CARLO DONATI, I (DE DOLENDE RIDDER) VAN EDNA LYALL. Naar de tiende JEngelsche uitgave. 2) Zoo verdiept was hij geweest in de beide Engelschen en hun gesprek, dat hij niet op zijn vriend gelet had. Hij had niets bemerkt van den schrik en de ontsteltenis, waarmede Enrico een paragraaf in de Piccolo aange- teekend had. "Wat was er in die weinige regels dat hem beangstigde? Waarom keek hij met bezorgdheid en droefheid naar Carlo, en las hij dan opeens weer die onwelkome tij ding? „Wij vernemen dat hetsaisoen aan het Teatro Mercadante met Pinksteren zal geopend worden, met het operagezelschap van Signor Merlino. Madame Merlino, wier stem in Amerika grooten opgang heeft gemaakt, zal de prima donna zijn." Alle onverschilligheid was nu van Enrico's gelaat geweken. Een vree- selijk verdriet wachtte zijn vriend, en dat het hem juist heden zou treffen, scheen hem een ondragelijke gedachte. Hij wilde, in alle geval, zijn best doen hem uitstel te gevenCailo zou ten minste miss Britton ten huwelijk vragen, en, al was het maar eenige uren van ongestoord geluk genieten. Gebruik makend van de gelegenheid, toen zijn vriend zich omkeerde de twee Engelschen, bij het verlaten van het koffiehuis, na te zien, scheurde Enrico het gedeelte met het hatelijke bericht er af, en wilde het juist in zijn zak wegfrom- melen, toen Carlo hem tegenhield, met de vraag „Wat is dat over onze examens „Neen," zei Enrico bedaard, „ik heb er niets over gelezen. Ik had alleen een stukje papier noodig om die vervelende kaartjes in te doen dank zij uw verlangen om ze te zien, zijn ze allen los in mijn zak." Terwijl hij dit zeide, wikkelde hij rustig de kaartjes in het papier dat de slechte tijding behelsde, en schoof het andere stuk van de Piccolo zijn vriend toe. „Ziedaar, neem het mee naar huis als ge wilt, ik heb hem uit." „En ik hoop er weinig tijd voor te hebben," zei Carlo lachende. Hij nam het blad echter aan, stak het in zijn zak, en stond op om heen te gaan. „Ik loop tot den stal met u meê," zei Enrico. „Volg nu mijn raad en rijd rustig naar huis. Als ge zoo gejaagd blijft, zult ge ongeschikt zijn voor uw gesprek met dien statigen, ouden Engelschman, op wien gij als toekomstige schoonzoon, een goeden indruk moet maken „Onzin," riep Carlo, hartelijk la chende. „Een goeden indruk maken Nu nog mooier 1 Weet gij wel dat wij al een eeuw buren zijn, en dat hij mij even goed kent als gij?" „Onmogelijk," zei Enrico glimla chend. „Want tegenover mij, heb ik u geleerd om, zooals wij in Duitsch- land zeggen, geheel uzelf te zijn. Maar met dien ouden, Engelschen kapitein beweegt ge u alsof ge op eieren looptge zijt beleefd, en eerbie- dig; gij vergeet geen oogenblik dat gij zijn schoonzoon hoopt te worden, en gij zult het nooit oneens met hem zijn ten minste niet voor de hoop vervelende werkelijkheid is gewor den De droge, leuke manier waarop dit alles gezegd werd, deed Carlo's verontwaardigd protest in lachen ver anderen. „Het eenige onderwerp waarover wij misschien ooit zullen kibbelen, is de politiek; en daar hjj geen flauw begrip heeft van Italiaansche toe standen, moet men nu en dan wel het gesprek behendig een andere wending geven. Maar doe mij van daag niets ten nadeele van kapitein Britton zeggen, amico mio." „Ach, arme jongen," zei Enrico,"op meêwarigen toon, „ik wist wel dat hij het verfrommelde rozenblaadje zou zijn, dat uw volkomen zaligheid ver storen zou! Er is altijd een schoon vader of een schoonmoeder, of een vinnige oude tante die den boel in de war stuurt. Verbeeld u toch niet dat bij u alles rozengeur en mane schijn zal wezen, dat is tegen de natuur Onder het spreken, keek hij met angstige blikken naar een troepje menschen, die zij meer en meer naderden, en liet haastig zijn blikken gaan over de aanplakbiljetten der schouwburgen, maar tot zijn groote verluchting, waren die van het Mer cadante theater er nog niet. „Gij zijt zoo somber en neerdruk kend als een begrafenis," zeide Carlo, die nog lachen moest om de verge lijking van den stevigen Engelschman met een verfrommeld rozenblaadje, „en als er geen erger struikelblok komt in mijn leven dan kapitein Britton, kom ik er goed af. Niemand zou al deze jaren vriendelijker en hulpvaardiger voor mijne moeder hebben