MOHAWKS. TAK Misa M. B. BRADDON. Naar het EngeUch. Hier hadden, een jaar of wat geleden, de Mohawks menige dwaasheid uitge haald, de priëelen bestormd, waar dames zonder heer zaten te soepeeren, slanke meisjens of zwaarlijvige matro nes kussen afgestolen, maskers af gerukt en zijden hoeden gekreukt, punch-kommen stuk gesmeten en ta fels het onderste boven geloopen. Hier was Lavendale de aanvoerder in menig gevecht geweest. Maar hij was nu gestemd, en vervuld van geheel andere gedachten, terwijl hij daar, in een sloep gezeten, de heerlijke tin ten der ondergaande zon zich zag weerspiegelen in de rivier, terwijl Lady Polwhele en Mrs Asterley luide zaten te praten, en terwijl Judith voorwendde te luisteren naar de honigzoete woorden van Bolingbro- fce, of naar de schelle stem van Mr. Topsparkle, die pruttelde over den zachten Westewind, het koele briesjen over het rimpelige water, dat hem dreigde met een terugkeer van zijn rheumatisme. „Ge hadt niet met ons mede moe ten gaan, als ge vreesdet koude te vatten," zeide Judith, ietwat ongedul dig. „Op mijn woord, ge zijt verbazend beleefd. Ge voert een man meê, als een patrijshond, die je op den voet volgt, naar alle mogelijke plaatsen van niet-uitspanning, en dan geeft ge hem te kennen, dat hij thuis had moeten blijven." „Lady Polwhele heeft dit uitstap- jen bedacht, ik niet." „Waar gij heengaat, moet ook ik heengaan," antwoordde Topsparkle met ietwat zachter stem „het kleine stuksken goeden naam, dat ge nog overhebt, moet ge noodig behouden en wel mag iemand anders daarop toezien, want gij zelve doet niets om het te behouden." „En gij zult dat niet uitwerken, door den spion of den cipier te spe len," antwoordde Judith, met kwa lijk verborgen minachting. „Zou het niet beter zijn, als ge een anderen sloep besteldet, en je naar West- minster terug liet brengen. Ik denk kort na twaalven thuis te komen. Ik beloof je plechtig, dat ik me niet zal laten schaken door Lord Boling- broke. Ik koester daartoe te veel hoogachting voor zijne bekoorlijke Fransche vrouw." „Ik ben er niet bang voor, dat ge weg zult loopen met Lord Boling- broke," zeide Topsparkle op nijdigen toon. Hij sloeg zijn mantel over zijn borst heen, en ging achterover tegen zijne kussens zitten aanleunen, met het vastberaden voorkomen van een man, die zich niet wil laten bedotten door eene kokette. Lady Judith was lichtzinnig, en haar echtgenoot was niet zoo blind als hij voorwendde te zijn, of als waarvoor hij in Londen gehouden werd. Boven alles was hij waakzaam, maar zijne waakzaamheid trad zelden zoo duidelijk aan het licht, als dezen avond. Judith sloeg hem met eenige ongerustheid gade, zich verwonderend over deze kleine opwakkering van onverwacht vuur, over deze plotselinge openbaring van jaloezie, van de zijde eens mans, die zoolang den indruk gemaakt had van de verpersoonlijking eener welopge voede onverschilligheid. De sterren schitterden aan den he mel, toen Lady Judith en haar ge zelschap aan land ging, sterren, die daar fonkelden aan een helderen zo merhemel, terwijl daar beneden het licht van wel duizend lampions glin sterde, kleine glaasjens met olie, waarin de flauwst mogelijke pitjens brandden; en toch gold dat in die dagen voor eene prachtige illuminatie. Misschien was de tuin, met zijn bosch- jens en kleine wildernissen waar in, zoo placht men te zeggen, eene moeder, die hare dochter zocht, zel ve aan 't dwalen zou raken juist op zijn aardigst verlicht door deze flikkerende glimwormlampjes, heele kleine lichtpuntjens, te midden van de schaduw van 't geboomte. Yoor minnarijen of intrigues van wat soort ook was zoo'n illuminatie met olie lampjes veel beter geschikt dan onze oogeü verblindende hedendaagsche il luminaties met elektriesch licht. Die flauw verlichte tuin, met zijn gezang van nachtegalen, was de uitverkoren plaats van samenkomst voor minnen- den, van hoogen en van lagen rang, gelukkigen en ongelukkigen. Verbo den liefde vond hier haar veiligst rendez-vousschakingen en May Fair-huwelijken werden bij het dozijn beraamd, eiken avond als de tuin geopend was. Hier zochten avonturiers hun prooien hier gaven rijke wedu wen zich prijs aan kale vaandrigs, of geestelijken zonder prebende, akteurs van den derden rang, of brood schrijvers