CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
van
EDNA LYALL.
Naar de tiende Engeïsche uitgave.
22)
„Ik kan u alles niet uitleggen, of ik
zou Carlo's vertrouwen schenden,
maar gij zult spoedig zelf kunnen oor-
deelen welken weg hij gekozen heeft,
en dan erkennen dat mijn boosheid
voor het minst verschoonlijk is. Zoo
lang hij bij zijn besluit blijft, is er geen
sprake van het engagement toe te
staan, Miss Claremont zou dat ook
zeggen, daar ben ik zeker van. Hij
kiest vrijwillig een loopbaan die hem
moet verlagen, hij gaat den weg op
naar de hel."
De kapitein begon zich weder drif
tig te maken. De heer Britton kon
zich niet anders voorstellen dan dat
Donati bekend had in betrekking te
staan tot een geheim politiek genoot
schap hetwelk naar hij meende
in Italië bestond. Hij zag dat verder
redeneeren niets baten zou.
„Nu, als het dan wezenlijk geheel
uit is," zeide hij aarzelend, „zou het
dan niet wenschelijk zijn dat gij allen
eens eenigen tijd van huis waart Ga
een maand met „de Pelgrim" reizen.
Ik zal het scheepje zeker niet voor Au
gustus noodig hebben."
„Ik wilde dat gij met ons meê kondt
gaan," zeide de kapitein met een
zucht. „Moet gij werkelijk zoo spoedig
al weg?"
„Ik moet van avond op reis, er is
niets aan te doen," antwoordde Mijn
heer Britton. „Ik zou heel gaarne me
degaan, maar het geldt een zaak die
geen uitstel lijden kanik heb een
gevoel als van een schooljongen aan
wiens vacantie plotseling een eind
wordt gemaakt. Maar kom, laat ons
een besluit nemen, terwijl kapitein
Graham hier is. "Wanneer zoudt gij
op reis willen gaan?"
„Morgen. Neen, morgen dineert
Graaf Carossa bij onsmaar Donder-
dag ja, Donderdag zouden wij kun
nen vertrekken. Het is heel vriende
lijk van u, George, dit voor te stellen.
Gij weet niet welk een pak gij mij van
het hart neemt, want de Donati's
en wij wonen zoo vlak naast elkaar,
dat het erg onaangenaam zou zijn
hier te blijven."
„Nu, dit is dan afgesproken," zei
de mijnheer Britton. „Ik zal Graham
gaan zeggen alles voor u in orde te
maken. Hij zal het recht aangenaam
vinden dat gij aan boord komt."
HOOFDSTUK XIII.
„Patienza."
Wij mogen de aard niet maken tot een Eden,
Door Bamen er te wandlen hand in hand,
En kracht te vinden in elkanders hlik.
Wat ona vereent, het is het stil herdenken
Yan 't grievend leed dat beider zielen trof.
Het Spaansch Heidinnetje.
Kapitein Britton had zich zelden
minder op zijn gemak gevoeld dan
toen hij dien morgen naar de voor
deur van de Villa Bruno liep. Een
slordige, gerimpelde oude meid, met
een helrooden halsdoek, was bezig den
deurknop te poetsenzij knikte hem
bij zijn nadering vroolijk toe.
„Goeden morgen, Signor, ga bin
nen. Gij zult mijnheer in het salotto
vinden.
Zij scheen geen plan te hebben
met haar poetsen op te houden, en
inderdaad, de kapitein had lang ge
leden verlof gevraagd zonder schellen
het huis van zijn buurman binnen te
mogen gaan, en al vonden de Signora
Donati en Carlo het minder aangenaam
dat hij zoo onaangediend kwam in-
loopen, zij waren te beleefd geweest om
het verzoek dat van weinig tact getuig
de, te weigeren. Hij liep door de
vestibule, en was op het punt het
salotto binnen te gaan, toen een ge
luid van stemmen daar binnen, hem
een oogenblik deed aarzelen, waarna
hij een andere kamer binnen trad.
Hij had de stem van Guido Donati
herkend, en begreep terecht dat de
oom in allerijl van Napels gereden
was, zoodra hij het ontzettende plan
van zijn neef vernomen had. Dat hij
erg boos was, kon men opmaken uit
den toon zijner stem, en uit de luide
en haastig gesproken woorden, die
kapitein Britton herinnerden aan Car
lo's scherpen uitval den vorigen
avond. Eindelijk kwam er een eind
aan den hevigen woordenstroom, en
kon men de stem van Carlo hooren
hij sprak zacht en duidelijk, en de
kapitein verstond, zonder het te wil
len, de woorden
„Het spijt mij, oom, dat ik u ver
driet moet doen, maar mijn besluit
staat vast."
