MOHAWKS. YAK Miss M. E. BRADDON. Naar het EngeUch. 76) „Zoo! Dat klinkt geheimzinnig," zeide Topsparkle; „zeg me eens, wat soort van personaadje is het? Heeft zij het voorkomen van eene fatsoen lijke bedelares Ziet zij er oud en ha veloos uit, met een smerigen zwart zijden hoed op, en een dito mantel om?" „Neen, mijnheer, de dame is jong en schoon. Zij heeft geheel en al het voorkomen van eene buiten- landsche zangeres, zooals Uw Edel heid die wel pleegt onder hare be scherming te hebben." „Zangeres! Weet ge wel, stoffel, dat het je niet betaamt op zulk een minachtenden toon van die dames te spreken? Weet ge wel, dat zij zich in de genegenheid van vorsten ver heugen mogen, en vaak een inkomen hebben als dat van een eersten minis ter? Eene zangeres! En zeidet ge niet, dat deze onbekende er jong en bekoorlijk uitziet?" „Om u te dienen, mijnheer." „En is zij eene buitenlandsche?" „Dat houd ik er zeker voor, mijn heer." „Geleid haar hierheen." Mr. Topsparkle ging op zijne sola zitten, en nam een houding aan als Lodewijk de Veertiende. Vleiers had den hem gezegd, dat hij op dien ver heven monarch geleek, wat dan ook werkelijk het geval was, in zooverre veel van zijne waardigheid en glans een uitvloeisel was van zijn kostuum. Gezeten op zijne met fluweel bekleede sofa van gesneden hout, met de pan den van zijn rok wijd uitgespreid, zijn met fluweel versierden degen op zijde, had hij inderdaad een bijna ko ninklijk voorkomen, geheel er op aan gelegd, om ontzag in te boezemen aan een onbekende buitenlandsche vrouw, die naar alle waarschijnlijkheid een avonturierster was, wier vermetelheid alléén haar toegang kon verschaffen tot deze deftige woning. De lakei opende de deur, en meldde aan: „eene dame, die haar opwach ting bij Uw Edelheid wenscht te ma ken," en toen trad eene gezette kleine vrouw de kamer binnen. Zij had een mantel om van gestikt satijn, en droeg eene korte japon, met kersldeurig garneersel bezet, terwijl een kers- kleurige hoed niet bij machte was een overvloed van ongepoederd zwart haar onzichtbaar te maken, dat in kinderlijke krullen een laag voorhoofd omlijstte, en op de liefelijkste wijze de schitterendste oogen overschaduw de, welke Mr. Topsparkle in longen tijd aanschouwd had, oogen tintelend van coquetterie, en niet zonder zekere geslepen uitdrukking, die den bewon- derenden heer des huizes waarschuw de, dat hij op zijn hoede moest zijn. De neus der dame was retroussé, hare lippen voor mooi ietwat te dik, maar van eene levendige karmijnkleur, die door kunstig aangebrachte moes jes nog te meer uitkwam. Aan de gelaatstint der dame was niet zooveel kunst besteed als aan die van Mr. Topsparkle, maar zij openbaarde toch bekendheid met eenige der fijnste kunstgrepen van de blanket-kunst. Over 't geheel maakte de dame den indruk van iemand van drie en twin tig jaar. Mr. Topsparkle hield het er voor, dat zij wel acht en dertig was. „Waarde dame, wees zoo goed plaats te nemen," sprak Topsparkle, en hij wees haar met een hoffelijk gebaar zijner blanke, schrale hand een stoel aan, en terwijl hij dat deed, bewonderde hij zijne kostbare ringen en zijne prachtige kanten manchetten. „Gij doet mij onbeschrijfelijk veel eer aan met dit aangename geïmproviseer- de bezoek. Mag ik u een kop chocola de aanbieden?" „Ge zijt waarlijk al te beleefd, mijn heer. Ik heb mijne chocolade gebruikt, voordat