kunnen zijn, niemand kon meer gastvrij, en harte lijker voor mij geweest zijn. Natuur lijk, ieder heeft zijn gebreken." „Helaas, dat is maar al te waar," zeide Enrico spottend. „De Engelsch man houdt van een grooten mijnheer, en kijkt goed uit zijn oogen, en weet wel dat gij erfgenaam zijt van een rijken oom, en dat, tenzij het geld op de ouderwetsche Engelsche manier wordt vastgezet en verzekerd, het zal worden weggegooid aan „Jong Italië" of aan een of ander onzinnig plan om orgeldraaiers op te voeden." „Als wij niet op straat waren, zou ik u eens duchtig afrossen," riep Carlo. „Ik heb nooit iemand gezien die zoo maar iedereen allerlei leelijke beweegredenen toeschrijft „Goed, ga uw gang maar," zei Enrico op onverschilligen toon, „scheld mij uit zooveel ge wilt, maar ik heb tot nu toe nooit ondervonden dat ik ongelijk had met te zeggen dat het egoïsme de wereld regeert. O, uw paard staat al te wachten, zie ik, en de staljongen doet zijn 'best er warm en moe uit te zien, om u een flinke fooi af te troggelen. A rivederci! Maar ik raad u aan de eerste dagen niet in Napels te komenverwacht van mij geen sym pathie met uw zaligheid, want ik ben er vast van overtuigd dat liefde egoïsme is, en het huwelijk is egoïsme, en. „Gij zijt onverbeterlijkriep Car lo, terwijl hij het prachtige Arabische ros besteeg dat voor hem gereed stond. „Ik wil niet langer naar u luisteren En met de hand ten afscheid wui vende, reed hij weg, terwijl hij lachen de omkeek naar den egoïst die tot zwijgen gebracht was, en die, de schouders ophalend, zich omkeerde. En toch was het heel iets anders dan egoïsme dat een ernstigen trek op Enrico's gelaat bracht, toen hij door de zonnige straten naar huis wandeldeOp eens viel zijn oog op een rechtopgaanden ouden man, met een levendige uitdrukking op zijn gelaat, die aan den overkant liephij stak de straat over, en liep hem na. „Pardon, Signor Piale!" riep hij, „mag ik u even een vraag doen Gij weet zeker alles wat er omgaat in de muzikale wereld. Is het waar wat ik van daag in de Piccolo ge lezen heb Komt het gezelschap van Merlino wezenlijk in de Merca dante 1Tot wederzienfi Diavolohet is maar al te waar, en het is jammer genoeg," antwoord de de oude man„maar ik heb er geen woord van aan mijn leerling gezegd. Carlo is overgevoelig, hij heeft zich die zaak veel te veel aan getrokken alleen in den laatsten tijd schijnt hij het een beetje te vergeten. Hij is een van die menschen in wiens leven geen schaduwen moesten vallen „Ik zou gedacht hebben dat een gewoon begrip van fatsoen Merlino ver van Napels gehouden zou heb ben," zei Enrico driftig. „Merlino geeft niets om fatsoen," zei de oude muziekmeester. „Hij doet de kunst geen eer aan. Ik denk, dat hij juist heel goed weet dat het Merlino-Donati schandaal nog leven dig genoeg is in het geheugen van de menschen, om zijn opera's goed bezocht te doen zijn „Laten wij ten minste ons best doen," zeide Enrico, „die slechte tij ding zoo lang mogelijk verborgen te houden; het zal voor Carlo, juist nu een vreeselijk verdriet zijn, en ik vrees dat het zijne moeder den dood zal doen." „De ouschuldigen lijden altijd voor de schuldigen," zeide de oude mees ter, terwijl hij hard tegen zijn per kamenten wang wreef. „Als er ooit iemand was die verdiende zonder zorgen te zijn, dan is het Carlo; er zijn maar weinig menschen tegen woordig, die op zulk een reinen levens wandel kunnen wijzen." „Volkomen waar," sprak Enrico. „Laat ons hopen dat zijn deugdzaam leven zal wegen bij kapitein Britton, en zwaarder blijken dan het familie skelet." HOOFDSTUK II. Een schoone Erfenis ln schandelijke rust behaaglijk neer te zinken, Dit is het beste niet, Wanneer 't onrustig volk den oproerkreet doet klinken ln hopeloos verdriet; Neen, niets is beter, meer verheven, Dan zich ten offer aan het algemeen te geven, En, achtend blaam noch lof, Hem op te heffen, die is neergebukt in 't stof. Onwetendheid en haat moog' ons ten vyand wezen, Hij die zijn volk bemint, zal nimmer vreezen, Hij telt geen leed, hij wint in kracht, Die Liefde als hoogste wet betracht Lewis Morris. De oude muziekmeester had de zaken niet overdreven. Al was hij ge neigd om alles in verband met zijn geliefden leerling als door een