Madonna Satissima! uw besluit
staat vast, zegt gij riep de ander
op boozen toon. „Dan staat mijn
besluit ook vast, en het spijt mij u
verdriet te doen, maar geen cent
zult gij van mij erven Verstaat gij
Er was een oogenblik van stilte,
maar kapitein Britton kon zich voor
stellen wat er op Carlo's gezicht te
lezen zou zijn.
„Diavolo!" schreeuwde de oom.
„Gjj neemt het al heel kalm op. Gij
denkt dat gij heel goed van uw stem
zult kunnen leven, en lacht om uw
rijken ouden oom. Gij zult over een
paar jaar wel anders spreken, mijn
waarde, als gij een vrouw en kinderen
hebt om te onderhouden."
„Ik zal nooit trouwen," zeide Car
lo, met meer ruwheid dan de kapi
tein ooit van een Italiaan gehoord had.
„Wat?" riep oom Guido. „Hebt
gjj dan uw engagement afgemaakt
om dit dolzinnige plan? De pest
over uIk wil niets meer met zulk
een gek te maken hebbenen hier
mede verliet hij de kamer.
De kapitein wachtte even tot hij
wist dat de verontwaardigde man wer
kelijk weg was, en klopte toen aan de
deur van het salotto. Alleen een nauw
gezet gevoel van plicht kon hem bewo
gen hebben zijn gast van den vorigen
avond op dat oogenblik onder de oogen
te komen, maar er was een zekere ru
we rechtschapenheid in Francesca's
vader, en hij liep met opgerichten
hoofde de kamer in, zich aangorden
de om de verontschuldigingen die hij
maken moest, uit te spreken. Carlo
stond bij het zijraamhet volle licht
der zon viel op hem, en gaf den
kapitein een geheel ander gelaat te
zien dan dat hetwelk hem den gan-
schen nacht had voorgestaan een
gelaat bleek door het lijden, maar
hoe ook ingezonken, sterk en vast
beraden.
„Vergeef mij dat ik u stoor, de
meid zeide mij naar binnen te gaan,"
begon de kapitein, terwijl hij naar
hem toe liep.
Carlo keerde zich om met een
kreet van verbazinghet bloed vloog
hem naar het gelaat, en eene uit
drukking van droefheid kwam in zijne
oogenhij was uitgeput door al wat
hij doorgemaakt had, en voelde zich
niet sterk genoeg voor nieuwe, storm
achtige tooneelen. Maar hij begroette
den binnenkomende met zijn aan
geboren beleefdheid, en verried alleen
door verdubbelde hoffelijkheid dat hij
aan het gebeurde dacht. De kapitein
herinnerde zich den brief dien hij in den
vroegen morgen ontvangen had, en al
het goede in zijn hart ontwaakte weder
in hem, toen hij op hartelijken toon
zeide
„Carlo, ik kom u excuus vragen
voor de woorden die ik mij gisteren heb
laten ontvallen. Ik heb er meer spijt
van dan ik zeggen kan. Gij hadt alle
reden om boos te zijn."
Carlo greep zijn hand. „Neen,
neen," sprak hij snel, „ik heb zeer
verkeerd gedaan. Ik ben blij, mijn
heer, het is mij een pak van het
hart dat gisterenavond niet onze laat
ste ontmoeting geweest is. Ik dank u
dat gij gekomen zijt."
„Ik moet ook mijne verontschuldi
gingen maken, dat ik zonder het te
willen eenige woorden van uw oom
gehoord heb," zeide de kapitein, niets
tevreden over zichzelf dat hij onwille
keurig luistervink gespeeld had.
„Ik wist wel dat oom Guido vreese-
lijk tegen mijn plan zou zijn," zeide
Carlo, en wierp zich vermoeid in een
stoel tegenover kapitein Britton.
De kapitein was getroffen door de
groote physieke uitputting die zoowel
uit zijn gelaat als uit zijn houding
sprak; hij begon zijn eigen uiterlijk
met dat van Carlo te vergelijken, en
kreeg een flauw besef dat Carlo er
meer de man naar was om onder leed
gebukt te gaan dan hij.
„Hebt gij van te voren wel be
dacht," vroeg hij op eens, „hoeveel dit
plan dit plan dat ik nog altijd sterk
afkeur u kosten zou Dacht gij er
wel aan dat uw oom u zou kunnen ont
erven
„Ik heb in 't geheel niet aan het
geld gedacht," zeide Carlo, „maar ik
wist vooruit dat hij boos zou zijn."
„Maar brengt dit dan geen veran
dering in uw inzichten Zijt gij bereid
al wat gij bezit te verliezen, zelfs de
achting van uwe vrienden te verbeu
ren voor deze hersenschim?"
„Ja, mijnheer," zeide hij eenvoudig,
„ik ben bereid."
Toen hij uitgesproken had, liet hij
vermoeid zijn hoofd in de han dzin-
ken; hij was kalm door de kalmte
van totale ontbering, want, even als
de prinses in het gedicht, had hij be
vonden dat
«Niet vreezen omdat alles is ontnomen
De diepste diepte is van der mensclien smart."
