MOHAWKS. VAN Miss M. E. BRADDON. Naar het Engehch. 66) Mr. Topsparkle zelf leidde in Londen een even losbandig leven als hij dat te Parijs gedaan had, en bracht de meeste zijner nachten door in de chokolade- huizen, of in gezelschappen van nog minder allooi dan op deze plaatsen van bijeenkomst werden aangetroffen. Margharita's leven in dit tijdperk moet zeer treurig en eenzaam ge weest zjjn. „Maanden verliepen, en ik vernam op zekeren dag, dat zij moeder ge worden was van een meisken. Ik had er veel voor over gehad, moeder en kind te kunnen zien, maar ik dorst me niet in hare nabijheid wagen, zoolang zij nog onboetvaardig was, daar ik wellicht harde woorden tegen haar spreken zou. Ik haatte haren verleider in zulk eene mate, dat ik zijn huis niet had kunnen binnengaan, zonder dat er veel kans bestond op eenen twist, die waarschijnlijk eenen bloedigen aflloop zou hebben, ik stelde me daarom er meê tevreden, heimelijk een wakend oog te houden over het leven van mijn ongelukkig kind, ter wijl ik trachtte zooveel mogelijk aangaande haren toestand van de dienstboden te weten te komen. „Van hen vernam ik, dat hunne mevrouw gelukkig was, en zich met innige liefde aan haar kind wijdde; doch maar een dag of wat nadat ik dit bericht ontvangen had, zag ik het kind op zekeren avond door eene stevige boerenvrouw in een huur rijtuig wegvoeren. „De dienstbode, van wie ik voor al mijne inlichtingen ontving, een ondergeschikte knecht, dien ik bij onderscheiden gelegenheden fooien gegeven had, en die altijd zich bereid getoond had, mij zijne diensten te bewijzen, deelde me mede, dat die vrouw eene min was, die het kind had medegenomen naar hare woning in Buckinghamshire, waar het kind zou grootgebracht worden door deze landelijke pleegmoeder, daar mevrouw te zwak was, om zelve haar dochtertje te zoogen. „Dit beschouwde ik als het begin van bitter lijden voor mijne misleide kleindochter, en ik gevoelde, dat de tijd nu op handen was, dat ik haar tot haren plicht terug zou kunnen brengenmaar op dezen zelfden tijd werd ik aangetast door eene koorts, die me langer dan eene maand noodzaakte het bed te houden, en toen ik weder in staat was uit te gaan, had er eene verandering plaats ge grepen in Margharita's leven. „Zij had eenen geheimen bewonde raar, een' jeugdig en schoon man, die haar op hare schreden volgde bij die zeldzame gelegenheden, als zij zich buiten's huis vertoonde, en die haar heimelijk bezoeken had ge bracht. De knecht, die mij inlichtingen verschafte, was van oordeel, dat, ofschoon zij in 't openbaar de aan zoeken van dezen persoon afgewezen had, en zelfs bij zekere gelegenheid haar dienstboden gelast had, hem het huis uit te zetten, waar hij voorgaf haar bij vergissing gevolgd te zijn, daar hij haar voor eene dame zijner kennis gehouden had, zij toch hei melijk wel geneigd was, hem te be gunstigen. Hare kamenier had haar bij verscheiden gelegenheden tranen zien storten. „Mr. Topsparkle was in den laat- sten tijd vaak afwezig geweest. Hij was naar Parijs geweest, en naar Newmarket, terwijl hij zijne maitresse had overgelaten aan het gezelschap van haren grooten ruigen hond en van haar ouden Italiaanschen muziek meester. Zij had getreurd over het gemis van haar kindeken, dat zij niet mocht zien, daar Mr. Topsparkle zulke schreeuwlelijken haatte. „Gevoelend, hoe gevaarlijk deze tegenwoordige toestand was, wist ik op zekeren avond in het huis binnen te dringen, en trof daar mijne ongeluk kige kleindochter alléén aan, te midden van hare weelde, en in zulk eene troostelooze verlatenheid als waarin ik ooit eene vrouw had aan getroffen. Ik trachtte haar over te halen, van Topsparkle's afwezigheid gebruik te maken, en zijne woning onmiddellijk en voor goed te verlaten. Wij zouden dan samen den volgenden morgen vertrekken, en niet rusten, voordat zij veilig onder het dak haars vaders was. Ik beloofde haar, dat zij geen enkele verwijting, noch van hem, noch van mij zou hooren. Die tus- schentijd van zonde en rijke omgeving zou vergeten worden als een akelige droom. „„Ik kan niet vergeten, dat ik moeder ben, en dat ik een kind heb, dat ik liefheb," zeide zij. „Die feiten kunnen niet uitgewischt worden uit mijn leven, als een iaktvlek van een schoon wit blad papier. Neen, ik kan niet terugkeeren." „„En aanbidt ge nog uw verleider, en kan zijne liefde u nog verzoenen met uwe schande?" vroeg ik. „Zij liet het hoofd