CARLO DONATI, (DE DOLENDE RIDDER) VAN EDNA LYALL. Naar de tiende EngeUche uitgave. 15) Piale dacht alleen aan den naam dien hij eens zou makenmaar Carlo, dit spreekt van zelf, dacht aan den naam dien hij verliezen zou. Hij wist zeer goed hoe zijne vrienden zijn besluit zouden opnemenhij kon zich de uitdrukking op oom Guido's ge zicht al voorstellen als hij uitriep: „Wat! een Donati acteur worden 1" En dan Francesca. Zijn borst hijg de, zjjn oogen werden vochtigware de schipper er niet geweest, hij zou aan zijn tranen den vrijen loop ge geven, en luide gesnikt hebben. En toch had Piale, wat haar betreft, ge lijk. Als zij eenmaal overtuigd was dat hij Nita wezenlijk zou kunnen redden, zou Francesca de eerste zijn, om te zeggen dat hij gaan moest; als zij eenmaal zeker wist dat hij deed wat hij zijn plicht achtte, zou zij hem vaarwel zeggen, en de smart dragen als een heldin. De ware moeielijkheid, het vreese- lijke besluit, bleef voor hèm. Moest hij haar dit verdriet aandoen? „Wij zullen van avond stormweer krijgen, signor," zeide de schipper, zich op zijn bank omdraaiende om zeewaarts te zien toen zij Posilipo omgingen. Deze opmerking leidde Carlo's ge dachten een oogenblik af. De zee was als een spiegel, in de verte kon hij een jacht voor anker zien liggen zijn mooie witte zeilen wapperden bij iedere beweging. De zon was juist onder, de kort stondige schemering bijna voorbij, en overgegaan in den zomernacht, en na den zoelen dag waarop men geen zuchtje bespeurd had, stak er een koele wind op; aan den horizont kon men de donkere streep zien, die aanduidde dat er verandering kwam, en de tijd van kalme rust voorbij was. Was het niet evenzoo in zijn leven Hij had zijn dagen van rust gehad; zijn kalme, eentonige dagen, waarin niets het rustige van zijn geluk stoor de. Toen kwam de sombere voorbode van naderend leed, en nu was het onweer losgebarsten. Moest hij dit leven van voortdurende onrust kiezen Of mocht hij de rustige haven zoeken, waar hij verlangde te komen? Moest hij werkelijk voortgaan in een wereld waarin hij zich zoo weinig thuis zou gevoelen in een strijd die hem zoo tegenstond?. Hij was niet traag van aard; hij was niet zelfzuchtig; maar had, in sterke mate, dien Italiaanschen afkeer van stormen en van strijd, die voor een noordelijke natuur zoo onbegrijpe lijk is. Een leven in te gaan van voort durende verleiding, een eleven, dat I waarschijnlijk onophoudelijk zijn hu meur op de proef zou stellen, dit woog zwaarder bij hem dan bij de meeste menschen, want hij vreesde niets zoozeer dan zijn zelfbeheorsching te verliezen. Indien hij dit aanbod eens aannam, indien hij uittrok als Nita's beschermer, en zelf viel, wat dan? In dat geval zou inderdaad alles verloren zijn, zelfs de eer. Hij kon dit alles niet in de waagschaal stellen voor een hoop, voor niets dan een mogelijkheid. Men kon toch niet van een man verwachten dat hij zijn tehuis, zijn vooruitzichten om te trou wen, zijn betrekking, alles waar hij om gaf, zou opgeven, om éene vrouw te redden? .Neen, dat zou men nooit verwachten! Wel, de wereld zou lachen om zulk een begrip. Als een ander man hem zulk een geval voor gelegd had, hij zou er ook om ge lachen hebben, en de bedenker van zulk een dwaasheid een Don Quichot hebben genoemd. Wat zou de oude schipper hem uitlachen, als hij zijn ranke, kleine boot in gindsche beroerde wateren stuurde, in plaats van zoo spoedig mogelijk aan wal te zien te komen Hij huiverde even, trok zijn jas over zich heen en begon, om op an dere gedachten te komen, de oude Frau Hitter te beschuldigen, dat zij hem te lang gehouden had, en hem door haar angst voor den zonneschijn, in gevaar bracht zich malaria op den hals te halen. Maar boven alles uit klonk die andere stem, die hem niet met rust wilde laten: „Er zijn geen menschen meer die het leven van den Gekruisigde navolgen willen!" Hij beschuldigde Frau Hitter niet langer, en ging een liedje neurieën, maar begon natuurlijk toevallig een aria uit Don Giovanni. De stem die hij verlangde tot zwijgen te brengen, sprak al duidelijker. Hu, Don Giovanni had voor altijd by hem gedaan, hij moest hem zien te vergeten. En met een trachtte hij de onaangename ge dachten, die er voor hem aan verbon den waren, uit zijn geest te bannen, met de eerste de beste melodie die hem in het hoofd kwam. Daar klonken in den zomeravond de schoone, harts tochtelijke woorden van Valentino tot Mephistopheles: »La croce dai demonituoi ci gnarda!" 