uit Gubstreet, al naar 't geval mocht willen. Het orkest speelde een pot-pourri uit Handel's gelief koosde opera's in het vrolijkste ge deelte van den tuin, waar die der aanwezigen, die geenerlei intrigue aan de hand hadden, deftig op en neder wandelden, met wuivende waaiers en schitterende schouderlinten onder gezellig gebabbel. Boven de meer donkere laantjens, waar min nende paren zachtkens op en neer wandelden, lieten de nachtegalen hunne droefgeestige melodiën hooren, liefelijker zelfs dan die van Handel. En in een dier laantjes zweefden, tusschen elf uur en middernacht, Judith en Lavendale als geesten onder het donkere lommerhaar hand rustte op zijn arm, haar hoofd neigde naar, ja rustte bijna tegen zijn schouder. „Laat het spoedig geschieden, lief ste mijne," sprak hij op smeekenden toon„spoedig, heden avond nog, dezen gezegenden onder de avonden als die toen Jupiter de zon deed stilstaano, ik wenschte om der liefde wille, dat ik Jupiter ware! Laat ons van nacht vluchtenPost paarden zullen ons naar Dover bren gen in den heerlijken zomernacht; wat een verrukkelijke reis, tusschen velden van klaver en uitbottende hop, terwijl het jeugdige met een zilver achtig waas overtogen koren heen en weer wiegelt onder zilveren sterren. Ik heb dien weg zoo vaak in wan hopige stemming afgelegd, als ik alleen de natuur had om me te troosten, zoodat ik, geloof ik, eiken akker en elk kreupelboschjen ken. Laat me een enkele maal dezen tocht doen als een gelukkige, met haar die ik liefheb in mijn armen. Dan hebben we morgen niets anders te doen dan een kotter te bevrachten en de zee over te steken, naar welke haven ons het verkieselijkst voorkomt, en dan verder trekken we als de zwaluwen het Zuiden in. We zouden dan doorreizen tot Cintra, waar ik eene villa weet te midden van oranje- en citroenboomen, een plekjen, dat doet denken aan een prieel in het Paradijs. Door elke opening in het lommer heeft men een verwonderlijk schoon uitzicht op de zee. 't Is een plekjen, waar ik wel eens uren achtereen heb rondgedoold, met weemoedige verrukking aan u denkend." „'t Zou^heerlijk zijn, daar met u te wezen, mijn geliefde," mompelde zij met een zachte, kwijnende stem. Hij had zijn arm om haar middel geslagen, zijn hoofd rustte op haar boezem, en een nachtegaal zong in de onmiddellijke nabijheid, als ware hunne liefde zelve eene levende stem geworden. „'t Zou de zaligheid des hemels zijn, liefste mijne," antwoordde hij met geestdrift. „Waarom zouden wij het uitstellen? Waarom zouden wij van nacht niet vertrekken „Om honderd redenen niet," ant woordde zij, zich plotseling uit zijn arm losrukkend, en hare gewone ma nieren weêr aannemend, de houding eener vrouw van de wereld, die zich zeiven weet te beheerschen. „Voor eerst, omdat ik niet gaarne een al te groot schandaal zou maken, en van avond uit dezen tuin wegvluchten, terwijl ik al deze menschen in mijn gevolg heb „Lieve, schandaal is niet te ver mijden wanneer ge ooit dien hatelijken band zult breken," sprak hij dringend; „en wat komt het er op een schan daal meer of minder aan in eene maatschappij, waar bijna ieder man of iedere vrouw, waarmeê ge in aanraking komt, een openbare licht mis, of een heimelijke deugniet is? Ge zult eindeloos ver verheven zijn boven de allerbesten hunner, wan neer ge dien band zult verbroken hebbeneen reiner, verhevener geest zal u bezielen, wanneer ge u zult hebben aangesloten aan den man, dien gij bemintgij zult niet langer het masker der geveinsdheid behoeven te dragen, en niet langer gunst be hoeven te vragen van eene wereld, die wij beiden verachten. Laat de gedachte aan schandaal u niet terug houden „Er zijn andere redenen. Om er maar eene te noemen, ik kan niet wegloopen zonder mijne kleederen." „Kleêren zijn overal te koop." Mijne kleêren niet," antwoordde Judith op hooghartigen toon. „Meent ge waarlijk, dat ik zou kunnen leven in een j apon, die niet door Mrs. Tempest gemaakt is. Gisteren pas heeft zij mij een nachtgewaad thuis gestuurd van geglansde taf, keurig zeegroen van kleur. Dit moet ik noodzakelijk meênemen, wanneer ik ook ga. Ge weet niet, hoe goed dat me staat." „Onvergelijkelijk, liefste mijne, daaraan twijfel ik geen oogenblik ge zult alzoo doen denken aan Venus Anadyomene, met het