MOHAWKS.
TAN
Miss M. E. BE,ADDON.
Naar hat Engeltch.
77)
„Ach, mijnheer, tot zoo iets in
staat gesteld te worden door anderen
door een soort van jaargeld van
een rjjken weldoener bijvoorbeeld,"
en terwijl zij zoo sprak, zag zij
hem met een onderzoekenden blik aan,
als wilde zij eens de proef nemen,
tot hoe groote edelmoedigheid hij in
staat was, „dat kan heel wel gaan
voor menschen, wien het aan moed
en hooghartigheid ontbreekt de
geringe klassen in Engeland kennen
geen hooghartigheid. Maar mijn man
en ik beschouwen onafhankelijkheid
als een grooten schat. We zouden
liever vrij zijn, al moesten we daarbij
ook armoede lijden, dan afhankelijk
zijn van eens anders goedgunstigheid,
die ons wel een jaargeld kon toeken
nen, maar ons het genot daarvan ook
weer naar willekeur zou kunnen ont
trekken."
„Neen, een jaargeld van dien aard,
zoudt ge er wat aan hebben, moest
u verzekerd zijn bijvoorbeeld, eene
lijfrente op u vastgemaakt voor uw
leven, maar niet afhankelijk van den
onzekeren levensduur van iemand an
ders."
Mrs. Pétis' gelaat verried, dat zij
met belangstelling aanhoorde, wat hij
zeide, en dat zij zich bijna had laten
overreden.
„'t Zou een heerlijk onbezorgd le
ventje zijn, maar Pétis dweept met
Londen, en allen, die ik in mijn vader
land heb liefgehad, zijn dood. 't Zou
voor mij alleen een terugkeeren naar
hunne graven zijn."
Mr. Topsparkle zeide niets meer.
Hij wenschte niet te laten blijken,
dat het hem te doen was om zijn
ouden dienaar te verbannentoch had
de toon, dien de man vandaag aange
slagen had, en 't geen zijne vrouw
had medegedeeld, Mr. Topsparkle be
vestigd in een gevoelen, dat hij reeds
lang gekoesterd had, 't gevoelen, dat
de tijd gekomen was, waarop het
hem zeer aangenaam zou wezen, be
vrijd te worden van zijn time damnée.
Ongetwijfeld zou hij zeer het gemis
voelen van een kamerdienaar, die
zoo geheel op de hoogte was van 't
geen hij wenschte en behoefdemaar
alles was beter dan de onafgebroken
nabijheid van een dienaar, die te veel
wist.
Hij liet de Pran$aise heengaan
met een compliment, geleidde haar
tot aan de anti-chambre, en kuste
haar met onberispelijke hoffelijkheid
de hand, alvorens hij haar toever
trouwde aan de zorg van den lakei,
en toen keerde hij terug naar zijne
sofa, warmde zijne voeten bij het
houtvuur, en verdiepte zich in ernstige
overpeinzingen,
„De man wordt gevaarlijk," dacht
hij bij zichzelven„hij is altijd iemand
van eene prikkelbare geaardheid ge
weest, en nu is hij door onmatig
drinken of door het spel in een soort
van koortsachtigen toestand geraakt,
die wellicht op krankzinnigheid zal
uitloopen. 't Is beter zóó dan anders!