1 Het tooneel in de opera stond hem levendig voor den geest; de soldaat, die met zijn degen, met het gevest in den vorm van een kruis, onbeschroomd den duivel te gemoet gaat die hem kort geleden had verslagen, maar nu hulpeloos en bevende achteruit deinst. Goede hemel 1 en hij had getracht de stem van God in zijn hart tot zwijgen te brengen door die zelfde woorden, had getracht het goede te verdryven, en het kwaad een plaats te geven in zijn hart 1 Een gevoel van afschuwelijke duis ternis overviel hem. Het was de crisis van zjjn leven. Als hij in later tyd zich de vroegere onrust herinnerde, bracht dit hem te gelijker tijd de som bere omgeving voor den geest, het purperen water, de groote, donkere wolk, die al nader en nader kwam, de dikke duisternis van den nacht, alleen verbroken door het licht op kaap Miseno, en het roode licht op zijde van het jacht. Geen geluid werd gehoord dan het plassen van de riemen, en nu en dan een heescli geroep in de verte, misschien de kapitein van het jacht, die zijn bevelen gaf aan de matrozenmaar voor Carlo was de stilte als een oproer. Hij was zeeman genoeg om te weten dat binnen een paar minuten de storm hen bereikt zou hebben. Dat beteekende weinig, want zij waren vlak bij de kust; het was het oproer in zijn eigen hart dat hem bezig hield. Yaag, als was het op grooten af stand, hoorde hij den schipper San Gennaro danken dat zij veilig binnen waren vóór den storm, en hij had een flauwe herinnering dat hij den man de dubbele vracht gaf, en hem zeide voor den nacht een onderkomen te zoeken inFlorestano'shut; dat hij toen haastig in de duisternis, het strand over, den heuvel opging midden door de donkere wingerdplanten, terwijl zijn droefheid vermeerderd werd door de gedachte, hoe, toen hij de laatste maal dezen weg liep, het met Fran cesca was. Was dit een beeld van zyn leven Mocht hij zich tevreden stellen met een herinnering aan het kortste oogenblik van geluk dat ooit een mensch gegeven wordt, en lange, eenzame jaren doorzwoegen over de ruwe en steenige paden van een leven voor het publiek Het was onmoge lijk onmogelykHij liep nog snel ler door, als kon hij door haastige be- 2) Het kruis bewaart ons voor de booze geesten weging aan de tyrannie van zijn ge dachten ontkomen. Juist toen hij bij het olijvenboschje kwam, barstte plotseling de storm los. De wind gierde over de velden, en deed de booinen wild heen en weer zwiepen; de regen viel in stroomen neer; de bliksem schoot toornig over de hoog golvende zee, over de wui vende boomtakken, en de vochtige blinkende kust. Carlo wierp zich op den grond, onder den diksten oly- venboom, om te gelijkertijd een schuil plaats te zoeken voor den storm, en hulp bij den strijd in zijn binnenste. Hij wilde niet langer vluchten voor de stem die hem vervolgde; hjj wilde er naar luisteren wilde zyn best doen om het te begrijpen. Wat was het leven van den gekruisigde? Met zijn geheele ziel verdiepte hjj zich in die vraag, en de verward heid van zijn brein scheen te vermin deren, toen hij wachtte op het ant woord, dat zich, eenigszins op deze wijze, aan hem hooren deed, onder het huilen van den wind, en het doffe rommelen van den donder. „Het leven van den Gekruisigde was dat van Eenen, wiens lust het was den wil van God te doen. Hij sloot het geluk niet buiten, ook vond Hij geen akelig genot in droefheid; het was alleen dat Hij niet dacht aan hetgeen Hij zelf wilde. Hij nam het zoet en het bitter van het leven zooals zij tot Hem kwamen, en Hy had er een welbehagen in, omdat Ilij den Gever kende die voor alles slechts het goede wil. Dit is het leven van den Gekruisigde. Gij meent dat geluk is: te doen wat gjjzelf wiltdit is het niet, volstrekt niet het isvreugde te vinden in het doen van Zijnen wil." „Heer," snikte hij, „het is waar, ik ik wil Uw leven niet navol gen. Eed mij van mijn zelfzucht. Bij uw zielesmart en uw bloedig zweet, by Uw kruis, en bij Uw ljjden, o Heer, help mij 1" Hij herhaalde de bekende woorden, telkens en telkens weêrhij was zich nauweljjks bewust van hetgeen hij zeide, maar vond er toch in zijn ziele smart, een gevoel van verlichting in. En langzamerhand brachten öf de woorden, óf de omgeving hem voor den geest wat de grootste der moderne atheïsten eens, met onwillekeurig zachte stem, noemde„Dat vreeselyk oogenblik in Gethsémané." Er was een strjjd geweest een zielestryd voor den Zoon van God zelf. Hy ook wist, wat het kostte vrijwillig