MOHAWKS. VAN Miss M. E. BRADDON. Naar het Engelsck. 20) Eerst na iemands dood mag men van zijn beroemdheid spreken," zeide de andere. „Ik heb een voorgevoel, dat Pope bij de nakomelingschap meer algemeen gevierd zal wezen dan zijn groote voorganger. Zijne verzen mo gen minder door verhevenheid en kracht uitmunten, maar er is meer muziek in, en zij onderscheiden zich door fij'n vernuft. Ik kan nauwlijks mijne verontwaardiging bedwingen tegenover dien troep niets beteeke- nende rekels, rijmelaars, karikatuur- teekenaars en halfbakken vernuften, die onophoudelijk schimpscheuten la ten hooren over een groot meester en zijne kunst, en die met minach ting durven spreken over het groot ste genie van het tegenwoordige Engeland, omdat het zoo ongelukkig is van te moeten wonen in een mis maakt lichaam." „Ik merk, mijnheer, dat gij een groot vriend van den dichter zijt." „Ik ben nog wat meer, mijnheer," antwoordde de ander, op waardigen toon„ik ben zijn uitgever." „Heb ik dus de eer met Mr. Lin- tot te spreken P" „Dat is mijn naam, mijnheer." Lord Lavendale zette zich neder bij een onbezette tafel, en knikte hier en daar in 't voorbijgaan een kennis toe. Zijne verschijning bracht eene kleine opschudding onder het aanwezige ge zelschap te weegieder keek van zijn kaarten, zijn pijp of zijn glas op, of staakte een oogenblik het gesprek, om naar hem op te zien, terwijl hij langs hen heen ging. Zijn persoon was bijna aan ieder bekend in Lon den, en zijne langdurige afwezigheid, en het gerucht zijner vreemde avon turen in het Oosten van Europa hadden hem het voorwerp eener al- gemeene nieuwsgierigheid gemaakt. Er openbaarde zich verschil van gevoelen ten aanzien van het aan tal duels, dat hij gehad had, en van het aantal vrouwen, die hij geschaakt had; maar allen waren het er over eens, dat een ongelukkig gesternte hem aangezet had om vreemde lan den te gaan bereizen, en dat dit de voorbode was geweest van verderf en dood. „Men had me gezegd, dat Laven dale oud en leelijk was geworden," zeide Lord Liskeard, een pair van de Tory partij en een boezemvriend van Bolingbroke, tot een baronet, die tot de Whig partij behoorde maar ik vind, dat hij er nog even knap en jeugdig uitziet als in 'tjaar, dat hij den Hertog van Omnium Chichi- nette afhandig maakte." „Lavendale doet denken aan eene beauté in haar derde of vierde sei zoen," antwoorde Sir Humphrey Dalmaine. „Hij doet zich het gunstigst voor bij kaarslicht." Lavendale bestelde een kom punch, en noodigde nu Mr. Philter aan zijne tafel, die geen bezwaar scheen te maken om zijn vriend Ludderley aan zijn lot over te laten, en dadelijk kwam toeschieten, zeer in zijn schik, dat hij op zulk een gemeenzamen voet was met een lord. „Yul je glas, Tom, en breng ons op de hoogte van het stadsnieuws," zeide Lavendale. „Je bent meer waard dan een krant." 't Zou me spijten, als ik even weinig deugde als het beste der bla den, mylord, want ik heb nog nooit een nieuwsblad ingezien, 't zij een orgaan der Whigs, of een der Ja- kobieten, Plying Post of St. James's Journal, dat niet een samenweefsel van leugens was. Ik heb dezer da gen gehoord, dat Lord Bolingbroke er over denkt een nieuw dagblad te doen verschijnen, tot bevordering van tweespalt en verraad." „Is 'tje ook bekend, op wat nieu wen aanslag die sluwe staatsman en de Hertogin van Kendal broeden P" vroeg Lavendale. „Niets van aanbelang. Er is een zekere stilstand ontstaan indeJako- bitiesche aanslagen na de groote sa menzwering van vier jaar geleden, toen Bisschop Alterbury naar de gevangenis gezonden is, en toen de lersche priester Nynoe zich uit een venster van de tweede verdieping naar beneden heeft laten zakken aan een uit beddelakens samengesteld koord, om daarna in de Theems te loopen, en zoo aan den beul te ontkomen, door op minder schandelijke wijze zijn graf in 't water te vinden, 't Was wel zonderling, dat die twee aartssamen zweerders, de Hertog van Rochester en Harry St. John, elkander moesten ontmoeten en kruisen te Calais, toen de een in ballingschap ging, en de ander er uit terugkeerde. Na die beruchte uitbarsting van slecht be stierden Jakobitiensche ijver hebben we niets in 't genre van samenzwe ringen gehad, dat de moeite waard is er over te praten, ofschoon ge er van verzekerd kunt zijn, dat noch de Hertog van Rochester, noch Lord Bolingbroke stil gezeten heeft, en dat aardig dikwijls door hen aan elkander brieven van den Pretendent