ik mijne woning verliet," ant woordde de kerskleurige indringster, terwijl zij met eene bevallige beweging zich in een stoel nedervlijde en hare mollige blanke armen liet zien, ter wijl zij hare kerskleurige satijnen mof op hare plaats bracht. „Ik waag het u een bezoek te komen brengen op een zoo vroeg uur, voordat nog de groote wereld aangevangen is de deur van uwe lordschap te belegeren, om dat ik een beroep meen te doen op uwe goedgunstige edelmoedigheid." „Dat had ik wel gedacht," sprak Topsparkle bij zich zelf; „dat kers- kleurige persoontje is hier gekomen om te bedelen." Hij was er zoo aan gewoon, dat men bij hem kwam bedelen, dat zijn hart zich verhard had, en als van diamant was tegen al zulke aanzoeken maar hij had er niet tegen als de persoon, die kwam bedelen, een aan vallige vrouw was, waarmeê hij zich een half uur onschuldige scherts kon veroorloven ten koste van eenige guineas. „Waardste dame, ik ben geheel gehoor," sprak hij met zachte stem. „Mijnheer, ge ziet hier vóór u eene diep beleedigde vrouw," sprak de dame, met eene tragische uitdruk king op het gelaat, en deze verklaring klonk als het begin van een zeer lang verhaal. „Sproek zoo niet, wat ik u bidden mag, waarde damede kwaliteit, wel ke gij daar noemt, is zoo vreeselijk alledaagsch," viel Mr. Topsparkle haar in de rede. „Dat pikante voor komen, die schitterende oogen van u, getuigen van oorspronkelijkheid. Zulk een gelaat kan alleen beleedigen, de roeping van zulk eene schoonheid kan geen andere zjjn dan die van te vernietigen." „O, mijnheer, er is een tijd geweest, dat ik mij van mijne macht bewust was, en ook die macht aanwendde;, gij, die een trouw bezoeker van de opera zijt, zult u wellicht den naam en de persoon van Coralie Legrand herinneren." „Uw persoon, waarde dame, kan door wie u eenmaal gezien hebben, nooit vergeten wordenen indien ik u had hooren zingen in de opera „Mijnheer, ik was eene danseres, niet eene zangeres," riep de dame uit, op een toon, alsof zij zich beleedigd voelde. „Was, lieve dame? Neen, spreek niet van uzelve in het verleden, „Fuit Ilium;" zeg toch, bid ik u, niet, dat zulke bekoorlijkheden voor goed onttrokken zjjn aan de oogen van het publiek dat het licht der kaarsen niet langer die schoonheid beschijnt dat een of andere zelf zuchtige buffel, deze of gene hebzuch tige bewonderaar der aanvalligheid zich een zoo schoon schepsel uitsluitend voor zichzelven heeft toegeëigend." „'t Is maar al te waar, mijnheer. Ik, die eenmaal half Londen aan mijne voeten had, zit nu opgesloten in een achterkamer, en word bekeven, wan neer ik eens een half dozijn volzinnen wissel met een of ander knap adellijk jong heer, of als ik eens een guinea of zoo hij het ombre-spel waag." „Wel, wel!" riep Topsparkle uit, en hij scheen op eens belang te gaan stellen in 't geen zij zeide. „Mag ik u verzoeken, mij te zeggen, hoe ge heet, waarde dame „Ik was vroeger Coralie Legrand, eerste danseres bij de eerste afdeeling van het ballet in de Koninklijke Opera van Ilaymarket. Ik ben nu Mrs. Fétis, de mishandelde gade uws kamerdie naars, en het is ter zake van mijn echtgenoot, dat ik het waag „Mevrouw, gij kunt als zoodanig de krachtigste aanspraak bij me doen gelden. Fétis is een oud dienaar „Hij is een oud dienaar. Had ik geweten, hoe oud hij was, toen ik zijne vrouw werd „O, maar mevrouw, hij is geen zeventigjarige; Fétis