MOHAWKS.
VAN
Miss M. E. BRADDON.
Naar het Engelsck,
28)
„O, het is me altijd aangenaam
geweest knapen van goede familie om
me heen te hebben, en ze te vormen,"
antwoordde Lady Polwhele op onver
schilligen toon. „Ze zijn beter dan
zwarte lakeienzij dienen zonder loon,
en hebben niet dien afgrijselijken
Afrikaanschen geur, die zooveel aan
zienlijke huizen onuitstaanbaar maakt.
Maar terwille van Ted Asterley zou
ik indedaad wenschen, dat ik zijne
vrouw prezentabel kon maken. De
hooge borst, die hij zette en de hooge
toon, dien zij aansloeg op het laatste
verjaringsbal, bracht opschudding in
de geheele zaal te weeg. Kapitein
Bloodger zeide mij, dat hare voet
stappen bij den kontradans hem aan
niets anders had doen denken dan
aan een koopmanspaard, dat men
geleerd had op een of ander stalplein
over bossen stroo heen te stappen.
Als het schepsel zich maar wat be
daard wilde houden, zou er misschien
wat van haar te wachten zijn, maar
haar plebejiesch bloed werkt in haar
op eene noodlottige wijze, welke haar
ten verderve moet zijn."
Mrs. Asterley's opgewondenheid
had haar nog niet begeven, al was
het ook reeds drie uur in den morgen.
Dit was haar eerste bezoek in het
beroemde huis op Soho Square, en
zij liep de kamer rond, met luidruch
tige uitroepingen bij alles wat zij zag.
„Lieve hemel, wat een kluchtige
kamer," riep zij uit, „met al die
kromme messen en die mooie ouder-
wetsche schaaldeksels aan den muur
Ik dacht, dat ze zulk goed gewoonlijk
in de provizie-kamers van den hof
meester bewaarden, maar ik moet
zeggen, dat het heel aardig staat
tegen dat onde vloerkleed."
Toen bleef ze opeens stilstaan voor
Lady Judith, en riep gichelend uit:
Heer, wat zou ik er veel meê op
hebben, als ik zoo'n kamer had,
myladyZe ziet er zoo aardig moorde-
naarsachtig uit, precies als de kamer
van Blauwbaard, waar hij de hoofden
zijner vrouwen bewaarden Ik zal aan
papa vragen, of hij voor mij een kamer
op dezelfde manier wil laten meu-
bileeren."
„Ja, waarlijk, dat moet ge doen,
Mrs. Asterley. De lijst zou uitnemend
bij de schilderij passen. Gij hebt een
ietwat fantastiesch, artistiek voorko
men, dat een verwonderlijk goed ge
heel zoude vormen met zulk een antiek
ameublement."
„Beste Belle, de oude Venetiaan-
sche tapijten van Mr. Topsparkle zijn
van onschatbare waarde, en ookeenig,"
merkte haar echtgenoot op, als wilde
hij haar berispen over haar ondoor
dacht gebabbel.
„Wat, dat ioode vloerkleed, dat
daar tegen den muur hangt Ik dacht,
dat ze voor de goedkoopte het ding
daar hadden opgehangen."
„Lieve ge hebt niet meer manieren
dan een biggetjen," hernam Asterley,
met toegevendheid glimlachend over
de wel wat onbeschaafden onnoozel-
heid zijner uitgelaten wederhelft, die
echter op Lady Polwhele een uit
werking had als van galen wormkruid.
„O, maar wanneer men gezegend
is met een rijk vader, dan is de ver
onderstelling zoo natuurlijk, dat men
alles kan krijgen wat voor geld te koop
is. Ik ben er zeker van, dat ik ook
zoo er over gedacht zou hebben,in
dien mijn goede vader niet een arm
man geweest was," merkte Lady
Judith op goedhartigen toon op. Ge
moet eens naar Canons op Stowe gaan
waarde Miss Asterley, en daar eens
goed rond zien. Ge zult er heel aardige
voorwerpen voor kamers zien, die u
op den goeden weg zullen brengen, om
uw nieuw huis keurig te meubileeren."