overgemaakt worden." „En is er ook huiselijk nieuws?" vroeg Lavendale. „Laat het groote schaakbord, waarop prinsen, bisschop pen en ministers elkander de loef trachten af te steken en tegen te werken, met rust, en deel ons wat mede uit die kleine wereld van ver maak en mode, waarbij wij werke lijk belang hebben." „Daar is alles vrij stilalleen moet Lady Polwhele zich eindelijk ontdaan hebben van Kapitein Asterley. Zij heeft hem verlof gegeven om met de dochter van een rijken kaarsen maker te trouwen, op voorwaarde dat hij zijne vrouw slecht behande len, of tenminste verwaarloozen zou. De kaarsenmakersdochter was jong en bekoorlijk, was in 't bezit van haar eigen tanden en haar eigen hair, en Asterley was verdorven ge noeg, om dol verliefd op haar te worden; hij kwam verscheiden af spraken met Myladie niet na, en beging de verregaande dwaasheid, er op te bluffen, dat zijne vrouw spoedig moeder zou worden, wat Lady Polwhele beschouwde als eene voorbedachte beleediging. Zij harre warden, de Gravin maakt zich zoo driftig, dat zij het op haar zenuwen kreeg, en Asterley kwam den vol genden dag te voorschijn met een bekrabd gelaat. Een prachtige Angora kater, toen Mylady het op haar ze nuwen kreeg, meende, dat men haar kwaad gedaan had, en was hem, dien hij daaraan schuldig waande, in 't gezicht gevlogen, en had hem ge krabd van de slapen tot aan de kin. Zoo luidt het verhaal: maar zoo ooit menschelijke nagels een menschelijk gelaat opengekrabt hebben, dan zijn de klauwen, die Asterley gekrabd hebben, gegroeid aan de rooskleurige toppen van Lady Polwhele's dunne vingers." 't Is juist iets voor u en voor Lon den, zoo iets te zeggen," merkte Durnford lachend op. „Ik stem toe, dat Londen en ik altijd het ergste van iedereen den ken en dat is ook de reden, waar om we doorgaans gelijk hebben. Na tuurlijk zal het u ook wel ter oore gekomen zijn, dat Lady Judith en haar miljoenair het met elkander aan den stok gehad hebben De bekende afschuwelijke maïlresse van (ieorge I. „Waarlijk," zeide Lavendale, de ooren spitsend. „Was de aanleiding een minnaar P" „Een minnaarNeen. Diana is niet koeler dan Lady Judith Tops- parkle, tenzij het tegenover Endymion mocht wezen. Natuurlijk bestaat er altijd zulk een Endymion, als men maar goed op de hoogte van alles is. Mr. Philter's vingers rustten ge durende een oogenblik zachtkens op Lavendale's fluweelen mouw, ter wijl hij dit zeide. „Neen, 't was geen jaloezie, die den toorn van den tot den adelstand gepromoveerden burgerman heeft gaande gemaakt't was louter gierigheid. De twist ontstond over een spelletjen bassette, waarbij de dame over de vijfduizend pond had verloren. Maar Lady Judith heeft harerzijds een zeker recht op eene kostbare uitspanning, daar zjj de vriendelijkste inschikkelijkheid be toond tegenover den muziekalen waanzin haars echtgenoots, en hem veroorlooft den geheelen troep van Heidegger op Ringwood Abdey te noodigen, waar Handel de afgod des huizes is, en waar genoeg gezongen en gegild wordt, om het dak van het huis te doen afvliegen, en de geesten van al de monniken uit hunne graven te doen verrijzen." „Ik maak er uit op, dat er nog even hoog gespeeld wordt als vroe ger," merkte Durnford op. „Hooger men schijnt er nog meer op uit te zijn, zijn. geld te verliezen, nu er minder geld te verliezen is, en ieder om het hardst schreeuwt, dat het land op den rand des ver- derfs is. Er wordt gespeeld in de kleed kamers, te Bath, aan het Hof, overal. De Hertog van Devonshire heeft gis teren nacht een landgoed verloren met datzelfde bassette-spel, dat bijna eene scheiding heeft teweeggebracht tusschen Mr. Topsparkle en zijne schoone wederhelft." „En is de vredebreuk weer geheeld? Zijn zij weêr goede vrienden?" vroeg Durnford. Lavendale sprak geen enkel woord; hij was blijkbaar in diep gepeins ver diept, ofschoon het op zijn fijn be sneden gelaat te bespeuren was, dat geen woord van 't geen er gesproken werd, hem ontging. Hij had mooie oogen groot glan zig, blauwachtig grijs van kleur, met donkere wimpers oogen, die niet uit de herinnering verdwenen van de vrouwen, die hem bemind hadden, ook nadat er aan die liefde een einde gekomen was. Hij had fijnbesne- den gelaatstrekken, een ietwat zin- nelijken mond, een fraai gevormde doch wat te vrouwelijke kin. 