MOHAWKS. VAK Miss M. E. BB ADDON. Naar het EngeUch. i) HOOFDSTUK I. Niets vroeg de pachter, staan de op eene met heide begroeide hoogte, met zijn geweer onder den arm, ter wijl zijn beide vlugge patrijshonden, Nell en Beauty, gehoorzaam aan zijn voeten kropen. .Alleen dit," antwoordde de knecht van den pachter, een bundel papie ren toonende gedrukte' stukken en handschriften morsig, verkreu keld en afgesleten, al de blijken dragende, dat ze menige reis mee gemaakt hadden. Zij waren ingepakt in een gescheurden ouden katoenen zakdoek, jen werden te voorschijn ge haald uit den borstzak van gindschen reiziger, die daar onbewegelijk en verstijfd nederlag, met het doode ge laat gericht naar het helder blauwe uitspansel, in die vroege morgenure. Een klein kind lag naast hem, zich nestelend in den arm, die haar nooit weder beschermen of verdedigen zou. 't Was >en [heerlijke'theldere mor gen in 't "laatst van September, thans 177 jaren geleden, in 't jaar van den slag van Malplaquet, en de aarde was dus zooveel jaren jonger en schooner nog onschuldig aan spoor wegen, bouw-spekulanten, gas, water leidingen en draineerbuizen een eenvoudige wereld, die op ons, als we uit deze eeuw van verbeteringen, uitvindingen en van algemeene ver lichting terugstaren op die achterlijke dagen, den indruk maakt van nog bijna in de kindsheid der beschaving te verkeeren. Een heerlijk schouwspel bood op dien Septembermorgen Flamestead Common; de bloeiende heide deed denken aan een ,zee van purper, hier en daar met'goud besprenkeld door de in den nazomer bloeiende lage brem, terwijl ,hier en daar een waterpoel glinsterde. Op de plaats, waar de doode man lag, uitgestrekt op door de zon verbrand mos en kort geelachtig gras, kwamen vier wegen samen. Vooreerst de breede rijweg van Londen naar Portsmouth, die daar als een zilveren lint over heu vels en door dalen kronkelt, rechts en links van de kleine groep daar ginder den dooden man en het slapende kind, en de twee levende mannen, die ze in oogenschouw na men, den dikken boer en zijn knecht, in hun boerenkielen en met lederen slobkousen, een kostuum, dat in de laatste tweehonderd jaar maar wei nig veranderd is. De knecht had op het geroep van zijn meester, die hem toeschreeuwde van de kleine hoogte, zijn eg laten staan op een akker in de onmiddel lijke nabijheid van het gemeenteland. Matthew Bowman, de boer, die in het vroege ochtenduur het gemeen teland overstak, met het doel om wat patrijzen te schieten in het knol lenland, aan de andere zijde van deze met heide begroeide wildernis, had deze deerniswekkende groep daar vinden liggen een voetganger, die daar dood aan den weg lag, en een klein kind, dat, zich niet bewust van zijn verlatenheid, naast hem lag te slapen. Wat moest er gedaan worden Wie moest voor den dooden man en het levende kind zorgen Men kon ze daar toch niet aan den weg la ten liggen. Er moest iets gedaan worden, dat stond vastmaar Mat thew Bowman zag niet in, wat hij doen moest met den vader en het kind. Hij had reeds bij zich zeiven beredeneerd, dat de doode man de vader moest zijn van het kleine kind. „Het best zal wezen, dat gij de kleine naar mijn huis bij mijne vrouw brengt," sprak hij eindelijk, „en dan zal ik naar Flamestead gaan en den gerechtsdienaar halen, omj voor den doode te zorgen." Hij wees, dit zeggende, op de ma gere, bleeke gestalte, wier bonkige ledematen met een uiterst schamele kleeding bedekt waren. Een zwer vend landlooper, wiens leven blijk baar geruimen tijd niet veel meer dan hongerlijden geweest was, was eindelijk de grenslijn tusschen het zijn en het niet-zijn overgetrokken, en zoo was de ongelukkige op den grooten weg van honger en gebrek omgekomen. „Wat stelt ge je voor te doen met dat kind, Bowman?" vroeg op een toon van gezag eene stem, toebe- hoorende aan een persoon, die daar in de nabijheid stond. Bowman sloeg de oogen op en herkende in den spreker een man, die in dat gedeelte van de wereld wat te zeggen hadeen man, wiens macht zich misschien te meer gevoe len deed, omdat zijn invloed zelden een weiwillenden vorm aannam, daar hij gewoon was zijne medemenschen op een afstand te houden, alles te eischen, en niets te geven. 