den weg in te slaan, die bittere droef heid moest brengen aan hen die Hem lief hadden. Hy ook wist hoe de menscheljjke natuur terugdeinst voor eenzaamheid, voor verkeerd begrepen te worden. Elke verzoeking die nu tot hem kwam, was ook tot den Zoon gekomen, die gehoorzaamheid leerde door hetgeen Hjj leed. En evenals een kind uit ontstelte nis zyn eigen klein verdriet vergeet, wanneer het staat tegenover het groo te verdriet van zijn ouders, zoo ver loor Carlo een oogenblik zijn eigen smart uit het oog, en werd dat too neel uit lang vervlogen tijden, meer werkelijkheid voor hem dan het vree- selijk tegenwoordige. De tranen die eerst gevloeid hadden om zjjn eigen zielesmart, vielen nu voor die van een ander. „Heer," snikte hij, „ik kan niet willen dat Gij op nieuw gekruisigd zoudt worden openljjk verloochend terwijl ik hier leef in dit paradijs 1 Alles liever dan datHeer, kies voor my wat Gy wilt. Mijn geest is gewil lig, maar mjjn vleesch is zwak. Bij Uw lijden en Uw bloedig zweet, by Uw kruis en smarten, help mjj, o Heer!" Een uur later was de korte storm over de Middellandsche Zee voorbjj; de sterren schenenhet jacht lichtte zjjn anker en breidde de witte zeilen uit om het zachte koeltje op te van gen. Toen stond Carlo op, en vervolgde hij zjjnen weg. HOOFDSTUK X. „De Pelgrim." Teedre, reine Vreugde, Is uw tijd al heen, Spreidt gij reeds uw vleuglen, En laat ous alleen? Neen, opdat uw plaats niet ledig zij, ls een vriendlijke Engel ons nabij. A. A Procter. „Vreemd dat Carlo van daag niet eens aankomt," merkte kapitein Brit- ton op uit zyn gemakkeiyken stoel. „Het was hem zeker te warm. Hebt gij iets van hem gehoord, Fran?" „Ik heb gisteren een briefje van hem gehad, vader, enkel om te zeg gen dat hy niet wel was, en de Hit ters er op aandrongen dat hy blijven zou, maar dat hij Zaterdag stellig thuis kwam. Ik wed dat Frau Hitter hem houden wildehet was zoo vree selyk heet, en sedert de ziekte van Herr Hitter is zij altijd bang voor een zonnesteek." „Nu, dit is zeker, deze onweers bui zal de lucht een beetje zuiveren," zeide de kapitein, vergenoegd zyn groote handen wrijvende. „Als ik maar zekerheid had dat uw oom veilig in de haven was, zou ik meer op mijn gemak wezen. Waar ben ik met zijn brief gebleven? O, hier is hy 1 „Woensdag vertrekt het jacht van Livorno," schrijft hy. Zy moeten nu toch in Napels zijn." „Ik heb gisteren naar de „Pelgrim" uitgekeken," zeide Francesca, „maar van daag heb ik er niet aan gedacht. Hoe heerlyk zou het zijn als Clare en de meisjes meêkwamen, het was erg saai van haar meer lust te heb ben in zulk een vervelend reisje naar de Noord Kaap, dan in een tochtje op de Middellandsche zee." „Och, een mensch zjjn lust, een mensch zijn leven," zeide de kapitein, lachende. „Was het niet dat gij juist geëngageerd zijt, dan zou ik in de verzoeking komen uw oom te vragen mij een plaatsje in zijn kajuit af te staan. Ik zeg maarniets gaat boven de zee! Daar lacht gij om, Fran. Wel, lieve tyd! ik bedoel niet, dat ik zou willen dat het met u en Carlo anders was 1 Integendeel, hoe eer gjj getrouwd en gevestigd zijt, hoe beter ik geloof dat het voor u beiden is. Hjj heeft er den laatsten tijd erg be drukt en slecht uitgezien, de arme jongen 1" „Hjj heeft zooveel verdriet gehad," zeide Francesca met een zucht. „Ja, en hij is niet geschikt om alleen te zijn in dat sombere huis. Wezenlijk, ik zie niet in, waarom wjj geen voortgang met de zaak zou den maken. Nu hij die zuster kwjjt is, och, waarom zoudt gij niet trou wen, zonder eenige feestelijkheden, en daarmeê uit! Daarin is niets on- eeibiedigs tegen de moeder, het goede menschIntegendeel, het is juist haar grootste wensch die vervuld wordt. Ik zal u eens wat zeggen, Fran; hier is een kansje dat zich niet licht weer voordoet. Uw oom komt onver wachts in Napelshij zal er wel een week blijven, waarom zoudt gij niet trouwen terwijl hy hier is Üp mijn woord en hjj wreef zich de handen vergenoegder dan ooit ik heb in lang niet een zoo goeden inval gehad, Fran! Gij en Carlo gaat hier of daar uw wittebroodsweken door brengen, Sibyl en ik zullen ons troos ten met een tochtje in de „Pelgrim" en wij zullen allen die akelige Madame Merlino vergeten, die zulk een storm in een glaB water veroorzaakt heeft." Francesca bloosde tot over de ooren. Wordt vervolgd) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES. te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1896 | | pagina 6