Niemand gelooft een waanzinnige. En
mocht hij al openbaringen doen be
treffende het verre verleden, wie is
er, die zal bevestigen, wat hij vertelt
Geen sterveling. De oude Venetiaan
is ongetwijfeld al sedert lang bij zijne
voorvaderen verzameld. De apotheker
is dertig jaar geleden verdwenen en
heeft geen spoor van zich achterge
laten. Ware destijds dat vervloekte
schandaal er niet geweest, op het ge
touw gezet en verbreid door dien
schurk van een Churchill, ik zou kun
nen lachen om elke beschuldiging,
welke Fétis tegen me mocht willen
inbrengenmaar er leven nog enkele
mijner tijdgenooten, die boosaardig
genoeg zijn van een goed geheugen
te hebben, en ik zou veel willen doen,
om een herleving te vermijden van
dat helsche geschreeuw, dat mij den
rechter en het vaderland heeft doen
ontwijken. Ik heb het nog niet ver
geten. Dat hatelijke tooneel te Brent
ford staat me nog even levendig voor
den geest, als ware het gisteren voor
gevallen. En hij is begonnen te praten,
midden in den nacht op te staan, en
te bazelen, dat hij door een geest
vervolgd wordt! En die praatzieke
vrouw van hem zal alles, wat zij van
hem gehoord heeft, overbrengen aan
al hare praatzieke kennissenJa,
er is gevaar, zij het ook nog zoo
gering. Een man van mijn gewicht
is een mikpunt voor elke vergiftige
pijl. Pétis, gij moet op een of andere
wijze tot zwijgen gebracht worden
Hij rees overeind en liep met
langzame schreden het vertrek op en
neêr, beschouwde den toestand uit
alle oogpunten, en berekende de kan
sen, dat er iets kwaads uit kon voort
komen. Daar was zijne vrouw, aan
gaande wier trouw hij voortdurend
in onzekerheid verkeerde. Wat zou
er van komen, indien het oude schan
daal haar eens ter oore kwam Zou
zij het niet als een wapen tegen hem
aanwenden, en met haar voormaligen
minnaar een verbond aangaan, om
hem in 't verderf te storten Alleen
reeds de gedachte daaraan bracht
zijn prachtige pruik op zijn hoofd
aan het trillen.
De man moest op eene of andere wijze
verwijderd worden. Indien hij niet
toebeet in het lokaas van een mooie
lijfrente en zich daarmede naar zijn
geboorteland terugtrok, dan waren er
wellicht andere middelen te beden
ken, om langs korter weg het voor
gestelde doel te bereiken.
Ja, er was zulk een weg, kort en
gemakkelijk, naar het Mr. Topspar
kle voorkwam, een middel, om Louis
Fétis voor goed onschadelijk te ma
ken; maar al werd dat middel toe
gepast, dan zou de vrouw nog hare
vrijheid behouden en zij kon
gevaarlijk worden.
„Neen, zij kan omgekocht worden,"
dacht Topsparkle bij zichzelven; „zij is
ijdel, en niet snugger. Ik kan het met
haar wel redden maar hij ik ben
een idioot geweest, dat ik hem zoo
lang bij me gehouden heb en
toch heeft hij me goede diensten be
wezen. Ik heb op hem gesteund
nooit wetende, wanneer ik zijn hulp
zou van noode hebben. Ik heb ge
loofd aan zijne bescheidenheid, ik
heb gemeend, dat hij zwijgen zou
als het graf; en nu hij begonnen is
tegen die dwaze vrouw van hem te
babbelen, is mijn vertrouwen voor
altijd vernietigd heb ik alle ge
voel van veiligheid verloren."
HOOFDSTUK XXIX.
Nog geheel onder den indruk van
Vincenti's verhaal, terwijl Mr. Phil
ter's mededeeling hem nog levendig
voor den geest stond, verlangde Lord
Lavendale vurig iets meer te zien te
krijgen van dien Pranschen kamerdie
naar of particulieren secretaris
die op zoo duivelsche wijze dienst
baar geweest was aan de jaloezie en
de wraakzucht zijns meesters. Na
tuurlijk bleef altijd de mogelijkheid
over, dat Vincenti's beschouwing van
de zaak, en de onzekere vermoedens
der buren ten eenenmale ongegrond
waren. Het publiek helt er altijd toe
over, alle plotselinge of geheimzin
nige sterfgevallen toe te schrijven aan
vergiftiging, van de dagen van Sir
Thomas Overbury af; en Lord
Essex had zich met zijn eigen scheer
mes den hals niet kunnen afsnijden,
zonder dat het aanleiding gegeven had
tot eene beschuldiging van moord.