't Was Squire Bos worth, heer van Flamestead en Fairmile, eigenaar van het grootste gedeelte van het land in een omtrek van tien mijlen in deze heuvelige wildernis, een man, die bekend stond als een menschen- hater en een gierigaard, gemeden door de groote wereld in den om trek als een zonderling en een hal ve wilde, gevreesd en gehaat door de boeren, gewantrouwd en met angstige nauwgezetheid gehoorzaamd door zijn pachters. Men had het getrappel van zijn paard niet kunnen hooren op de zo den en de heide, en hij was onge merkt de kleine groep genaderd. Hij was een man van omstreeks veertig jaar, met lange beenen, breede, plom pe schouders, scherp geteekende ge laatstrekken, wrevelig van uitdruk king, met roodbruine oogen onder bostelige wenkbrauwen, een vooruit stekende kin, en met een wreedheid spellende plooi om zijn mond. Zijne stem deed het kind ontwa ken, dat met verbazing de hemels blauwe oogen opende, met een uit drukking van schrik om zich heen staarde, en terstond begon te schreeu wen. Bowman zeide, welke zijne bedoeling was. Hjj had zich gedurende een paar dagen in zijn eigen woning met de zorg voor het kind willen belasten, om het dan verder aan de overheid over te laten, wat er verder meê gedaan moest worden. Den vader wilde hij laten begraven op het naast bij gelegen kerkhof, dat van het dorp Flamestead, 't welk op een half- mijl afstands van daar, in de rich ting van Londen, gelegen was. „Laat me het kleintjen eens be zien," zeide Bosworth, en hij strekte zijn hand uit en pakte met forschen greep het kind beet, met evenveel gemak als ware het een vogeltje ge weest. „Een aardig meisken," zeide hij, terwijl hij het kind met zijne ruwe, aan zoo iets niet gewone hand streelde, en het tegen den nek van zijn paard liet rusten, „'t Is zoowat even groot als mijn moederloos meis ken daar ginder, en het gelijkt er ook wel wat op dezelfde bruine oogen en hetzelfde vlaskleurige hair maar ik geloof, dat alle kleine kinderen precies op elkaar gelijken. Breng het kind naar Fairmile Court, kerel, en zeg aan mijn huishoudster, dat zij het verzorgen moet." Hij overhandigde het pakjen mensch aan den landman, die hem verbaasd aanzag. Vriendelijkheid voor een geheel onbekend kind was een nieuw en ten eenenmale onverwach te openbaring van Squire Rosworth's karakter. „Sta me daar niet zoo aan te ga pen, kerel," riep Squire hem toe. „Maak dat ge voortkomt en zeg aan juffrouw Layburne, dat zij zich met de zorg voor het kind belast, totdat ik haar verder gelast, hoe te hande len. En nu, Bowman, wat soort van man denkt ge dat dit is, die den laatsten nacht zijns levens gratis op Flamestead Common gelogeerd heeft?" „Hij heeft het voorkomen van een bedelaar," antwoordde de pachter. „Neen, Bowman, daarvan heeft hij juist niets. Een zwerveling, als ge wilt, een schurk, een spion, een rebel dat alles kan hij geweest zijn, maar niet een geboren landloo per. Kaïn's brandmerk vertoont zich op zijn voorhoofd, vriend't is een heer, die in verval geraakt is, het ellendigste soort van volk, dat in geheel Brittanje te vinden is." De pachter wierp een iewat droe ven blik op het doode gelaat, als deed het hem pijnlijk aan, kwaad te hoo ren spreken van dat roerloos over blijfsel, welks gesloten lippen niet konden antwoorden, 't Was indedaad volstrekt niet het soort' van 'gelaat, eigen aan de bedelaars op den grooten weg niet het brutale bulhonden- gezicht van een landlooper.'Die fijne gelaatstrekken waren even regelma tig van lijnen als een Grieksch beeld houwwerk; die handen, die'jzich in den doodsstrijd krampachtig gesloten hadden, waren rank en fijngevormd. De lompen, die dat uitgeteerde li chaam bedekten, waren eenmaal de kleederen van een heer van aanzien geweest of waren voor 't minst gemaakt door een voornamen kleer maker. De man was op jeugdigen leeftijd overleden geen zilverige draad vertoonde zich in het weelde rige kastanjebruin van het lange, zijdeachtige hair, dat in losse lokken neêrhing over den dunnen nek en de witte ooren. „Die kerel heeft een niet ongun stig voorkomen gehad, voordat gebrek en ziekte hem zijn komen overvallen," merkte de Squire op. „Hebt ge ook iets bij hem gevonden, dat ons eenig licht kan verschaffen betreffende zijn naam of zijne betrekkingen?" „Niets dan dit," antwoordde Bow man, en hij overhandigde zijn land heer de in den katoenen doek gewik kelde papieren. Squire Bosworth tuurde peinzend op de gedrukte pamfletten en ge schreven stukken. „Precies zooals ik