„Maar we hebben nog geen huis
gehuurd. We bewonen kamers boven
een kaarsenmaker op Haymarket.
't Is er verschrikkelijk op smoorheete
dagen. Toch zeggen ze, dat Mr. Addi
son in het huis daarnaast zijn gedicht
op Blenheim geschreven heeft. Ik
dacht vroeger altijd, dat Blenheim een
veldslag was, maar Teddy zegt, dat
het een gedicht is."
„Kindlief, als gij wat minder praat-
tet, en wat meer luisterdet, dan zou
er eenige hoop bestaan, dat ge 't ver
genoeg zoudt brengen, om vele dingen
te verstaan en te begrijpen, die nu
duister voor je zijn," sprak Lady
Polwhele op strengen toonen toen
tuurde zij in het groote, donkere ver
trek rond, en ontdekte plotseling Lord
Lavendale, die een weinig achter Lady
Judith, en geheel in de schaduw zat.
„Zoo waar ik leef, 't is Lavendale
riep zij uit; „dezelfde man, naar wien
ik in de laatste eeuwen met zoo'n
smachtend verlangen uitgezien heb.
Kom bij me zitten op deze sofa, beste
jongen die ge zijt, en vertel me eens,
waar ge je schuil gehouden hebt na
je terugkomst uit het Oosten."
„In de droefgeestige afzondering
van het geliefkoosde landgoed mijns
vaders, dat het eenige overblijfsel is
van zijne bezittingen, 't welk de dwaas
heden van zijn zoon ongeschonden
hebben gelaten," antwoordde Laven
dale op ernstigen toon.
„Heb ik je dat niet gezegd, Aster
ley," riep de levendige lady uit; „er
is niets aan te verhelpen, gelijk ge
ziet. Hij moet een rijke erfgename
trouwen. Heb ik dat niet gezegd,
Asterley 1 Gij en ik moesten ons best
doen, om zulk een erfgename voor
hem op te sporen."
„Vergeef me, Lady Polwhele, maar,
zoo ik al volgaarne toestem, dat gij
en mijn vriend Asterley ongetwijfeld
bewonderenswaardige proviandmees
ters zijt, ik wil liever zelf voor mijn
kost zorgen."
„O, maar het geslacht der rijke
erfdochters is bijna even uitgestorven
als dat der dodo's, der reuzenvogels
van Madagaskar. Een eenig kind van
rijke ouders is een ware zwarte zwaan.
En Asterley is zoo'n diplomaat in den
omgang met vrouwen."
„Waarlijk, zijne lordschap heeft
wel gelijk, dat hij niet gediend wil
zijn van eene dame van mijne keuze,"
zeide Asterley met een onnoozel lach-
jen. „Er is veel kans op, dat ik aan
mijn eigen beeld in het warmste
hoekjen van 't hart van dat bemin
nelijke schepsel eene plaats zou heb
ben bezorgd, voordat ik de belangen
van mijn principaal bij haar behar
tigde. Agenten en volmachten zijn
altijd gevaarlijk in de liefde of in het
huwlijk."
„Zou het Mr. Asterley verbazen,
te vernemen, dat de erfgename reeds
gevonden is?" vroeg Lady Judith,
op kwijnenden toon, terwgl zij haar
oogen liet rusten op het met juweelen
versierde Moorsche prezenteerblad en
op het chokoladeservies van Saksiesch
porselein, dat Juba en zijne gunste
lingen had gereed gezet op de tafel,
die vóór haar stond. De koperen
chokolade-kan was vreemd van vorm,
en was, naar men vermoedde, even
oud als de verwoesting van Pompeii,
en had vroeger gediend voor den
tooverdrank van een of andere heks,
bestemd om liefde en haat te doen
ontstaan bij degenen, die er van
dronken. Onder die kan stond een
klein spiritus-lampjen, dat met een
diaboliesoh blauw vlammetjen brandde.
„Reeds gevonden, terwijl Laven
dale zich schuil hield in Surrey?"
riep de Douairière uit. „Ge doet me
versteld staan!"