In alle gevalle had Lavendale zich
vast voorgenomen, zich wat nader
bekend te maken met bet veronder
stelde werktuig, en dien man te be-
studeeren op zijn eigen grondgebied,
in het huis in Poland Street.
't Viel hem zeer gemakkelijk, een
uitnoodiging te verkrijgen voor dit
geliefkoosde rendez-vous. De Plannen-
makers-club bestond niet meer en
was bijna vergeten. Deze vereeniging
had opgehouden te bestaan met Whar
ton's ongenade en ballingschap en
Wharton zelf, de schitterende rede
naar, de weinig nauwgezette over-
looper, de verkwister, de lichtmis,
was nu een zwerveling in de wilder
nissen van Catalonia, een man, wiens
kracht gebroken, en wiens levenseinde
nabij was.
Er waren andere edellieden van
hetzelfde gehalte, mindere sterren aan
het firmament des genots, en een dezer,
Sir Randal Hetherington, noodigde
Lavendale uit op eene speelpartij in
het huis in Poland Street.
„'t Is een heel aardige gelegenheid,
waar een man van aanzien zijne
vrienden kan ontvangen, zonder aan
gegaapt te worden door het steeds
afwisselend publiek, dat men in een
chocoladehuis aantreft; 'tis er meer
afgesloten zelfs dan een club, en men
heeft er het voorrecht, dat er vrouwe
lijk gezelschap wordt toegelaten,"
zeide hij, „en Pétis houdt er een der
beste koks uit Londen op na. 't Is een
allerknapste kerel, die Pétis, iemand
die ver verheven is boven den stand,
tot welken hij behoort, meer afweet
van buitenlandsche politiek dan Pe
terborough of Horace Walpole; soms
heb ik hem er wel eens van verdacht,
dat hij wellicht een spion van den
ouden Fleury zou zijn."
Lavendale ging et heen, soupeerde,
en dronk stevig van den champagne,
dien Mr. Pétis aan zijn patroon tegen
een guinea de flesch leverde; maar
hij dronk niet zooveel, dat hem ook
maar één woord, dat er gesproken
werd, ontging, en geen enkele aan
wijzing, welke hem eenig licht kon
verschaffen ten aanzien van het ka
rakter van den eigenaar des huizes,
die gedurende het souper in persoon
het kleine gezelschap bediende, en
later met hen aan de speeltafel plaats
nam, waar men met hem omging op
een voet, die gemeenzamer was dan
vriendschap, iets dat onwillekeurig
deed denken aan de grappige ver
trouwelijkheid, die in den ouden tijd
tusschen de vorsten en hunne hof
narren placht te bestaan.
Fétis was bij zulke gelegenheden
een heel ander persoon dan Mr. Top-
sparkle's kamerdienaar, die altijd even
bedaard, en uit eigen beweging maar
zelden een woord sprak. Hij hield er
eene ruwe geestigheid a la Rabelais
op na, welke de dischgenooten voort
durend deed schateren van lachen,
kende een massa Fransche anekdoten,
korte en scherpe gezegden, die hij
bij elke wending van het gesprek te
pas wist te brengen. Hij had in zijne
vroege jeugd eene zorgvuldige en
godsdienstige opvoeding ontvangen,
en de theologische kennis, die hy in
die dagen had mogen opgaren, stelde
hem in staat een onuitputtelijken
stroom van godslasteringen voor den
dag te brengen.
„Ik heb nooit iemand gekend, die
zulk een effect te weeg weet te bren-
mct eene zoo geringe kennis van de
Heilige Schrift", zeide de woeste Spen
cer, de losbandige kleinzoon van de
Hertogin van Marlborough, en een
der knapste heeren uit Londen. Hij
en zijn oudere broeder waren beiden
begunstigers van het huis in Poland
Street, soupeerden daar met een paar
vertrouwde vrienden, en dronken er
stevig bourgogne bij, nadat zij eerst
druk aan 't kaartspelen gedaan, en
daarna op andere wijze gedobbeld
hadden of gaven een kostbaren
maaltijd naar den Pranschen stijl aan
een aantal tooneel-beauté's.
