MOHAWKS. t TAN Miss M. E. BRADDON. Naar het EngeUch. 43) „Dan zal ik mijn fortuin beproe ven," zeide Herrick, en hij nam zijn pak op de schouders, dat hij niet verder gedragen had dan van La- vendale Manor af, waar hij zijn marskramerskostuum aangetrokken en zijn gelaat bruin geverfd had. Hij liep de groote laan door, sloeg rechts af, voordat hij bij het huis gekomen was, en liep verder langs een zijpad naar een klein hek in een hulst-haag, door 't welk hij den tuin binnen ging. Al het oude fa miliezilver van Squire Bosworth was voor de veiligheid in bewaring ge geven bij zijn goudsmid, en de toe gangen tot Pairmile Court werden niet overzorgvuldig bewaakt. Herrick kende den weg naar den tuin. Hij had daar den vorigen zomer menig heerlijk uurtjen na het middagmaal, tegen zonneondergang, doorgebracht, als hij en Lavendale de geachte gasten van den Squire waren, als wanneer Mr. Bosworth nooit vermoed had, dat de metgezel van Mylord diens mededinger kon zijn. Hij kende al de lievelingshoekjens van Irene, en hij wist [dus waar hij haar zoeken moest. Hij vond haar gezeten onder een ceder, dien Evelyn van Wootton met eigen] hand j[daar geplant had, een blijvend bewijs van de vriendschap, welke die talentvolle edelman voor Squire Bosworth's grootvader gevoeld had. Zij was niet alleen, maar in plaats van haar gewoon gezelschap, hare goevernante, had zij Bridget bij zich, die op een kleinen houten stoel aan een kous zat te breiden, terwijl Irene vlak bij haar op den grond zat, met een opengeslagen boek op haar [schoot. Nu wilde het toeval, dat op Irene zelve na, Bridget de persoon was, die Herrick zeer vurig wenschte te ont moeten. „Kan ik u ook een boek verkoo- pen, dames?" begon hij met zijne nagebootste stem, terwijl hij op eeni- gen afstand bleef staan, en zijn pak open maakte „Hier hebt gij „Gulli ver's reizen," het wonderbaarlijkste boek, dat ooit geschreven is, het boek, waarop al de groote lui van Londen verleden winter letterlijk verzot waren; en hier hebt gij „Ro binson Crusoe," en „De Geschiede nis van de Pest," en Maar Irene was reeds overeind gesprongen. Hij mocht nog zoo kun stig zijn gelaat geverfd, zijn oogen verborgen, zijne stem veranderd heb ben, zij herkende hem wel. Zij zou hem overal, en onder veel vreemder omstandigheden nog herkend heb ben. De elektriesche vonk der op rechte liefde was overgesprongen van zijne ziel in de hare. „Herrick 1" riep zij uit; „gij zijt het." Bridget rees ook overeind, en blijk baar was zij verlegen; maar Irene legde haar hand op den arm harer oude kindermeid, om haar tot beda ren te brengen. „Gij zult het aan niemand ver tellen, gij wilt ons wel vergunnen eenige oogenblikken met elkander te praten, is het niet?" vroeg zij smeekenden terstond liet zij er liefkozend op volgen: „gij kunt alles aanhooren wat we zeggen. Ik heb geen geheimen voor u, lieve, oude Bridget." „Ik wed, dat jufvrouw Bridget, wat haar zelve betreft, zoo iets niet onder eede zou willen verzekeren," merkte Herrick op veelbeteekenenden toon op. „Wanneer menschen op den leeftijd uwer oude kindermeid geko men zijn, Irene, dan heeft het veel kans, dat zij er een paar geheimen op nahouden, al zijn zij ook anders nog zoo eerlijk." „O neen, ik durf er voor instaan, dat mijne Bridget geene geheimen voor mij heeft," voerde het meisjen daartegen aan, terwijl zij op den breeden schouder harer oude kinder meid leunde. Bridget wendde zich om en kuste hare lieveling, maar antwoordde geen woord. „En hebt ge mij dus dadelijk her kend, Irene? Wat een arendsoog hebt ge!" „Al waart ge gekomen in de ge stalte van een zwarten neger, ik zou je toch dadelijk herkend heb ben," antwoordde zij op vrolijken toon„en dan te meenen dat ge door je stem te veranderen, en door me met zoo'n rare, ruwe stem toe te spreken, me van 't spoor te bren gen! Wat zijt ge toch een dwaas mensch Zij gingen naast elkander op eene landelijke bank zitten, terwijl Bridget weder plaats nam op haar stoel, haar breiden weder ter hand nam, en zeer gedwee zich op eenigen afstand hield. „Waar is je goevernante vroeg Herrick. „Zij had brieven te schrijven aan hare familiebetrekkingen in Frank rijk, eene gehuwde zuster en een half dozijn neven en nichten, die in het Zuiden wonen, en van wie zij innig veel houdt, ofschoon zij ze in tijden niet gezien heeft. Daarom heb ik haar in huis laten blijven, om haar gelegenheid te geven om hare brie ven te