't Was het gelaat van een dichter en droo- mer, meer dan van een staatsman, krijgsman, of diepdenkertoch had hij niets van het verwijfde van Lord Hervey, en evenmin had hij zoo'n ziekelijke bleeke kleur als die edelman. Maar er lag geen waas van gezondheid over zijn gelaat; zijne wangen waren hol, en een koorts achtig blosjen zette vuur en gloed bij aan zjjn oogen, die op andere tij den eene verwilderde, matte uitdruk king hadden. „O, wel zeker zijn zij weêr goede vrienden," antwoordde Philter op vrolijken toon, terwijl hij zijn glas weder vulde met den zilveren, met het beeld van koning Willem prijken de lepel. „Topsparkle aanbidt zijne vrouw, en hij is bepaald een slaaf van hare grillen. En ook al ware hij min der aan haar gehecht, dan nog zou hij het nauwlijks wagen, tegen haar in opstand te komen. Een man met zulke twijfelachtige antecedenten als hij kan zich niet blootstellen aan een huiselijken oorlog." „Zijn Mr. Topsparkle's anteceden ten indedaad zoo slecht vroeg Durnford, terwijl Lord Lavendale nog steeds het stilzwijgen bewaarde. Mr. Philter boog zich over de tafel heen, om geheel in vertrouwen op deze vraag te antwoorden. „Ik geloof, dat er maar één man in Londen is, die weet, hoe slecht ze zijn, en hij is zoo juist binnen gekomen," zeide hij, terwijl hij met zijn duim over zijn schouder wees„zwijgen is nu de boodschap." Lavendale en Durnford wierpen een blik op den nieuwaangekomene. 't Was iemand van reeds gevorderden leeftijd, maar hij zag er goed gekon- zerveerd uit, prijkte met een pruik naar de laatste mode, en zijn gelaat vertoonde een tint, zoo mooi als lood wit en vermiljoen, afgezet door met zorg aangebrachte moesjens daaraan konden geven. Zjjn uiuiskleurig grie- deleinen kostuum was keurig gegar neerd met een zeer smal zilveren koordtjen, en de knoopen van zijn vest waren van opengewerkt zilver. Zijne muiskleurige zijden kousen en schoenen met roode hakken waren onberispelijk. Niets kon minder opge schikt of gedistingeerder zijn dan de kleeding van dezen man, niets beval- liger en eenvoudiger dan z^n voor komen. Hij was voorzien van een schildpadden lornjet, waarmede hij met ernstigen blik het gezelschap overzag, terwijl hij zich met moeite een weg baande tusschen de tafeltjens door, om plaats te nemen in een hoek van het vertrek. „Dat is Monsieur Fétis, Mr. Tops parkle's lijfknecht, sekretaris, en dme damnée," zeide Philter. „Hij is ge durende de laatste veertig jaar bij den miljoenair in dienst geweest. Zij zijn samen jong geweest. Volgens het zeggen van sommigen is hij een na tuurlijken zoon van den ouden Tops parkle bij eene Eransche tooneel- speelster, maar dat is een dwaas ver- telseltjen. Hij heeft veertig jaar lang Topsparkle's smerig werk gedaan, heeft 's mans geheimen verzwegen als het graf, en heeft zijn meester zoo trouw gediend als iemand, die weet, dat hij er zelf het meest belang bij heeft getrouw te zijn. En nu heeft hij een huis in Poland Street, een zeer bruikbare inrichting, half kosthuis, half logement, en waar men het zeer goed heeft, en welke hem naar men verzekert, twee of drie duizend pond 's jaars opbrengt. En toch heeft hij er niet tegen Mr. Topsparkle's pruik te krullen, en Mr. Topsparkle's wenk brauwen in orde te brengen, en zijn meester te blanketten, even onderda nig 'als de armste knecht, die twintig pond per jaar tot loon krijgt." „Zij voelen zich zeker zeer nauw aan elkander verbonden," merkte Durnford op, terwijl Lavendale nog steeds met neergeslagen oogen en gefronst voorhoofd zat te mijmeren. „Wees er van verzekerd, dat de band, die tusschen deüe beiden be staat zoo innig is als de misdaad die maken kan," antwoordde Philter. „Ik ken geen band die veertig jaar lang trouw in stand gehouden wordt tusschen dienstknecht en meester, of tusschen twee vrienden, behalve de band eener heimelijke misdaad." Hij had zijn stoel reeds tusschen die van Lavendale en Durnford in geschoven, en sprak nu zeer vertrou welijk, met gebogen hoofd en zachte stem, zoodat er maar weinig gevaar bestond, dat iemand anders in het vertrek iets verstond van 't geen hij zeide. Toch was 't een soort van ge sprek, dat niet bizonder geschikt was, om in eene gelagkamer te voeren. Lavendale rees plotseling overeind en zette zijn hoed op. „Zijt ge van plan van nacht te spelen, Mr. Philter?" vroeg hij. „Uwe lordschap moet weten, dat een man, die van zijne pen leeft, maar zeer weinig geld kan hebben, 't welk hij kan wagen aan de speeltafel. Ik kom hier alleen maar, om menschen te zien." Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1894 | | pagina 6