roos- kleurigen bril te bezien, ditmaal wa ren zijn woorden de zuivere waar heid. Carlo had onbesmet al de ver zoekingen van het leven in Napels doorstaanzijn geschiedenis kon het volle licht verdragen, men zou zich onmogelijk iemand hebben kunnen voorstellen meer strikt eerlijk, meer open en eenvoudig. Maar de natuur was, tegenover hem, ook bijna te vrijgevig geweest. Om te beginnen, was hij van goe de familie, en niet eens in den ge wonen zin. De Donati's waren niet van adel, maar hadden sedert vijf of zes geslachten eene goede opvoe ding gehad, en eene ongewone ver maardheid verkregen in de verschil lende geleerde betrekkingen die zij hadden bekleed. Zeker hadden zij ook hun gebreken gehad, maar geen Do- nati had zich ooit aan iets laags schuldig gemaakt, en nooit was er in een van hen een zweem van on oprechtheid geweest. Te behooren tot een geslacht dat zich een welver diende achting verworven heeft, te kunnen terugzien op voorouders die hun leven goed gebruikt hebben, te weten, dat, eer gij bestondt, uw va der, en zijn vader vóór hem, leefden voor de vrijheid, en de zaak van het volk bepleitten, dit is inderdaad een geboorterecht dat niet gering te schat ten is. Een erfenis uit geld bestaan de, moge al of niet een wenschelijk iets zijn, maar een erfenis van ka rakter, voorouders die edelmoedige, nobele mannen waren, die het goede deden, en barmhartigheid oefenden, nederig waren en wandelden met hun God, dit is iets wat koningen zouden kunnen benijden. Carlo had ongetwijfeld een edelen aard geërfd, of liever zekere neigin gen, en tot nu toe had hij in zijn leven zijn best gedaan deze te ont wikkelen, en niet te doen verstikken. Aan het eind der vorige eeuw was er een zekere Bruno Donati geboren. De menschen hadden groote dingen van hem voorspeld; hij had, in on gehoord korten tijd, naam gemaakt als advocaathij was met een mooie, rijke erfgename getrouwd, en stellig iemand die, zooals de wereld het noemde „schitteren" zou. Dit ge schiedde, maar niet zooals men voor speld had. Met voorbijzien van zijn naam, met volkomen geringschatting van eigen belangen, voegde hij zich bij de partij der patriotten, die de gehate tyrannie der Napolitaansche Bourbons trachtten omver te werpen. Na een hartelijk afscheid van vrouw en kinderen, verliet hij op zekeren Junidag zijn huis, en ging naar Ci- lento, dat voor een kleinen opstand uitgekozen was. In het eerst werden de patriotten door een onbeduidend succes aangemoedigd; zij konden het kleine fort Palinuro in bezit nemen, en de driekleurige vlag hijschen. Maar deze dappere pioniers wisten wel dat hun leven aan een zijden draad hing. Zij hadden een succes behaald, dat de aandacht van het geheele land op hen vestigen moest, in allerijl werd generaal Delcaretto met zes duizend man tot den aanval op hen afgezonden, en er werd geen genade betoond. Twintig patriotten werden zonder vorm van proces dood geschoten; twintig andere, en daar onder Donati, terecht gesteld. De jonge rechtsgeleerde had, zoo het scheen, zijn leven opgeofferd voor een hopelooze zaaknooit zou hij weer in zijn vriendelijk tehuis terugkeeren, maar generaal Delcaretto liet zijn hoofd voor het huis te pronk stellen, voor de oogen van zijn weduwe, en van zijn vaderlooze kinderen. En toen hij het volk ten onder gebracht, een paar gemeenten onderworpen en den opstand volkomen uitgeroeid had, keerde de generaal naar Napels te rug, om voor zijn dapperheid beloond te worden met den titel van markies, een ridderorde, en een jaargeld. De weduwe van Bruno Donati stierf eerst toen zij de opvoeding van hare beide zonen voltooid, en gezien had dat de jongste, ook een Bruno, op weg was een man te worden even als zijn vader was geweest. Zij dacht er niet aan hoeveel over eenkomst het levenslot der beide Bruno's zou hebben Beide zoons kozen het ambt van hun vader, maar de jongste ging zoozeer op in de oproerige bewegin gen dier dagen, dat hij niet veel praktijk had. In plaats daarvan, voegde hij zich bij het Jonge Italië." studeerde hard onder leiding van Mazzini, en begaf zich eindelijk in de gelederen van het kleine, maar dappere leger van Garibaldi. Wordt vervolqd) Gedrukt kg DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1895 | | pagina 6