vermoedde," sprak hij eindelijk„de kerel was een samenzweerder, een werktuig van de Jakobieten, een broodschrijver, die de zaden van burgeroorlog en re volutie uitstrooide met groote woor den en mooie praatjens, met een beetjen Latijn en een beetjen Grieksch. Hij is zeker tot de ontdekking ge komen, dat hij met dit bedrijf den kost niet kon verdienen, en zocht nu al bedelende Portsmouth te be reiken, ik durf er op zweren, met het doel om Engeland te verlate® en zich naar Amerika te begeven, waar schijnlijk wel in de hoop, dat men hem als matroos vrij overtocht zou verleenen, alsof zoo'n uitgeteerd ge raamte logies en kost waard zou zijn, waar een gezond lichaam en spier kracht een eerste vereischte zijn De arme drommel't Is een treurig uit einde voor iemand van zooveel talent. Ik zal naar het dorp rijden en den politiedienaar gelasten het lijk hier vandaan te halen." „En het kind, Squire?" vroeg Bow man, „zijt ge van plan het tot u te nemen?" „Het tot me te nemen I Dat is een groot woord, pachter, dat vrij 'wat in heeft. Ik zal me er eens op beraden, vriendlief, ik zal er me eens op beraden. Als 't een meisjen is, doe ik het misschien. Is het een jongen, dan doe ik het bepaald niet." Hij reed weg met het pakje pa pieren in zijn zak, en liet zijn pach ter daar vol verbazing staan. Wat kon de Squire, wiens vrekkigheid en on- menschelijkheid berucht waren in het graafschap, wat kon zoo'n man voor hebben met medelijden aan den dag tè leggen ten opzichte van een onbe kend, aan den weg gevonden kind? Welke onverklaarbare zinsverande ring kon Roland Bosworth bewegen zoo menschlievend te zijn Niets was vreemder aan de over leggingen van den Squire, terwijl hij naar Flamestead reed, dan mensch- lievendheid maar hij was een man, wiens overleggingen zich niet tot het heden bepaalden, maar die altijd het oog op de toekomst had. Tien maanden geleden was zijne schoone jeugdige echtgenoote overleden, hem een eenig kind achterlatende een dochtertjen van een halfjaar en nu was het kind zestien maanden oud, en hare kindermeid had hem gezegd, dat het meisken begon te lijden in de stilte en de afzondering van een huis, dat veel van een kluizenaars woning had, en van de tuinen, die even somber en eenzaam waren als eene woestijn. Hij had met minach ting de klachten der vrouw aange hoord. „Gij zijt het, die naar meer gezelschap verlangt, vrouw, niet dat kind," had hij gezegd maar hij had na dat gesprek zijn dochtertjen meer nauwlettend gadegeslagen, en hij had opgemerkt, dat het gezichtjen der kleine, met de groote blauwe oogen, er bleek en oüdsch uitzag, wat toch niet bij een kind van dien leeftijd het geval moet zijn. De oogen zelve hadden eene droeve, smachtende uit drukking, als zochten ze iets wat niet te vinden was. „Kinderen tieren nooit in een huis waar geen kinderen zijn," had de vrouw gezegd, en de Squire was be gonnen haar te gelooven. Het kind was kort daarna aange tast geworden door een of andere lichte kinderziekte, en Mr. Bosworth had naar aanleiding daarvan den dokter eens gevraagd, wat deze van de beschouwing der kindermeid dacht. De geneesheer had erkend, dat de vrouw wel gelijk kon hebben. Kin deren tieren altijd het best in gezel schap van andere kinderen. Fairmi le Court was een der mooiste land goederen in een omtrek van vijftig mijlen van Londen, maar 't was on getwijfeld ietwat afgezonderd en stil er lag zelfs een waas van som berheid over uitgespreid. Mr. Bos worth had het hout maar ongehin derd laten groeien, en nu was het, beschouwd uit het oogpunt van ge zondheid en vrolijkheid „Ik ben niet van plan mijn hoo rnen om te houwen ter wille van welken dokter in de Christenwereld ook," had de Squire met woeste drift uitgeroepen; „maar, zoo ge beweert dat mijn klein meisken behoefte heeft aan het gezelschap van een ander klein meisken, om daarmeê te kunnen spelen, dan moeten we zien, dat we er zoo een krijgen." Dit alles was voorgevallen om streeks veertien dagen vóór dien Septembermorgen, toen het vaderlooze kind zoo rustig naast den doode sla pende was gevonden. De Squire had er tegen opgezien, het kind eens vreemden in te halen in dat deftige verlaten huis van hem, dat hij in de laatste jaren met zooveel zorg van de wereld afgesloten had gehouden. (Wordt vervolgd). Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1893 | | pagina 6