen menschelijke woorden zouden bij machte zijn, het vreeselijke, het ijselijke van dat vizioen weêr te ge ven. Maar het heeft mijne ziel gered." „Zult ge 't nu alles voortaan dra gen, zooals ge 't zoolang gedragen hebt, zonder er ooit aan te denken, de hand aan je zeiven te slaan Wilt ge mij dit plechtig beloven „Ja, Margaretik zal alles dragen, en alles zal me welkom wezen. On verschillig wat het wezen moge, maar alles zal me voorkomen als een hemel, na die ijselijkheid, waaraan ik ontkomen ben. Hoelang heb ik geslapen „Een half uur." „Maar een half uurherhaalde bij. „Al die onbeschrijfelijke ijselijk heid in een half uur tijds?" „Adam," sprak zij met zachte stem; „dat moet een vreeselijke droom ge weest zijn „Wel is het dat geweest. Maar toch kwam hij van God!" HOOFDSTUK IV. Een lichtstraal. 't Was bijna tien uur. Adam Grainger zat nog achter in zijn stoel geleund, geheel verdiept in de her innering van zijn zonderlingen droom, toen er aan de huisdeur gescheld werd. Margaret ging open doen. Zij kwam spoedig weder in de kamer, en keek heel verschrikt. „O, Adam, wat ik schertsend ge zegd heb, openbaart zich nu als waarheid. Die knecht is er weêr, hij komt den brandewijn terug halen." „Wie is hij?" „Hij zegt, dat die brandewijn hier bij vergissing bezorgd is." Eene fa milie Grainger, vrienden van zijn mijnheer en mevrouw, zijn zeer on langs komen wonen in een huis, hier dichtbij en daar had hij den brandewijn moeten brengen, daar hun eigen voorraad nog niet overge komen was. Wat zullen we nu doen?" Ga zitten, Margaret, en houd je er bedaard onder. Ik zal wel met dien knecht spreken." „Maar wat is dat een lastige kom missie voor je!" Lieve vrouw, ik zal nooit weêr iets lastig vinden. Wat ik van avond in den droom doorleefd heb, doet me alles in de werkelijkheid licht voor komen. Nooit meer zal een mede- mensch me in verlegenheid brengen." Mr. Grainger begaf zich naar de knecht, die bij de deur stond te wachten, gaf hem de eene ongeopen de flesch terug, en droeg hem op, aan zijn mijnheer en mevrouw te berichten, dat hij hun den volgende dag een bezoek hoopte te brengen, en dan de zaak ophelderen zou. 't Is waarschijnlijk, dat maar wei nigen zich een denkbeeld zullen kun nen maken van de wonderlijke ver ruiming, welke die droom in het hart van Adam Grainger teweeg had gebracht. Bevrijd te zijn geworden want zoo beschouwde hij het van den eeuwigen dood, en terwijl de ijzingwekkende tooneelen van het vizoen hem nog frisch en levendig voor den geest stonden de hemel die hij verbeurd had, het oordeel, dat hij over zich had ingeroepen zoo kon het niet anders, of zijn geheele ziel moest vervuld zijn van één onbegrensden gloed van dank baarheid en blijdschap. Niemand kan onder woorden brengen, wat er in hem omging want niemand dat mogen we vermoeden zal dezelf de ervaring doorleefd hebben als hij en evenals hij zóó van den rand des verderfs gered zijn. „God is mij goedgunstig geweest, en heeft me tegen mijzelve in be scherming genomen, mij behouden voor het eeuwige leven," herhaalde hij vaak bij zich zeiven, toen hij dien nacht op zijn bed lag. „O, hoe is het mogelijk, dat iemand ooit aan Hem twijfelt! Iets als wanhoop be hoeft er nooit in deze wereld te zijn, als we maar vertrouwen stellen op Hem. Ik zie en gevoel het nu. Ik zal het zien en gevoelen zoolang mijne levensdagen duren." Tegen den morgen viel hij in slaap en hij sliep beter en gezonder dan hij in jaren gedaan had. De hoop op wereldschen voorspoed was, voor hem en de zijnen niet grooter dan zij geweest wasdesniettemin was er vrede in zijn gemoed. Het leven scheen voor Adam Grainger eene nieuwe gestalte te hebben aangeno men. 't Was acht uur, toen hij wakker werd. Acht uur Hij kon zich ter nauwernood herinneren, wanneer hij langer geslapen had dan tot het aan breken van den dag. Margaret was op, en had zich reeds naar beneden begeven, en hij hoorde de kinderen in den tuin en Jemima's knorrige stem, die uit het venster hun dit of dat verbood. Kon het alles waar zijn vroeg hij zich zeiven, terwijl hij zijn handen vouwde, alsvorens op te staan en zich te gaan aankleeden kon al die genade en zegen hem ge schonken zijn Was hij nog hier op aarde, een levend mensch, in plaats van wat hij begeerd had te wor den in plaats van den dooden man, dood en verloren, zooals hij zich zeiven in den droom verschenen was!" „Omdat Hij mij goedgunstig ge weest is herhaalde Adam Grainger eerbiedig. Maar zooal hun avondmaaltijd den vorigen avond op onverwachte wijze door hulp van buitenaf vermeerderd was geworden, met hun ontbijt dezen morgen was dat niet het geval. Adam en zijne vrouw moesten zich tevreden stellen met droog brood en slappe thee. De kinderen hadden brood en ruimschoots met water verdunde melk. „Adam, ge zult er nu op uit moe ten gaan om over den brandewijn te spreken," sprak zijne vrouw terwijl zij opstond van het ontbijt. „Ik ga er heen, Margaret." Wordt vervolgd). Gedrukt bg DE EE VEN LOOSJES, te Haarlem

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1893 | | pagina 6