„Ja, de jonge dame heeft gedanst
op het verjaringsbal, en heeft de op
merkzaamheid van alle aanwezigen
getrokken door hare bevalligheid en
schoonheid. Ieder vroeg, waar zij ge
leerd had een menuet te dansen met
zulk eene vereeniging van rustigheid
en statigheid, totdat Mary Campbell,
die er de onbeschaamdheid van den
duivel op nahoudt, een onderzoek
instelde, en de geschiedenis der jonge
dame op 't spoor kwam. Zij is de
dochter van Squire Bosworth, Lord
Lavendale's naasten buurman, een
wonderlijken ouden geldschraper, die
honderdduizend pond moet gewonnen
hebben met die hatelijke Zuidzee-
spekulatie, door welke zoovele vrou
wen uit de groote wereld tot den
bedelstaf gekomen zijn, en die ook
zoovelen met schande en oneer be
zoedeld heeft: Lady Mary Wortley
Montagu bijvoorbeeld, die nog siddert,
als zij den naam van den Fransch-
man, wiens geld zij er aan gewaagd
en verloren heeft, maar hoort.
„En wien zij een tijdlang aange
moedigd moet hebben," voegde Lady
Polwhele er aan toe. „Maar deel ons
als 'tje blieft wat meer mede aan
gaande die erfgename."
„Zij is zoo eenvoudig als Wycher-
ley's boerinnetjen, maar veel bekoor
lijker," antwoordde Ladv Judith op
luchtigen toon, terwijl Jubal de cho-
kolade prezenteerde, en Lavendale
als op doornen zat. „Zij heeft zingen
en dansen geleerd van eene kreupele
oude Fransche vrouw, die onderricht
heeft gegeven aan de lange, schrale
dochters van Lady Tredgold
„Terwijl het haar nooit heeft mogen
gelukken, die jonge dames goed in
de maat te leeren dansen," viel As
terley haar in de rede.
„Maar dit meisjen is een geboren
sylphide, en een zeker instinkt heeft
haar ingeleid in de geheimenissen
der toonkunst. Topsparkle heeft van
haar zingen gehoord, ofschoon hij
haar nooit gezien heeft, en hij heeft
zijn verlangen te kennen gegeven,
dat ik haar zal uitnoodigen, een be
zoek op Ringwood Abbey te komen
brengen. Gij hebt haar toch zeker
ootc opgemerkt, nietwaar, Lady Pol
whele?"
„Ik ben niet op het verjaringsbal
geweestmijn lievelingsmop had een
aanval van koliek, in zoo erge mate,
dat ik vreesde, dat elke ademhaling
zijn laatste zou wezen. Ik had hem
voor al de koningen en prinsen der
wereld niet aan zijn lol willen over
laten."
„Maar ge moet haar van avond gezien
hebben. Een slanke, nymf-achtige ge
stalte, in Diana-kostuum, met eene
zilveren parure in het hair. Zij en
Lavendale waren het knapste paar
in de zaal."
„Lady Judith legt het er op toe
de asch eener lang uitgedoofde ijdel-
heid weder te doen ontbranden,"
zeide Lavendale.
„Maar ge ontkent toch niet wat
ik gezegd heb van de Zuidzee erf
gename. Gij bekent u zeiven schuldig
aan ernstige bedoelingen," hernam
Lady Polwhele, op boosaardige wijze
zijne lordschap met haar waaier drei
gend.
„Goud en specerijen uit de zuide
lijke zeeën hebben een aangenamen
klank, Mylady," antwoordde Laven
dale op luchtigen toon, „en de jonge
dame is in dezelfde mate te goed
voor mij, als ik te slecht ben voor
haar."
„O, maar een schitterende licht
mis heeft natuurlijk in het oog van
een meisjen, dat op het land is groot
gebracht, altijd veel voor."