is jonger dan ik ben." „Hij ziet er uit, of hij ouder is dan uwe lordschap; doch hot is niet zoo zeer zijn ouderdom, waartegen ik bezwaar heb. Ik zou het hem ver geven, al ware lig negentig jaar oud, indien hij maar welwillend en in schikkelijk en edelmoedig ware." „En is hij in staat zich op laag hartige wijze te gedragen tegenover eene zoo betooverende echtgenoote „Ja, mijnheer, hij is ijselijk gierig. Tegenwoordig word ik ten doode toe gekweld door mijne naaste buurvrouw, wie ik een armzalige vijftien guine as schuldig ben. 't Is Madame Furbelow, de modiste van het hof, iemand van nog al eenige beteekonis, en zij en ik waren boezemvriendinnen, totdat deze geldkwestie verdeeldheid tusschen ons teweegbracht; maar 't is allerijselijkst, als men niet in staat is zijn eereschulden te voldoen. Toch heeft ik weet het zoo zeker als iets Fétis honderden jonden op één enkelen avond verloren aan een der aanzienlijkste heereu, die hem met hunne klandizie vereeren, en die hem bedotten, onder voorwendsel van hem als hun vriend te behandelen. Daar liadt ge den woesten Hertog van Warton, bijvoorbeeld, en zijn club intriganten de Plannenmakers noemden zij zich een troep salet jonkers, die hun bijeenkomsten ten onzent plachten te hebben, en daar dan allerlei onzalige ontwerpen smeed den tegen arme onschuldige vrouwen plannen om dwaze rijke erfdoch ters te schaken en zich meester te maken van rijke weduwen. De Her tog hield er eene farobank op na, en die dwaze echtgenoot van me verloor daaraan herhaaldelijk." „Hij moet toch ook soms gewonnen hebben, waarde dame. Hij moet even als wij anderen zijne gelukkige avon den gehad hebben." „Als dat het geval geweest is, dan hoeft hij er nooit iets van laten mer ken, mijnheer; ik heb er nooit wat van vernomen. Hij zeide, dat hij wel duivels gelukkig in de liefde moest wezen, daar hij altijd zoo verdoemd ongelukkig in 't kaartspel en met de dobbelstcenen was. En, alhoewel hij de onbeschaamdheid had, mij een guinea of wat te weigeren, heb ik hem er op hooren bluffen, dat hij aan spraken op u kon doen gelden, welke gij altijd moest honoreeren, dat uwe beurs een gouden stroom was, die nooit kon opdrogen." „O, die arme dwaze vent! Heeft hij werkelijk gebluft op de macht, die hij over mij had?" „Neen, mijnheer, het woord „macht„ heb ik niet gebezigd. Hij heeft ge snoefd op de diensten, welke hij u bewezen heeft langdurige en ge trouwe diensten, zooals geen ander kamerdienaar in Europa er ooit aan zijn meester zou bewezen hebben. Hij heeft soms wondere buien maar ik heb het nooit zoover kunnen brengen, dat ik achter zijn geheimen kwam; maar wel is de hoop bij me opgewekt, dat uwe lordschap, die al tijd zoo mild voor mijn man geweest is, wellicht zoo goedgunstig zou willen zijn van een arme vrouw, die in treuri ge omstandigheden verkeert, eenigen geldelijkon steun te verleenen „Waarde dame, mijne beurs is tot uwen dienst," riep Topsparkle met vuur uit, terwijl hij een goed voorzien zakboekje voor den dag haalde, en daaruit een paar banknoten te voor schijn bracht. „Hier is een klein bedrag, dat u in staat zal stellen uwe schuld aan uwe buurvrouw te voldoen, terwijl ge er nog wat van zult overhouden, als zich dergelijke zaken weêr mochten voordoen, of om u een anderen hoed aan te schaffen gelijk aan dezen, die u zoo verwon derlijk goed staat. Wees zoo goed nooit