schrijven, en heb Bridget voor gezelschap medegenomen. Mijn vader heeft strenge orders gegeven, dat ik in het oog gehouden moest worden, opdat gij me niet mocht komen be zoeken. Maar van al de onderhoori gen des huizes, is Bridget de eenige, op wie ik ten volle vertrouwen kan stellen. Zij zou zich het hoofd laten afhouwen, indien zij mij daardoor gelukkig kon maken. En nu, deel me nu alles mede aangaande je zei ven, meer zelfs dan je liefste brieven me kunnen berichten. Bedenk, hoe lang het geleden is, dat we elkan der hebben gezien en gesproken." „Yergeet ik dat ooit, liefste mijne Houd ik ooit op de dagen en uren te tellen, die wij gedoemd zijn, van elkander gescheiden te leven?" En toen vertelde hij haar van het door hem behaalde sukces van zijn droomen, van zijn hope, de steeds krachtiger wordende hoop op onaf hankelijkheid, van Sir Robert's gunst en vriendschap, van de steeds toe nemende hoogachting, waarvan de wereld hem de bewijzen gaf. „Binnen twee jaren tijds, op zijn langst, Irene, maak ik er staat op, in staat te zullen zijn, je een tehuis te leunen aanbieden; maar 't zal een zeer armoedig huis zijn, vergeleken bij dit, en gij zult een groot fortuin ten offer moeten brengen, indien gij mijne vrouw wordt." „Ik heb je vroeger reeds gezegd, dat ik geen prijs stel op een groot fortuin." „Dat is waar; maar zal het van mij niet onedelmoedig zijn, eene zoo groote opoffering aan te nemen?" „'t Zal geen opoffering zijn. Ik heb eene proeve gehad van alles wat rjjkdom geven kan, toen ik den vorigen winter in Londen was, en ik heb geen vermaak gevonden in prachtige kleederen of voornaam ge zelschap, in danspartijen en maaltij den, behalve wanneer ik u in mijne nabijheid had. Ik weet, hoe de groo te wereld er uitziet, en ik kan zon der zuchten er afstand van doen. Maar gaarne zou ik met u rondzwer ven in die ruime schoone wereld van bergen, en meiren, en wonderlijke steden in het buitenland, waarin zoo weinig menschen belang schijnen te stellen. Al de menschen, waarmeê ik verleden winter in aanraking ben gekomen, plachten te spreken, alsof er geen wereld was aan gene zijde van Leicester Fields en St. James's Park afsof er niets in de wereld was, dat de moeite waard is er voor te leven, behalve kaarten en voor naam gezelschap." „'t Zijn dwaze lui, Irene, in wie alle natuurlijke aandrift vermoord is in de drukkende atmosfeer van een Hof. Ja, wij willen reizen, liefste mij ne, wanneer ge mijne vrouw zult zjjn geworden. Ik zal je eenige der liefelijkste plekjens van deze aarde laten zien toch willen we dan niet uitsluitend een zwervend leven lei den, we willen ons leven niet in bal lingschap doorbrengen. Het kleine eiland, dat we bewonen, is het waard, dat men er leeft, en dat men er voor arbeidt. We willen eene lande lijke woning te Chelsea hebben, of kamers in Londen, wat ik aan uwe beslissing denk over te laten, en dan zal het uwe taak zijn, de vlam der eerzucht bij je echtgenoot aan te blazen, en hem te prikkelen tot vol harding en ernst. Den man, die eer zucht heeft en volhardt, moeten ein delijk alle dingen medewerken ten goede." „Laat ons onze tent opslaan in Londen," zeide Irene, zich verheu gend over een gesprek, dat hunne toekomstige vereeniging naderbij scheen te brengen. „Want, als we in Londen wonen, zullen we maar zelden van elkander behoeven te scheiden. Ik zal zelfs het Huis der Gemeenten haten, als het je al te vaak, of voor al te langen tijd van mij verwijderd houdt." „Dan willen we kamers gaan be wonen in Spring Gardens, waar ik maar heen en weer zal behoeven te loopen, om mijn leven tusschen het Parlement en mijn huiselijken haard te verdeelen." 't Waren eigentlijk niet veel meer dan kinderpraatjens, daar toch een huwlijk nog in een zoo ver verschiet lagmaar 't was een soort van praatjes, dat Herrick innig gelukkig maakte, want ze gaven hem de ver zekering, dat hij eenmaal zijn ge liefd meisjen tot vrouw zou krijgen, al moest daarbij dan ook de bijstand van Dominee Keith te pas komen. Zij, die zoo bereidwillig was, om zijnentwil afstand te doen van de schatten, welke zij te wachten had, zou hem niet voor altijd laten kwij nen onder den ban haars vaders. De dag moest komen, waarop zij zich ook bereid zou verklaren, dien ge- strengen vader ter wille van haar minnaar te verloochenen. Zijne taak was het hun huwelijk mogelijk te maken, door te zorgen voor een be scheiden inkomen. Toen zij