De kapitein zuchtte. Thans was hij
niet boos, alleen ergerde het hem ie
mand die van alle gezond verstand be
roofd scheen, niet tot rede te kunnen
brengen.
„Gij springt al heel luchtig om met
het verlies van uw inkomen," zeide hij
eindelijk, „maar wat zult gij aanvan
gen als gij eens ziek wordt?"
Carlo zag op met een eigenaardigen
glimlach.
„Och," zeide hij, „gij zult mij wel
heel onpraktisch vinden, maar ik ben
nog nooit in mijn leven ziek geweest,
en aan die mogelijkheid heb ik niet
gedacht. Evenwel, mijn salaris is voor
een eerstbeginnende groot genoeg, en
moet het ergste komen, dan zijn er al-
tjjd gasthuizen."
„Maar Carlo," viel de kapitein hem
in de rede, „ik kan er niet aan denken
dat iemand van uw stand zich in zulk
een wereld begeven gaat! "Wat zou
uwe arme moeder wel gezegd heb
ben
Carlo's gelaat helderde op alsof het
noemen van zijne moeder hem op eens
vertroosting gaf.
„Onze dooden begrijpen ons ten
minste," zeide hij met warmte, „zij
weten dat ik doe wat ik kan om mijne
belofte te houden."
De kapitein gevoelde dat zijn klei
ne voorraad geduld weldra uitgeput
was, en Carlo, die hem even aanzag,
begreep dat hun afscheid, al was het
in vrede, voor altijd zou zijn hij wist
als bij instinct dat de kapitein, al had
hij eenige van zijn harde woorden her
roepen, hem nog beschouwde als op
zijn minst een bedrieger, die zichzel-
veu misleidde, als een man die on
der den dekmantel van plicht, zijn
zucht naar verandering en genot ver
borg; of een enthousiast, voor wien
men niets dan minachting had, omdat
hij de soliede werkelijkheid opgaf voor
dwaze hersenschimmen. Hun vriend
schap was uit, want, al sterft de liefde
nimmer, vriendschap is geheel iets an
ders, en er zijn schokken, welke zij
niet overleeft.
„Er is nog iets dat ik zeggen wilde,"
zeide kapitein Britton opstaande, „en
dat is, dat gij, zoo ge wilt, Francesea
nog eenmaal zien kunt."
Carlo nam deze gunst gretig aan,
en de kapitein stelde voor, dat hij
met hem naar Casa Bella zou terug-
keeren.
„Weet zij van hij wist niet
hoe zich uit te drukken, „van uw
besluit?"
„Ik heb er haar nog niet over
gesproken," antwoordde de kapitein
op tamelijk koelen toon, „maar ik
weet dat zij het vermoedt."
Carlo liep een oogenblik de kamer
op en neer, worstelend met zijn aan
doening; hij was niet zeker of hij
wel de kracht zou hebben Francesea
te ontmoeten, en haar met zijn eigen
mond te zeggen dat alles tusschen
hen uit was.
„Als gij haar wenscht te zien,"
zeide de kapitein, „is het beter ter
stond. Mijn broeder is onverwachts
naar Engeland teruggeroepen, en wij
hebben van daag nog veel te doen."
Hij was ontstemd dat Carlo zich
niet dankbaarder toonde voor de
gunst die hij hem bewees, want hij
was zeer op dank gesteld, en het was
hem niet gemakkelijk geweest wat
hij eerst gezegd had te herroepen.
Er was iets in zijn toon dat Carlo
pijnlijk aandeed, hij kromp als het
ware ineen. Ebbene, Signor," sprak
hij ernstig, zijn Engelsch vergetende,
hetgeen meer gebeurde als hij aan
gedaan was, en met moeite het
zich weêr herinnerend: „Als gij het
mij vergunt, ga ik met u mede."
Zwijgend verlieten zij de villa Bru
no, Carlo denkende aan de woorden
van den kapitein: „Wij hebben van
daag veel te doen." Hoe kalm veree-
nigde hij den grootsten strijd in zijn
levenhet afscheid dat als de dood
voor hem was, metdeonbeteekenende,
huishoudelijke drukten door het ver
trek van den kapitein veroorzaakt!
Maar eenmaal onder zijn eigen dak
teruggekeerd, kwamen de betere ge
voelens van den kapitein weder boven
hij nam Carlo mede naar de rozen-
kamer en stak hem toen hartelijk de
band toe.
„Laat ons hier afscheid nemen,"
zeide hij. „Ik ga Donderdag van huis.
"Vaarwel, Carlo. Mocht gij zelfs nu
nog dit dwaze plan opgeven, dan zou
ik nog eens over de zaak willen
denken."
„Mijn besluit staat vast, mijnheer,"
zeide Carlo, zich vol droefheid van
hem keerende.
(Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.