m&sv£ aonmH sarscxyi nsahs aa 'wa'iavvH ('nzT SUfSOOI \0 "jf SMVW3333H 'H Hooa jaqsaam ufiz sjbooz (/a§uqcA\p rap smq j(// jbbu Sooj na 'do paoq uaSooq nftz a^sz ';qoajaj afqinjd nfiz ajqiqos 'ubb sbC aqosaaqB[ ufiz puajsg qojj uBp 'awazjapau jaqfiq ufiz jam suaSjorasloBpuoz sap qoiz jadsBf s;b na 'naqqaq aj Sipoon apuaam jaiz ufiz jooa ftq jbaa qnoqos maq azap jepcno 'qjaq ap fiq jaajq puajag •appiaqosjapno qoiz ja^ -saam ufiz toopjBBAV 'jajqBJBq pqBjoadsoj ;aq jooa paiq -jaa uajsjoojS nap qoo ftq pi;q [B 'jatUBtn ajapuB naa do qoo;ftq sbaa 'SBBq ufiz sjb tnooj^ qa;z aqfqajjBq 'aqfijoojA naa ajirjBu uba sbm pnajag tUB^ "naqqaq na}B[j3A Sub| {B sBBq ufiz noz fiq 'piaojSaüdo ajBAV nooz snatp ^am na 'uaraoqaS jaqum nap ui japBA s(jadsBf uba pfij nap ui spaaa jain pnajag naipni 'qfqjBBAA na'napjOAvaS jaSnajjsaS Sou na"uinaam nfiz naiBM 'jaAaoj|s Son qfqjapn ufiz sba\ pfiq uaip Bjsj •pMnoqostiBB jaara iaiu 'qfqaAinq jnaq uba Ssp uap spras apjBB^no ap ftq psq 'pBjs apjjazap ui uooqosjQ 'pBj; uajaoA ;am snp 'joojaS ufiz st jaatn }8ay 'napoqaS aufiz 'aiqBBZjaA snp uassa[ ufiz aip 'jBBq qqaojAaS jBBq psq uapoqaS naaaajj sap jooa jBBjaA ft ap na 'apëajdo jaara SuBMp uaa§ JBBq ï8aa ap naoj 'pfiyaaj uaa do naqnoqosaS jjBq na pnaq 'jatqoipspiaqua8a[aS naqnojp uaa 'apuaipaqjooj -UBq nadoojjaA uaa psq putq giuaa ufiz 'sbbpjj •paoAaëdo SuajqsaS sjapBA sjnaq napsniSaqpnojS ap jbbu 'qoo az pjaM (B 'naAajis ufiz uba pop pq 'sjoj^ ujiz aiJBj\[ antajq ap sbav ubb^jooa na 'uaqa.w aup uba pniq naa tam 'jatqoe jusuMnpaM s[B ftq jaa|q Snof Sojj qqoBjqaS jaqjo naj uaAaj uaSta jnaq jooa -jBBp jBBtn 'aaquoqosaS jajqoop naa tnaq psq avboja anfiz SjsaaMaS pMnqaS poq sppap ftq sbm 'pqniAA -sjatuaptnjq uapuaiaojq sjapBA sufiz ui jaSjOAdo 4 gericht, als wil hij luisteren, luisteren naar eenig ge rucht daarbinnen. Teleurgesteld laat hij het echter telkens weêr op de borst zakken Eindelijk nochtans schijnt zijn wensch bevredigd te zullen wordende deur van den winkel (want het is een winkel waarvóór hij zich bevindt), opent zich, en drie mannen, gevolgd door vier vrouwen, treden naar buiten, 't Is te donker, maar anders zouden wij kunnen zien, hoe ze allen groote kerkboeken torschen, van die echte, O. en N. Testament, met de psalmen incluis. Reeds bij het eerste geritsel is de wachtende op geschrikt, en een eindweegs de straat ingeloopen. De oude vrouw die de bezoekers uitgelaten heeft, gaat, na gesloten te hebben, een achterkamer binnen, die door een glazen deur met den winkel in gemeen schap staat. 't Is een vrij groot vertrek met een langwerpig vierkante tafel, waarop het blad met de koffiekan en bovenal de kopjes, hier en daar neerge zet, ons bewijzen dat er bezoekers zijn geweest. Een ouderwetsch bureau met een paar kleurige vazen er op, eenige staalgravures in lijst aan den wand, allen bijbelsche voorstellingen bevattende, zijn verder de eenige onbezielde voorwerpen, die nader onze aan dacht trekken. Daar, naast de kachel, met den bijbel voor zich, zit een bejaard man; het borstelig grijze haar laat nog geen openingen zien, het hoekig, scherp gelaat tee kent gestrengheid maar ook devotie, en als ge zijne oogen thans op de bladen van het boek gericht, hadt kunnen aanschouwen, ge zoudt de strakke uitdrukking er van, daarmeê in overeenstemming hebben bevonden. Tegenover hem staat een kleine, ingedrongene gestalte, juist bezig met de pijpen der mannelijke 5 bezoekers van zoo even, uit te kloppen, 't Is die van een goeden zestiger met een uiterst vriendelijk ge laat, die, moge hij ook ongeveer denzelfden leeftijd als de ander hebben bereikt, u toch reeds een ge heel kaal hoofd zou hebben getoond, hadde hij niet reeds voor jaren de voorzorg genomen een pruikje te koopen, dat, nu rood geworden, de schoonheid van zijn eigenaar niet verhoogt. Maar hoe het zij, bet goedig gezicht en de vroolijke oogopslag doen ons het roode pruikje geheel vergeten en, al bemerken wij ook uit alles dat hij die daar in het Boek der Boeken leest, de meester, de laatste zijn knecht is wij gevoelen ons meer tot dezen, dan wel tot genen aangetrokken. Beiden spreken geen woord. Ook de oude vrouw, die inmiddels begonnen is de kopjes om te wasschen, verricht zwijgend heur taak. De grijze met het stroeve gelaat, verbreekt het eerst de stilte: „Ja, ja," klinkt het langzaam uit zijnen mond, //de Heer heeft zijnen Verkorene terecht doen spreken, wat wij daar straks zongen: Beschaam, verschrik de geddeloozen; Verstom hen in den dood. Och, of uw Almacht sloot De valsche lippen van die boozen, Die stout en trotsch verachten Hen die uw wet betrachten! //Hen die uw wet betrachten!" herhaalt hij plechtig. Ptalm 31 14.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1894 | | pagina 7