over hun aanstaande wo ning alles hadden besproken wat er over te zeggen viel, zelfs tot den stijl van het ameublement en het uitzicht uit de vensters toe, begon Herrick tot Irene eenige vragen te richten betreffende het gezellinnetjen harer kinderjaren, de vondelinge, die haar door den dood zoo vroeg ont rukt was. „Ik kan me er maar zeer weinig van herinneren," antwoordde zij. „Al mijne voorstellingen daarvan zijn ne velachtig als een droom. Toch zijn er uren, die mij voor den geest staan. Ik heb mijn oogen maar te sluiten, en ik zie haar gelaat weêr voor me, zoo liefelijk, met dien vriendelijken glimlach er op. Zij moet mooier ge weest zijn dan ik ik herinner me een gelaat als albast, met rooskleu rige lippen, en blauwe oogen, en hair als bleek goud. Ik heb precies zulk een gelaat gezien van engelen op schilderijen. Ik herinner me, dat ik met haar speelde onder gindschen ceder, 't Was een harer lievelings- plekjens. En ik herinner me ook, hoe we schuilevinktjen gespeeld heb ben in den ouden stal, op den dag, dat wij beiden den tyfus gekregen hebben. Hoe gelukkig waren wij dien dag en 't is, zoover ik me te binnen kan brengen, de laatste maal geweest, dat we samen gespeeld en ons gelukkig gevoeld hebben. Ik houd het er voor, dat ik me nog veel meer zou herinnerd hebben, als ik die vreeselijke ziekte niet gehad hadwant mijne nichten hebben me verteld, hoeveel zjj zich van hare kinderjaren kunnen herinneren. De mijne doet me onwillekeurig denken aan een half-uitgewischt schilderij, waarvan nog enkele duidelijk te on derscheiden penseelstreken hier en daar op het doek zijn overgebleven." „Jufvrouw Bridget moet zich je gezellinnetjen goed kunnen herinne ren," sprak Herrick, en hij wierp een blik op de oude kindermeid. „Wilt go haar hier roepen, Rena? Ik zou haar gaarne eenige vragen willen doen." Irene wenkte, en Bridget kwam naar de bank toe loopen. „Ik sprak daar over het kleine meisjen, dat overleden is, Jufvrouw Bridget," sprak Herrick op vriende lijken toon. „Zeer toevallig ben ik in de laatste dagen het een en an der op 't spoor gekomen betreffende den vader van dat kind, en het eerste jaar haars levens. Nu is 't me be kend, dat gij zeer veel van haar ge houden hebt, en ik véronderstel dus, dat ge belang zult stellen in alles wat op haar betrekking heeft." Terstond begon Bridget te schreien. Rena verzocht haar tusschen hen beiden plaats te nemen, droogde ha re tranen af, en bracht haar met hartstochtelijke liefkozingen tot be daren. „Waarom schreit ge zoo bitter, nu er over haar gesproken wordt, arme, goede ziel?" sprak zij; „ge zijt altijd lief voor haar geweest, daarvan ben ik verzekerd." „Neen, ik heb haar nooit onvrien delijk bejegenddat heb ik niet op mijn geweten," snikte Bridget„maar ik heb nooit haar lief gezichtjen ver geten, en hoe aardig het kleine ding kon wezen, en hoeveel zij van mij hield, dat lieve schepseltjen. En nu zoo onverwachts over haar te hooren spreken o, mijnheer, wat hebt ge ontdekt betreffende den armen man, dien men dood gevonden had op de heide bij Flamestead?" vroeg zij, terwijl zij haar best deed, om weêr tot bedaren te komen. „Ik heb vooreerst gehoord, dat hij een man was van goeden huize, en dat hij Ohumleigh heette. Ik heb eenige bizonderheden vernomen aan gaande zijne jeugd en zijn huwlijk, en ik vermoed, dat ik nog wel meer zal te weten komen. Nu ik eenmaal zijne levensgeschiedenis zoover heb opgespoord, zal het zeker niet zoo heel veel moeite kosten, ook het ove rige te weten te komen „Maar voor wien zal dat wat op brengen, mijnheer," vroeg Bridget, „nu er al zoovele jaren na den dood van het kind zijn verloopen Er is niemand, voor wien uw ontdekkingen eenigszins nuttig kunnen zijn." „Och, wie kan dat met zekerheid zeggen, Jufvrouw Bridget? Kennis is macht. Ik zou gaarne de geheele geschiedenis van Miss Bosworth's kleine gezellin kennen. Aangenaam is het me reeds te weten, dat zij wat beters was dan een bedelaars kind dat zij een kind van goede huize was, dat van moederszijde aan spraak had op een groot fortuin." Bridget spitste op eens de ooren, en stelde blijkbaar veel belang in 't geen zij hoorde. „Een groot fortuin, zegt ge, mijn heer?" riep zij uit. „Wilt ge zeg gen, dat mijne kleine lieveling recht had op een groot fortuin?" Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN ROOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1894 | | pagina 6