groene glin sterende water om hare ronde blanke leden kabbelend. Nu, we zullen wachten op dat nachtgewaad van geglansde taf, als 't niet anders kan, en ge kunt een half dozijn paarden beladen met japonnen en strooken, als ge 't verkiestmaar, laat ons in allen gevalle onmiddelljjk vluchten. Ik kan zonder u langer niet leven." „En ik kan bezwaarlijk leven zonder u, liefste," antwoordde zij openhartig. „Ik loop af en aan als eene slaapwandelaarster; ik ant woord luk raak op de vragen, welke men tot mij richt; ik verraad me zelve twintig maal in een uur, als er maar iemand aanwezig is, die loos genoeg is mij gade te slaan. Ik ben geheel weggezonken in de diepe draaikolk der liefde." „Laat ons het dan op morgen avond vaststellen. Ik zal zorgen, dat er een koets met vier paarden klaar staat aan het einde van Gerrard Street „Dat is een te voorname, te zeer in 't oog vallende plaats." „Of op den donkersten hoek van Leicester Fields. We kunnen op den weg naar Kent een ander span voor- paarden nemen, en dan, zoo snel ze maar loopen kunnen, naar Dover. Ge moet er iets op zien te beden ken, om voor een paar uur van Tops parkle af te komen." „Morgenavond kan het onmogelijk gebeuren. Hij zal me dan medenemen naar het koncert van de jonge Her togin van Marlborough. Hij is zeer gezet op zulke vermaken, en is er bizonder op geBteld, zich met mij in voorname huizen te vertoonen." „Loop van het koncert weg." „Neen, neen, neen, dat zou even ongeschikt zgn als weg te loopen uit dezen tuin. Ik denk aan mijne japonnen. Zij moeten op een of an dere wijze weggestuurd worden in een wagen, en ik moet het doen voorkomen, alsof ze voor Ringwood Abbey bestemd zijnik kan zeg gen, dat het door mij afgelegde klee deren zijn, die onder de boeren moeten rondgedeeld worden en gij moet me opgeven, aan welk adres de koffers moeten verzonden worden waar schijnlijk naar een of andere herberg aan den weg naar Dover, vanwaar ze ons naar Frankrijk volgen kun nen. Mijne diamanten kan ik zelve medenemen." „Neem er geen enkele van mede, lieve, als ze 't eigendom van Topspar kle zijn." „Dat zijn ze niet. Hij heeft ze mij heel vrijwillig ten geschenke ge geven." „Liefste mijne, ik zag u even gaar ne getooid met slangen, zooals Me dusa. Laat je burgerman zijn vuile juweelen en zijn vuile rijkdom be houden. Gij en ik kunnen gelukkig zijn zonder die schatten, te midden van onze oranje-boschjens." „Hoe, afstand doen van mijne dia manten! Nu, misschiem hebt ge gelijk, 't Zou me tegenstaan ze te dragen, want ze zouden me herinne ren aan den man, die ze me ten geschenke gegeven heeft. Ik heb een stel granaten, dat aan mijn arme moeder toebehoort heeft, en ik ge loof waarlijk, dat dat me beter staat, ofschoon het bijna geen waarde heeft. Die granaten kan ik tenminste met eere dragen." „Ik zou mijn laatste bunder land willen verkoopen, om diamanten voor dien prachtigen hals te koopen, indien gij er naar mocht hunkeren." „Dat is echter het geval niet. Gij moet me met oranjebloesem tooien. Wij zullen volslagen Arkadiërs zijn in ons paradijs. En wanneer we onze bekomst krijgen van oranjeboschjens en zeegezichten, dan kunt ge me naar Rome of Weenen, of naar Tur kije voeren, evenals uwe wilde bloed verwante." „Gij zult het maar voor 't zeggen hebben. Ik zal even gehoorzaam zijn als de genius van Allandin's lamp in die onlangs ontdekte Arabiesche vertellingen, die wij allen verleden winter op Ringwood Abbey gelezen hebben." „Lady Judith, de kippenfrikadel heeft al wel een uur gereed gestaan, en wij allen vergaan van den honger," liet zich nu een scherpe stem in de onmiddellijke nabijheid van hare lady schap hooren, en Mr. Philter schoot haar op zijde. „Ik vraag verschooning aan de kip, of liever aan het gezelschap," antwoordde Judith op luchtigen toon. Hoe gelukkig was het, dat Laven- dale's arm op dit oogenblik niet meer om haar middel geslagen was, dat haar hoofd niet langer rustte tegen zijn Ramillies das. „Is 't waarlijk al zóó laat?" „'t Is op slag van twaalven." „Hoe heerlijk! Het ware uur voor geestverschijningen en deze don kere laan leent zich bij uitnemend heid daarvoor. Ik wenschte wel, dat wij een of andere vriendelijken geest ontmoetten." Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1894 | | pagina 6