N ieu wsberichten. Vervolg zitting van Donderdag2e Kamer). De Min. van Justitie verklaarde, dat wat hij verleden jaar als Kamerlid ge zegd had, dat de liberalen geen gezag buiten zich erkennen, niet beteekende, dat de liberalen in 't geheel geen ge zag erkennen, doch dat zij alleen met hun geweten te rade gaan. De heer Heemskerk was nu na verloop van een jaar daarop teruggekomen, maar de Min. weigerde er verder op te antwoorden, 't Moet, naar zijn meening, geen ge woonte worden, dat een Kamerlid een ander lid of een minister ondervraagt over zijn godsdienstig geloof. Geen in quisitoriaal onderzoek wenscht hij. Dit Ministerie zit,niet bij elkaar als gods dienstige geioofsgenooten, maar als staatslieden homogeen op de door de Min. van Buiten). Zaken genoemde pun ten. Over het gebeurde betrekkelijk de bakkerswerkstaking te Amsterdam kon de Min., bij gemis van volledige inlich tingen, nog niet oordeelen. Ofschoon veel betreurenswaardigs daarbij is voorgevallen, heeft de politie, zonder partij te kiezen tegen de werkstakers, alleen arbeidsvrijheid verzekerd. De po litie heeft bij de patroons niet aange zocht hunne bakkerijen te sluiten ten voorkoming van erger. Men bedenke, dat de werkstaking even onverwacht is uitgebroken als geëindigd. Er waren evenwel vanwege de Rijks- en Gemeente politie maatregelen genomen. De Min. van Binnenlandsclïe Zaken dankt den heer Pijnappel voor zijne welwillendheid. Terecht had deze gezegd, dat de Min. geen steun behoefde, om de rede van den heer Gerritsen te bestrijden. Der gelijke redevoeringen zijn niet in staat om hem uit zijn politieke baan en zelfs niet uit zijn humeur te brengen. De tot hem gerichte verwijten van inkon- sekwentie besprekende, verklaarde hij te zullen blijven streven naar geleidelijke hervormingen, welke het land behoeft. Hij kon zijn optreden echter niet af hankelijk maken van de verwezentlijking van alle door hem als Kamerlid ge wenschte hervormingen. Thans moeten zijne krachten op het kiesrecht gekon- centreerd worden, om toekomstige her vormingen mogelijk te maken. Nooit heeft hij onvoldoende geweerbewapening van den soldaat bepleit, noch koloniale politiek zonder voldoende weermiddelen, 's Ministers taak wordt afgebakerd door Kiesrechtregeling. Daarmede houdt ver band herziening van het personeel doch niet de regeling van het gemeen telijk belastingstelsel, die daarmee pa- ralel loopt. Alleen de urgentie heeft er toe gedreven, die zaak aan de orde te stellen. De regeling van land- en tuin- bouw-onderwijs en het voorstel tot sub- sidieering van meisjesscholen zullen de Kiesrechtregeling niet belemmeren. De vrijheid van lijkverbranding, en het vraagstuk van den politieken eed zijn thans niet aan de orde. Bij de Helder- sche eedkwestie is hij getrouw gebleven aan zijn vroegere meening. Hij erkent, dat de tegenwoordige toestand na de wijziging der grondwet halfslachtig is, en zoo niet de vrees voor belemmering der Kiesrechtregeling bestond, zou hij gaarne eene wijziging van de Gemeen tewet hebben voorgesteld. Het voorstel tot verzachting van de overgangsbepa lingen voor het verplicht aantal onder wijzers op bizondere scholen is bij den Raad van State. De Min. van Financiën noemt het een ongegrond verwijt, dat de Reg. niets wil doen, om eene nieuwe munt unie tot stand te brengen; hij achtte echter de tijd nog niet gekomen, om de zaak aanhangig te maken. Zich be wust te moeten waken tegen uitzetting der begrooting, heeft hij echter ook begrepen, dat hij met oordeel des onder scheids moest te werk gaan, en dat hij, wilde hij zijn invloed niet verspelen, zich niet tegen alles moest verzetten. De Reg. trof het echter ongelukkig, wegens de noodzakelijkheid van nieuwe bewapening van land- en zeemacht tot' bekostiging waarvan groote bezuiniging onmogelijk is. Voor vele uitgaven ter uitvoering van wetten is ook de Kamer verantwoordelijk. Op voorstel van den Voorzitter is besloten een avondzitting te houden, en Maandag 1 Vs uur en Dinsdag en Don derdagavond, en later zoo noodig Zater dags te vergaderen. De Min. van Oorlog sloot zich geheel aan bij 't geen door zijn ambtgenoot voor Buitenl. Zaken terzake van de defensie was