hangen en stortte bittere tranen, tranen die, naar ik geloofde, een openbaring waren van een diepgeworteld gevoel van ramp zaligheid. Zij had niet den aanleg om tot schande te vervallen, en zy gevoelde op dit oogenblik, dat zij op weg was tot nog erger schande. „„Ge hebt opgehouden uwen min naar te beminnen," sprak ik op ern- stigen toon. „„Hij heeft opgehouden lief voor mij te zijn," stamelde zij. „„Kom," hernam ik, „het is tijd voor u hem te verlaten. Uw leven in dit huis is omringd van gevaar." „'t Was te vergeefs, dat ik haar poogde te overreden. Ik was beur telings streng en vriendelijk. Ik be loofde haar alles, wat liefde haar kon aanbieden ik wees haar met nadruk op al het gevaar, dat haar dreigde, als zij op den weg bleef, waarop zij zich thans bevond. „„Ge zijt op weg om op de treu rigste wijze aan uw lot overgelaten te worden," zeide ik; tusschen u en de beruchtste publieke vrouw in j Londen of Parijs is de afstand maar zeer gering, en zoolang gij in dit huis blijft, zijt gij elk uur in gevaar de grens te overschrijden. Indien uw eigen onverstandig hart u niet ver raadt, dan is de kans tien tegen een, dat de man, die u het eerst op een verkeerden weg gebracht heeft, u moede zal worden, en het de ge makkelijkste manier zal vinden om oude schulden af te doen, door u aan zijn vriend over te doen." „Zij viel op hare knieën aan mijne voeten, badende in tranen, en smeek te mij, haar tijd te gunnen om over de aangelegenheid na te denken, en zij beloofde mij, dat, indien zij een middel kon bedenken, om haar kind mede te nemen, zij misschien met me mede zou gaan. „„Zeg me, waar ik uw kind vin den kan, en dan zal ik me met dat gedeelte van de zaak belasten," zeide iken toen ontdekte ik, dat zij zelfs den naam van de stad of het dorp niet kende, waar men haar kind had heen gebracht. Haar was alleen be kend, dat de min in Buckinghamshire woonde. „Ik verliet haar eindelijk, diep bewogenik verliet haar, vol bezorgdheid ten aanzien van haar lot. Heengaande, kwam ik Fétis tegen, die thans zijn gewoon voorkomen van zegevierende boosaardigheid wist te verbergen achter eene fluweelige hoffelijkheid, 't Was de eerste maal, dat hij en ik elkander in Londen aantroffen. Hij vroeg me, waar ik mijn intrek genomen had, hoe lang ik in Londen geweest was, en of ik nog altijd mijne wetenschappelijke nasporingen voort zette. Ik zeide hem, dat andere na sporingen mij bezighielden, die nog meer dan die van mijn laboratorium mij in beslag namenik had op me genomen mijn ongelukkige klein dochter tegen dieper val te behoeden. „„Vindt ge 't zoo ongelukkig, meesteresse te zijn van een huis als dit?" vroeg hij, rondziende in de vestibule, waarin we ons bevonden. „„Ik noem het schande de mai tresse uws meesters te zijn, vooral zijne veronachtzaamde maitresse," antwoordde ik. „„Oj foei, mijnheer, wij allen noe men de dame zijne vrouw. Zij staat hier niet anders bekend dan als Mr. Topsparkle." „„Een ijdele eer, mijnheer, die te krachtiger hare schande in het licht stelt. Is 't nu bekend, dat Mr. Tops parkle ook maar één enkele maal zijne dame aan eene fatsoenlijke vrouw, aan personen van goeden naam en stand heeft voorgesteld Neen, zijn eenige edelmoedigheid bestaat hierin, dat hij haar met eene sybarietische weelde omringt, om haar verder te laten wegkwijnen in een toestand van vergulde verlatenheid. Gij weet allen zeer goed, dat zij niet de vrouw uws meesters is, en dat geene gehuwde vrouw er in zou toe stemmen, dat haar kind door eene vreemde werd weggevoerd naar eene plaats, waarvan zij niet eens den naam kent." „„Mijn meester is een man, die gewoon is te heerschen," antwoordde Eétis. „Geen onzer waagt het ooit hem tegen te streven." „Ik verliet het huis, zonder verder een woord te spreken, en wachtte dag in, dag uit op eenig teeken van Margharita, aan wie ik mijn adres had opgegevenmaar er kwam niets. Mijne ziekte had mij aanmerkelijk verzwakt, en ik gevoelde me nauwlijks meer in staat, een uur achtereen op straat te toeven op eene plaats, van waar ik de deur van Mr. Topsparkle's huis zien kontoch sleepte ik me met moeite eiken avond daarheen, en meestal gelukte het me een woord te wisselen met mijn bondgenoot on der Mr. Topsparkle's bedienden. „Op zekeren avond zag ik in half donker een jong man, die een merk waardig schoon voorkomen had, Mr. Topsparkle's huis verlaten, naar 't me voorkwam, ter sluipsmet haas tige schreden