ONDER DEN ROODEN MANTEL STANLEY WEYMAN. (('paoTjA 'uftz pjaaqaSiuo ]sa\ uajjoj ap uaqnz pft} uaSiuaa bjq// *qi apiaz (lj pnaip Mn pj// •°bz qaiz jaAoaa°o} fttn ftq uao} 'pmopjaA sbm ftjj •apiBBjprao afquBqqz uftz ftq jfiAua-j 'aam ap mBuiaq (Ij uaiz snaa qoo usp tnaq ftm peq// •pnaAaq 'pjBBM ap appdmom (j pAinp nap jbb^w <t!j jbbu ooz af qftq j spodiaams 'qnioo^" pui 'poizafl uftz ut pooiq pioq naa apiooS 'poniq ftq nftAv saam 'pupjos bq •s; pjooq uftz ftq paoS pin aip 'nntn naa sp uaqftq-apuBB JBBp ftm pnop na uapiiA 'Saojp ftq aip 'usq ap pq '}in qaop nanaamaS naa aqoop ftjj ■ubb qBjp tnaq qi Sbz 'SuiSftqiooA fttn ftq nacq na do pnq ufttn pjbbaa ap mBMq doiBB{j uapiOM a; uaizafl japnoz auiaq ap na qooi nap ui JBBp qi pnop Susf uapiuim aSiuaa na 'naSnijapmaajA pin joa jpq sbm. 'jao[a uapuaquip iBBq na Suuappz aStiatns na bSbj JBBq pin 'laranq apno ag nanniq 8ni§ na .map ap ubb daoiS ap joop SaM naa fttn qi apuBBq 'sbm joa sopa JBBp 'uapniA spsjd aaapq uaaS noq qi naqqaq 9} uapnoqaSpBA "raqjaq ap japon pjBBd nftm bxsj •jaaAV pin japj tnaq Sbz qi pbm 'nagqaoz ftz uaip 'sbm ubui ap pin qi pp - 'naqqaq pppaA paafljas nap ftz pp 'japjapnojaA qi na ftqjooA naSniS ftz na naqajds-apuBB pin ftm uaqaa; naa nnq jbS qj -jb sno do 'uapoBM napj psq sjapio auftra do qony a; na pnq uaraonaSapara sfusj uba qi aip 'spiaq aaM^ ap qqqnaSoo pp do naniBMq 8iqqn| -a0 -napnoq-apnBB ftm mo naqapiaAO pajp ap pint Hl 2 en de band, die de shawl te zamen hield, was bruin en smerig. Meer zag ik niet: want, daar ik veronder stelde, dat zij eene buurvrouw was, die, nu het wat kalmer toeging, binnengeslopen was, om wat melk voor haar kind te halen, keek ik haar verder niet meer aan. Ik ging weer voor het vuur zitten en was weldra in gepeins verzonken. Maar om naar den haard te gaan, waar de waardin heen en weer liep, moest de vrouw mij voorbij en toen zij passeerde, geloof ik, dat zij mij van onder haar shawl scherp aankeek. Want juist toen zij mij voorbij was, uitte zij een onderdrukten kreet en sprong op zijde en dat wel zoo snel, dat zij bijna in den haard terecht kwam. Het volgend oogenblik keerde zij mij den rug toe, en bukte, om de vrouw van den waard iets in te fluisteren. Een vreemdeling zou gemeend hebben, dat zij op eene gloeiende kool getrapt had. Doch een ander, en wel een zeer zonder ling plan, kwam mij in de gedachten; en zwijgend stond ik op. Ik kon de vrouw slechts van achteren zien, doch er was iets in haar lengte en haar figuur, in de wijze, waarop zij haar hoofd hield, al was het door een shawl bedekt, dat mij bekend voorkwam. Ik wachtte> terwijl zij fluisterend bij het vuur stond, en de vrouw van den waard haar kan uit den grooten, zwarten pot vulde. Doch toen zij zich omkeerde, om heen te gaan, deed ik een stap voorwaarts, om haar den weg te ver sperren. En wij zagen elkander recht in de oogen. Ik kon hare gelaatstrekken niet zien, want in de schaduw van de shawl gingen zij verloren. Doch ik zag een rilling door hare leden gaan van het hoofd tot de voeten. En dan begreep ik, dat ik mij niet vergist had. //Dat is veel te zwaar voor je, kind," zeide ik Schrijver van „EEN FRANSCH EDELMAN." Naar het Engelseh. tweede deel. HAARLEM, DE ERVEN LOOSJES.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1895 | | pagina 8