gezegd, en gaf eenige inlichtingen. Tegen het publiceeren der eindcijfers van het rapport der staats- kommissie voor de verdediging bestond volgens de Min. overwegend bezwaar. Wat betreft de regeling van den ver-| plichten krijgsdienst blijft hij bij zijn voornemen, om die regeling voor te staan, die hij 't meest in 't belang des lands acht. Daarna sprak de Min. met zeer veel lof over ons leger, zoowel over het officierskorps, als over de on derofficieren en de lageren. Hij sprak dit oordeel uit op grond van eigen 40 jarige ervaring, en zich beroepende op het oordeel van een Pruisiesch Kapitein, die de oefeningen hier te lande heeft bij gewoond, en dat van een autoriteit als generaal Kool, chef van den generalen Staf. De heer v. Karnebeek, repliceerende kon zich over 't algemeen vereenigeu met het betoog van den Min. van Buitenl. Zaken. Hij begreep niet, hoe de heer Tak onbekend kon zijn met de nota- Tienhoven aan de Koningin, terwijl hij volhoudt, dat de voorafgaande eisch tot Kamerontbinding ongegrond was. De heer Rutgers van Rozenburg bleef vol houden, dat deze Reg. geen absolute meerderheid in de Kamer heeft, en daarom vindt hij het te meer te waar- deeren, dat zij hare taak heeft durven aanvaarden. Spreker kreeg het te kwaad met den heer Heldt, nadat hij had gezegd op diens rede niet te willen antwoorden, wegens den daarin heerschenden toon, dien hij toeschreef aan het feit, dat de heer Heldt zich voorstelde, zich te be vinden onder de zijnen in Plancius. De heer Heldt beweerde, dat hij daar nooit kwam. De Voorzitter verzocht den heer Rutgers zich te onthoudên van persoon lijke opmerkingen tegenover den heer Heldt. De heer Rutgers vervolgde toen zijn rede. Hij bleef de beschouwingen van den heer Kerdijk in zake defensie uitgaven bestrijden. Hij zette zijn stelsel, om langs geleidelijken weg in de benoo digde behoeften te voorzien, uiteen. Hij zou stemmen voor de hoofdstukken Oor- log en Marine. Hij verzocht toen zijne rede in de avondzitting te mogen voortzetten, wat hem werd toegestaan. De Voorzitter verzocht hem en andere leden zich te bekorten. Deed men dit niet, dan was het te vreezen, dat men vóór Kerstmis niet gereed zou komen. In de avondzitting vervolgde de heer Rutgers zijne rede. Hij bracht nu ter sprake de wanordelijkheden bij de werk stakingen en laatstelijk te Amsterdam. De veiligheid wordt bedreigd en van vrijheid om den arbeid voort te zetten is geen sprake meer. Bij de laatste druk kers- en bakkerswerstakingen zijn schan delijke tooneelen bedreven; er is straat roof gepleegd, broodkarren zijn vernield werklieden, die wilden doorwerken, zijn afgeranseld. Zoo zullen ten slotte de lynchwetten, de anarchie op den troon komen. Wat daartegen te doen? Ver sterking van de politie is haast niet denkbaar wegens de kosten, en de rij ks- veldwacht is niet talrijk genoeg. Even min is de militaire macht daartoe vol doende ingericht. Er blijft niets over dan ons strafwetboek te herzien. Art. 284 zou belemmering der vrijheid tot een delict moeten verklaren en geweld pleging moeten beschouwen als middel tot het plegen van misdrijf. Spreker had eene wijziging in dien geest gere digeerd, die hij der Reg aanbeval als een afdoend middel om krachtig te kun nen optreden, tegen het kwaad. De heer Veegens kwam nog even terug op de overlegging van deontbindingsstukken. Naar zijn oordeel mocht de Reg. het goed bedoeld hebben, maar had zij ver keerd gehandeld door het rapport open baar te maken. Spreker narn akte van de verklaring des Ministers van Buitenl. Zaken, dat de Kamer nog in dit zittingjaar geroepen zal worden tot behandeling eener Kieswet, wat hij van harte toejuichde. Hij vond, dat de Min. van Fin. al te toegevend was geweest tegenover de eischen zij ner ambtgenooten. Sprekei en zijne vrienden zijn voorne mens bezuinigingsamendementen voor te stellen. De heer de Savornin Lobman blijft betwisten dat een land door de kiezers moet worden geregeerd, of dat eene Reg. zich door de kiezers moet laten beheersehen. Hij noemt het eene ketterij te zeggenwij, Kamer, verte genwoordigen niet het Nederl. volk, wanneer de Koning haar een wet voor legt. Dat is opportunisme, waaraan