verwijderde hij zich, terwijl hij angstige blikken naar rechts en links wierp, en den kraag van zijn mantel hoog opgetrokken had, zoodat zijn ooren er door bedekt waren. „Twee dagen later zag ik in de „Plying Post", dat er hooggaande onbeleefdheden gewisseld waren tus schen den rijken Mr. Topsparkle en den jongen Mr. Churchill, den gun steling van den overleden koning, een twist, die bijna op een tweegevecht was uitgeloopen. Ik begaf me dadelijk naar Soho Square, waar me echter de toegang geweigerd werd. Mrs. Topsparkle was gevaarlijk ziek, en haar echtgenoot paste haar onafge broken op. „Ik vroeg, of ik Mr. Fétis te spre ken kon krijgen, en, nadat ik bijna een uur in het woonhuis gewacht had, kwam hij naar me toe. „In antwoord op mijn angstige vragen deed hij het voorkomen, alsof zijns inziens de ziekte mijner klein dochter weinig te beduiden had. „'t Is een aanval van zwaarmoedigheid," zeide hij, „waarin Mr. Topsparkle's teedere bezorgdheid met de noodige overdrijving een ernstige ziekte ge lieft te zien. Een der geneesheeren, die aan het Hof praktizeert, gaat nu over haar." Ik beschuldigde hem, dat hij mij misleidde. „Uw meester en dat on gelukkige meisje hebben oneenigheid met elkander gehad," zeide ik, „en zij is tot een zoo rampzaligen toestand vervallen, dat ge me niet vergunnen wilt haar te zien en te spreken." „Twist! waarover zouden zij twis ten?" vroeg hij, zonder te blikken of te blozen. „De geneesheer, gevolgd dooreen paar lakeien, kwam op dit oogenblik beneden, en ik ging dadelijk naar hem toe, en vroeg hem naar den toestand van zijn patiënt. Hij zette een verbaasd gezicht, blijkbaar ver ontwaardigd over mijn onbeschaamd heid, en vroeg Fétis om opheldering. „„Ik ben zeer na familie van de patiënt, mijnheer," zeide ik, „en dit oude hart zou breken, indien haar eenig kwaad mocht overkomen." „„Goede vriend, de dame is niet ernstig ongesteld. Zij is slechts lijden de aan de lusteloosheid, die bij vrouwen van haar stand zeer gewoon is, nadat zij moeder zijn geworden; het heeft haar zeker ook geen goed gedaan, dat zij als herstellende kraam vrouw zoolang hare kamer heeft moe ten houden. Als zij onvoorwaardelijk mijne voorschriften opvolgt, zal zij spoedig hare zwaarmoedigheid te boven komen, en zal ook hare vroe gere schoonheid geheel terugkomen. „„Verkeert zy dus in gevaar?" vroeg ik. „„Ik zie voor 't oogenblik hoe genaamd geen gevaar in haar toe stand," antwoordde de dokter. „Ik heb gepraktizeerd over de Hertogin van Cleveland, toen deze lijdende was aan dezelfde ongesteldheid; en toen de Hertogin van Portland naar Frankrijk terugkeerde, heeft zij drin gend verlangd, mijne voorschriften meê te nemen." „Ik kon geen vertrouwen stellen in een ouden praatjesmaker van dit soort, wiens stok met gouden knop en kostuum van geborduurd fluweel blijkbaar de eigenaardigheden waren, door welke hij zich het meeste onderscheidde. Ik wendde me van hem af en wierp een blik op Fétis, die, in weerwil van zijne fluweelige gladheid, er meer bezorgd dan ge woonlijk uitzag. Hij was zeer bleek, en zijn holle oogen duidden aan, dat hij den nacht wakend had door gebracht. „„Ik wil dit huis niet verlaten, voordat ik mijne kleindochter gezien heb," zeide ik, en ik ging weder in het voorhuis zitten, waarop Fétis den geneesheer iets in 't oor fluisterde, die toen naar me toekwam en me met een ernstig gezicht mededeelde, dat, ofschoon Mrs. Topsparkle's licha melijke gezondheid niet in gevaar was, haar zenuwgestel zoo geschokt was, dat de ontroering van een onderhoud met een bloedverwant haar licht weder een aanval van koorts kon bezorgen. „Helaas, ik wist wel, dat mijne tegenwoordigheid die gewonde ziel niet tot kalmte zou kunnen brengen. Tenzij zy wel genoeg mocht wezen, om op te staan en mij te volgen, en dat vervloekte huis te verlaten, zou een ontmoeting tusschen ons niet baten. De dokter had me verzekerd, dat zij niet in gevaar verkeerde, en ofschoon ik hem als een ijdelen zwetser be schouwde, schreef ik hem toch genoeg bekwaamheid en genoeg eerlijkheid toe, om antwoord te kunnen geven op eene zoo eenvoudige en duidelijke vraag als ik tot hem gericht had. Daarom verliet ik even na den dokter het huis, omdat Fétis me beloofd had, dat ik, indien zijne mevrouw den volgenden dag kalmer gestemd was, tot haar zou toegelaten worden. Wordt tervolyd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1895 | | pagina 6