„Ge bedoelt natuurlijk, dat zij zich
moet aangetrokken voelen tot een
glans, die haar tot nu toe vreemd
was, niet waar
„Neen, mijnheer, ik bedoel dit
het voorwerp, dat door zoo'n land-
meisjen gewoonlijk bewonderd wordt,
is een verloopen, verharde, half ge-
ruieneerde, onbeschaamde, trouwe-
looze man uit de groote wereld,"
antwoordde de Douairière „Indien
gij u werkelijk bekeerd hebt, dan
hebt ge, dat kan ik u verzekeren,
veel van uw kans verloren. Ge kunt
niet te goddeloos zijn, om aan zoo'n
bekoorlijk, eenvoudig schepseltjen te
behagen. Alleen vrouwen die door
ervaring wereld-wijsheid hebben op
gedaan, kunnen ingenomen zijn met
deugdzaamheid."
„Maar dan toch alleen in 't afge-
trokkene, daarop zou ik durven
zweren," riep Asterley uit, terwijl
hij naar het blad toekwam, om zich
van een tweeden kop chokolade te
bedienen, en een paar taartjens ver
slond, die hij uit een korfjen van
zilveren draadwerk genomen had. „Ge
zijt ingenomen met deugdzaamheid,
zooals die voorkomt in uw Locke of
uw Addison een deftige moraal-
prediking in elegant Engelschmaar
ge zijt er op gesteld, dat een man zij
een man. Daar hebt ge Lord Boling-
broke, bij voorbeeld. Is hij niet het
schitterendste voorbeeld van manne
lijke voorkomendheid „Facile pri
mus" zonder moeite de eerste in
alles de eerste in genotzucht, ijdelheid
en losbandigheid, gelijk hij de eerste
is in geleerdheid, in de diplomatie en
in staatsmans-wijsheid."
„En in leugen en bedrog," sprak
Lady Judith op een toon van min
achting; daarin is hij hoe noemt
ge 't ook weêr „primus inter
primos." Ik zou liever Walpole als
mijn type voor mannelijke volkomen
heid noemen. Wat ruwer stof, zoo ge
wilt, maar een oneindiger eerlijker
maakselniet zoo'n mengsel van goud
en klatergoud, van kracht en verdor
venheid."
„Ik dacht er niet aan, dat uwe
ladyschap tot de Whigpartij behoort,"
zeide Asferley.
„O, ik laat mij niet binden door
politieke banden. Indien de Chevalier
een man was, in den goeden zin van
't woord, dan zou ik hem liever aan
het hoofd onzer regeering zien dan
dezen kleinen Duitschen Koning. Maai
de kleine Hannoveraan is tenminste
eerlijk, en heeft zijn moed getoond
tegen de Turken; terwijl de Stuarts
even valsch als zwak zijn ondank
baar tegenover hun vrienden en krui
pers tegenover hun vijanden."
Terwijl zij zoo sprak, werd er met
kracht gescheld aan de schel van de
voordeurmen hoorde een draagstoel
daarbuiten nederzetten, en een oogen-
blik daarna werden de dubbele deuren
geopend, waarop Mr. Topsparkle tus-
schen een dubbele rij lakeien, binnen
kwam loopen.
Hij had zich niet verwaardigd zich
met eenige andere verkleeding te tooien
dan met een domino van karmozijn
kleurig damast, dat hij afwierp bij het
binnenkomen, en toen vertoonde zich
een kostuum van bruingeel fluweel,
geborduurd met gouddraad, waarbij
lubben en een das van de allerfijnste
Mechelsche kant, terwijl zijn klein,
benepen gezicht bijna geheel over
schaduwd werd door zijn groote ge
poederde pruik. Hij begroette het
gezelschap met een gebaar, alsof hij
er over verrukt was, dat hij hen daar
zag, wat de rigueur was in die eeuw
van komplimenten en algemeene ge
kunsteldheid.
„Ik durf wedden, dat het onze god
delijke Lady Polwhele is, die er min
stens tien jaar jonger uitziet, dan toen
deze oogen haar voor de laatste maal
hebben aanschouwd 1"
„Wel, gij dwaze Topsparkle die ge
zijt 't was gisteren nog, dat we
elkaar gezien hebben, en nog hebben
getwist over een monster van Sineesch
porselein een groenen draak met
een holle maag, om er pastieljes in te
branden in het verkooplokaal aan
den overkant."
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.