Spre ker niet meèdoet. Hij wraakte de be wering, dat dit Ministerie niets kan doen, omdat het niet berust op een nieuw kiesrecht. Verheugd hadden hem de geruststellende verzekeringen van den Min. van Oorlog, en na deze achtte hij zich niet gerechtigd de gelden te weige ren voor de geweren en andere defensie uitgaven. De heer Heldt bleef staatszorg voor de pensioneering der werklieden noodzakelijk achten. Hij verlangde geen algemeene verzekering, doch haar te beperken tot de gevallen van ouderdom en invaliditeit. Hij wenschte benoeming eener Staats-Kommissie voor het vraag stuk der werklieden-pensioneering, opdat de werkman te weten kome, of de zaak al dan niet mogelijk is. De heer Farncombe Sanders kwam op tegen den langen duur der algemeene beschouwingen. De heer Zijlma zag van repliek af, nu de motie betreffende het tarief later een punt van behandeling zal uitmaken. De heer Kerdijk konsta- teerde, dat hem nog niet een antwoord is gegeven op de vraagwaar gaan wij j heen met onze financiën ten aanzien van de uitgaven voor zee en landmacht? Spreker vond het vreemd, dat, terwijl de Min. van Buitenl. Zaken meent, dat onze verdediging zich moet bepalen tot handhaving der neutraliteit, de Min. van Oorlog 12 ton aanvraagt voor ves tingwerken. De heer Harte bepleitte nader de verplichte verzekering van werklieden. De heer Staalman hield vol, dat bij deze Reg. gebrek aan ernst heerscht ten aanzien van den nood der tijden, den treurigen toestand des lands en van 's lands financieën. Hij vond het ergeplijk, dat de bedenkingen van de Kamer tegen het beheer van 's lands financieën door den Min. van Fin. op spottenden toon waren beantwoord. De heer Tak van Poortvliet verdedigde nog maals zijne handelwijze in zake de ont binding. De heer de Beaufort(y/w,iZm?a»f) bleef die handelwijze afkeuren. Ook de heer JE. Mackay bestreed de beweringen van den heer Tak, die ook tegen deze sprekers zijn handelwijze verdedigde, gelijk ook tegen den heer Beelaerts van Blokland, die betwistte, dat de heer Tak destijds tegenover het amendement- de Meyier steeds dezelfde houding zon heb ben aangenomen. De heer Ferf meende dat het am. de Meyier ware ingetrok ken, als de Minister zich duidelijk had verklaard. Spreker had niet geweten, dat aanneming van het amendement in trekking der wet tengevolge zou heb ben, en ook de voorsteller schrikte er van, toen hij dit hoorde. De Min. van Buitenl. Zaken ontkende nog nader, dat door openbaring der ontbindings stukken onbescheidenheid zou zijn ge pleegd. Verder zeide de Min. niet te hebben bedoeld, dat nog in dit zitting jaar de openbare beraadslaging over de kieswet zal kunnen plaats hebben, maar dat hij met de behandeling in dit zit tingjaar wilde te kennen geven de be handeling in de afdeelingen. Nadat de Voorzitter had medegedeeld, dat hij van den heer Heldt eene motie had ontvan gen, waarbij de Kamer als haar oordeel zou uitspreken, dat algemeene voorzie ning voor den ouden dag van den werk man wenschelijk is, en dat het voor nemen der Reg. om een lijfrentebank in te stellen onvoldoende moet heeten en nadat de algemeene beraadslaging was gesloten, werd Hoofdst. I. der Staatsbegrooting (hnis der koninginzon der stemming goed gekeurd. Vrijdag werd eerst Hoofdst. II (Hooge Colleges) zonder diskussie aangenomen, en daarna was Hoofdst. III BuitenlZaken) aan de beurt. De heer van Bylandt drong er op aan, op nieuw bij Duitschland aan te dringen op opheffing van bet verbod van vee-uitvoer uit Nederland en ver nieuwing; van het zalmtraktaat onzer zijds daartegenover te stellen. Voorts ried hij aan pogingen aan te wenden om het traktaat met Japan te sluiten, den Konsulairen post in Zuid China te bezetten, en ons aan te sluiten bij de betoogen tegen de vervolging der Chris tenen in Armenië. De heer A. Smit wees op bezwaren onderzijds ten aan zien van het zalm traktaat, en wenschte in elk geval absoluten verplichten slui tingstijd en gelijke voordeelen voor Ne derlandsche als voor Duitsche visschers. De heer Farncombe Sanders achtte zwij gen over de Costa Rika-zaak thans vol strekt noodig, en ried aan het traktaat I met Japan te sluiten, zonder vast te