Lavendale merkte op, hoe Pétis
veranderd was van den ernstigen en
beschaafden kamerdienaar in den
brutalen grappenmaker, en begreep
daarin den sleutel op 's mans karakter
gevonden te hebben een persoon,
die zich kon voordoen zooals hij
maar wilde, en die er verschillende
manieren op nahield, al naar de ge
legenheid zich voordeed; maar hij
merkte ook, dat de man zeer zenuw
achtig en prikkelbaar van aard was,
en dat langdurige buitensporigheid
zijn gestel geheel ondermijnd had.
„Er zit meer geest in hem dan in
zijn meester, in weêrwil van de ver
schillende talenten, op welker bezit
Mr. Topsparkle bogen mag," dacht
Lavendale bij zichzelven; „en bij hem
brandt de lamp helderder, maar ver
teert ook de olie, die daarin is,
sneller. Ik zou zeggen, dat hij geen
man is, die een geweldigen schok
van een of anderen aard zou kunnen
doorstaan."
Toen het later in den nacht, en
het gezelschap luidruchtiger gewor
den was, en de aanwezigen minder
op elkander acht sloegen, nam Laven
dale de gelegenheid waar, om Fétis
ter zijde te nemen en een gesprek
met hem aan te knoopen.
„Als ik me niet vergis, hebben
we elkaar vroeger ontmoet Monsieur
Pétis," sprak hij.
„O ja, mylord, verscheiden malen.
Ik was verleden winter, toen ge daar
gelogeerd waart, op Ringwood Abbey,
in dienst by Mr. Topsparkle."
„'t Is waar, ik heb u daar gezien;
ge sloopt mij daar in een gang met
onvergelijkelijke bescheidenheid voor
bij. Ik heb toen niet kunnen droomen,
dat onder zulk een nederig en be
zadigd voorkomen zooveel schalksche
geestigheid verborgen was."
„Uwe lordschap moet wel beden
ken, dat ik in Mr. Topsparkle's huis
in zekeren zin een dienstbode ben.
Hier ben ik op mijn eigen grondge
bied, en deze heeren zijn wel zoo
goed van mij mijne dwaasheden niet
ten kwade te duiden."
„Mijn eerste bekendheid met u
heb ik echter niet op Ringwood Abbey
opgedaan," hernam Lavendale, en
hij sloeg het gelaat van den Pransch-
rnan nauwlettend gade, terwijl hjj
met eene met juweelen bezette snuif
doos speelde. „Uw roem was mij reeds
vroeger ter oore gekomen. Ik heb
eenige jaren geleden van u gehoord,
toen ik eene reis deed door Italië,
waar men zich u nog steeds herinnert."
„Inderdaad, mylord! 't Is tien jaren
geleden, dat ik Italië verlaten heb."
„De door mijne bedoelde herinne
ringen zijn van ouderen datum. Zij
behooren tot de vorige eeuw, toen
ge nog een jongmensch waart, en uw
toelegdet op de scheikunde, naar men
mij gezegd heeft."
Pétis ontstelde blijkbaar, en zag
Lavendale met een aschvaal gelaat
aan, terwijl de snuifdoos heen en weer
schudde in zijne bevende hand.
„Wie heeft u dat gezegd vroeg
hy. „Wie herinnert zich mij nog, na
zoo langen tijd?"
„Een oude Venetiaan, die destijds
toevallig van u gehoord had, en die
een mijner meest vertrouwde vrien
den is."
„Wil uwe lordschap mij zijn naam
noemen
Hij was nu weer wat tot zich zelf
gekomen, en had de snuifdoos dicht
gedaan, evenwel niet zonder eene
kleine hoeveelheid van den geurigen
inhoud op zijne korten zijden broek
gestort te hebben.
„Borromeo."
Pétis schudde het hoofd.
[Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.