te aarzelen bij mij uwe toevlucht te zoeken, wanneer ge meent, dat ik u in zulke aangelegenheden van dienst kan zijn." De schoone Coralie kirde hare dankbaarheid uit, met een zacht ge murmel, dat aan een houtduif deed denken, en waagde het hare rooskleuri ge lippen te drukken op de schrale hand haars weldoeners, een kus, dien Mr. Topsparkle zich liet welgevallen als een compliment, ofschoon hij eene minuut daarna heimelijk zijn hand af- wischte met zijn batisten zakdoek. „En gij zegt dus, dat mijn arme Louis nu en dan wat vreemd is," sprak hij op weiwillenden toon„ik hoop toch, dat hij niet onmatig drinkt „Dat geloof ik niet, mijnheer. Er wordt ijselijk gedronken in ons huis, maar ik zou niet zeggen, dat mijn man zich aan drank te buiten gaat. Maar hij heeft 's nachts soms zulke vreemde buien; dan kan hij niet slapen, of slaapt hij niet langer dan vijf mi nuten achtereen,, en dan springt hij van zijn bed af, en loopt de kamer op en neêr, zeggende, dat hij vervolgd wordt, vervolgd door de zielen, die hij in 't verderf gestort heeft. Hij zegt, dat er een geest in dit huis rondwaart." „Werkelijk?" riep Mr. Topsparkle uit, terwijl hij om zich heen zag, en zich zoo luchtig mogelijk aanstelde; „en toch verbeeld ik me niet, dat dit huis er uitziet als een verblijf van geesten. Er vertoonen zich geen spinnewebben aan de wandener flad deren geen vleermuizen en uilen langs de zolders; er vertoont zich geen spoor van onreinheid, verval of ver latenheid." „Neen, mijnheer, 't is een prachtig huis, vol van 't schoonste wat zich donken laat. Toch heb ik mijn man in die slapelooze nachten van hem, wanneer hij meer tot zichzelf dan tot mij sprak toch heb ik hem hooren zeggen, dat hij bij schemerlicht wel eens uit dit huis gekomen is, terwijl het koude zweet hem langs het ge zicht stroomde." „Als dat zoo is, waarde dame, vrees ik, dat er niet aan te twijfelen valt, of uw man is aan den drank. De ver schijnselen, welke gij afschildert, zijn ten eenenmale die van oene dronk aards-ziekte, die bij alle geneeskundi gen welbekend is. Die slapelooze nachten dat zien van geesten en spooksels dat koude zweet ze zijn even algemeen en duidelijk, als de etterbuilen, die het kenteeken zijn van de pokken, of de roode plek ken, die het gewone verschijnsel bij roodvonk zijn. Moge uw man al niet in 't openbaar zich bedrinken, wees er van verzekerd, dat hij in 't geheim zich aan onmatigheid schuldig maakt, 't Beste wat ge doen kunt, is, dat ge hem uit Londen ziet weg te krijgen. Wat zoudt go er van zeggen, als ge eens naar uw geboorteland kondt te- rugkeeren Mrs. Fétis haalde aarzelend de schouders op. Zij placht vaak in verrukking te spreken over la belle France, over de bekoorlijke stad Périgord, waar zij geboren was, en tot op vijftienjarigen leeftijd was op gegroeid. Toch viel het leven in Londen veel meer in haar smaak. „Er is niets dat ik zoo gaarne doen zou," antwoorddo zij. „Maar 't zou waanzinnig zijn, een huis te verlaten, waarin we al ons geld en al onzen arbeid gestoken hebben, in de hoop, dat we tot belooning voor al onze moeite, op onzen ouden dag in ons onderhoud zullen kunnen voorzien. Waarlijk, mijnheer, we kunnen Polandstreet onmogelijk ver laten." „Ook niet, wanneer ge in staat gesteld werdt elders onbekrompen te leven?" vroeg Topsparkle. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1895 | | pagina 6