houden aan eene zelfstandige konsulaire rechtspraak, wat strijden zou met Ja- pansch nationaal gevoel. De heer v. Kar nebeek adviseerde tot voorzichtigheid ten opzichte van de betrekkingen met Ve nezuela. De heer v. Alphen vroeg, of de diplomatie voldoende bekend was met het belang van de voortzetting van het kanaal Almelo- Noordhorn. De heer van Deinse drong aan op bevordering van de vrijen vee invoer in België. De Min. van Buitenl. Zaken verklaarde, dat voortdurend werden voortgezet de onderhandelingen met Venezuela tot opheffing van het differentieel recht. Ten aanzien van de opheffing van het zalm traktaat blijft de Reg. volkomen vrij. Zij ontkent, dat het in vele opzichten het doel mist; wordt het opgezegd, dan zullen de wenken worden betrachtbij niet opzegging zal ons Koninkl. Besluit in het voordeel onzer visschers moeten gewijzigd worden. De onderhandelingen betreffende vrij veevervoer worden voort gezet. Onderhandelingen over het han delstraktaat met Japan zijn aanhangig. Rechtstreeksche inmenging onzerzijds in zake Armenië is niet mogelijk, doch het belang der Christenen in Turkije wordt door ons voorgestaan. Het vol gende jaar hoopt de Min. principiëele verandering voor te stellen in onze ver tegenwoordiging in China. De kwestie inzake het kanaal Almelo-Noordhorn blijft voortdurend een onderwerp van overleg. Bij art. 6 klaagde de heer Kerdijk over het eervolle ontslag verleend aan onzen Konsul te Milaan, nadat deze frandaleus bankroet is verklaard. Hij hoopte, dat deze Min. nooit in het zelfde geval zal komen, maar dan niet hetzelfde zal doen als zijn voorganger. De Min. van Buitenl. Zaken zal de hande ling van zijn voorganger niet kritisee- ren. Mocht hij in hetzelfde geval komen, dan zal hij ernstig overwegen, hoe te handelen. De artiekelen werden goedgekeurd; en Hoofdst. III. werd in zijn geheel zonder hoofdelijke stemming aangeno men. Het algemeen debat over Hoofdst. IV Justitienam toen een aanvang. De heer Willipge drong aan op parti- ëele wijzigingen van het Burgerlijk Wet boek, als vrucht van het herzienings-, werk der Staatscommissie, ook waar het kleine wijzigingen betrof, o.a. over omzetting uit de ouderlijke macht, wij ziging van art. 407 B. W., opeisching door den voogd van het kind van den langst levenden echtgenoot. De heer Basterd wenschte voorziening tot spoe dige afdoening van kleine strafzaken, bestrijding van het uiten van allerlei gevaarlijke stelsels, en het tegengaan van straatschenderij door de jeugd. De heer de Kanter wenschte betere regeling van procedure aangaande echtscheiding, al erkende hij, dat in die kwestie poli tiek schuilt, met het oog op den steun der Katholieke partij aan deze Regeering verder betere regeling der vermogens rechten van de vrouw, vooral ook met het oog op een eventueel huwlijk dei- Koningin. De heer Heemskerk achtte weder invoering van de doodstraf ge- wenscht en schreef aan gemis van de doodstraf toe het gebrek aan eerbied voor het gezag, voorts drong spreker aan op krachtige maatregelen tot be strijding van de ontucht „bescherming der middernachtzendelingen en krachti. ger optreden van de politie tegen wan ordelijkheden, terwijl hij als middel te gen straatschenderijen aangeeft licha melijke tuchtiging van jongens door den vader op het politie bureau. De heer E. A. Smidt achtte een andere regeling der preventieve hechtenis noodig en schadevergoeding, indien die ten onrechte is toegepast. De heer de Beaufort (W-ijk bij Duurstede) vestigde de aandacht op het bericht in de dagbladen betreffende de werkstaking aan de Koninklijke Was kaarsenfabriek te Amsterdam, waaruit blijkt, dat de werkstakers besloten heb ben krachtdadig te verhinderen als an deren aan 't werk gingen. Hij is van meening, dat de Reg. duidelijk moet toonen vast besloten te zijn geen inbreuk toe te laten op het recht van vrijheid van arbeid. Voorts achte Spreker de bestaande politie wetgeving verkeerd en betoogde bij de wenschelijkheid om van de politie Rijkszaak te maken. Maandag li/s uur voortzetting. Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, ta H varlam.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1894 | | pagina 6