CARLO DONATI, (DE DOLENOE RIDDER) VAN EDNA LYALL. Naar de tiende EngeUche uitgave. 24) „Ik wilde dat hij niet kwam. zeide het kind, en scheen op het punt in tranen uit te barsten. „Waarom komen de heiligen in opera's zingen Zij moesten in den hemel blijven!" Comerio lachte. „Heel goed, ventje," zeide hij, en klopte Gigi op het hoofd. „Ja, dat behoorde ook zoo. Maar hoor eens Gigi, wilt gij iets doen voor uw ouden vriend, en hem voor het laatst eens plezier doen?" De jongen knikte, en keek met heldere, verstandige oogjes naar het sluwe gelaat van den baryton.Come- rio haalde een brief uit zijn zak, en gaf hem dien. „Als uwe moeder thuis komt, ga dan met haar mede in haar kamer, en als zij alleen is geheel alleen geef haar dan dezen brief. Begrijpt gij Het is een geheimniemand anders mag het weten niemand." „Ja, ja, ik weet het wel; ik kan een geheim bewaren!" riep Gigi vroolijk. Mama en ik hebben dikwijls geheimen voor Papa; zij heeft mij geleerd hoe ik doen moet, zoodra ik van Salem kwam." Een cynische glimlach speelde om Comerio's lippen. „Pas dus goed op," zeide hij op bevelenden toon, „ik zal er wel achter komen als gij mij bedriegt. En zie eenshier hebt gij twee lires, en nu moogt gij aan iedereen vertellen dat Comerio u goeden dag is komen zeg gen, en dat gij hiervan bij Caflisch wat koopen moogt. Daar, ik moet nu weg. Vergeet mij niet." Hij bukte zich, en kuste het bleeke, magere gezichtje, en nadat hij zich nog eens verzekerd had dat de brief veilig was in den zak van het kind, vertrok hij. Gigi stak, met een peinzenden blik, zijn krulkopje uit het raam, en keek Comerio na toen hij de straat uit liep. Nauwelijks was deze uit het gezicht, of er hield een rijtuig stil voor de deur, een rijtuig waarin een heer zat, en een koffer op den bok. Gigi trok opeens zijn hoofdje terug, en met een vreeselijken schrik, ver stopte hij zich geheel in het gordijn. „Ik geloof," zeide hij bij zichzelf in het Engelsch, „ik geloof dat dit San Carlo is." Een oogenblik later hoorde hij de deur der zijkamer opengaan en de stem van de meid, die zeide dat de signora spoedig van de repetitie zou thuiskomen; toen een andere stem zoo zacht en zoo helder, dat het kind zijn angst bijna vergat, welke ant woordde, „zeer goed, dan zal ik hier binnen gaan, en wachten." De voetstappen kwamen nader. Gigi beefde over al zijn leden, maar hij gluurde nieuwsgierig naar den binnenkomende dien vreeselijken man, die het altijd zien zou als hij stout was! De vreemdeling scheen naar de piano te loopen, en de boeken die daar lagen, open te slaantoen volgde er zulk een doodelijke stilte dat Gigi er zeker van was dat hij zat te lezen en het waagde uit zijn schuilhoek eens naar hem te kijken. Hij zag dat de bezoeker in een gemakkelijke houding over de piano leunde, zijn hoofd door zijn hand gesteund, en gebogen over de par tituur van een opera. Gigi kon zijn gelaat slechts van ter zijde zien, maar dit had een toovermacht op hem, en, hij wist niet hoe het kwam, maar bang was hij niet meer. Hij verlangde de aandacht te trekken van den vreemdeling, doch, zelfs al bewoog hij het gordijn, het hielp niet, de onbekende scheen geheel verdiept in de muziek die hij las. Eindelijk werd Gigi wanhopig, en besloot hij te spreken. „San Carlo!.zeide hij bedeesd, en stak zijn hoofdje wat meer vooruit. De vreemdeling keek verbaasd op, en toen hij het aardige, kleine kopje uit het gordijn zag gluren, kwam hij een paar schreden naar hem toe, met de grootste verwondering op zijn gelaat. „Ik weet het niet heel goed," zeide Gigi beleefd, „maar ik geloof dat gij de nieuwe baryton zijt." Er was iets in zijn manier* van spreken dat den vreemdeling zoo grappig voorkwam, dat hij begon te lachen. Zijn lach klonk zeer wellui dend. „Gij hebt goed geraden," zeide hij, „maar ik ben niet zoo knap, en kan uw naam in het geheel niet raden „Ik ben Gigi," zeide het kind ernstig. „Signor Sardoni lacht om mijn naam, en zegt dat hij goed is voor een pony, maar hij is een En- gelschraan, en weet niet beter; maar ik vind hem tóch aardig, en ik praat graag Engelsch; dat deden wij in Salem." Terwijl hij zoo babbelde, sloeg de kleine een paar mooie, donkere oogen op naar het gelaat van den vreemdelingzijn oogen waren zijn eenige schoonheid, er lag onbeschrij felijk veel uitdrukking in, en daarbij iets dat den nieuw aangekomene be kend toescheen. Hij kwam dichter bij, en zag den knaap meer oplettend aan. „Gigi," zeide hij, „ik denk dat gij een neelj'e van mij zijt, al heelt niemand ooit de moeite genomen mij te zeggen dat gy bestondt." „O, neen," zeide het kind, zij spraken nu Engelsch „ik heb een oom, maar die is heel anders dan gijdat is niet de nieuwe ba ryton; hij is rijk, en woont buiten, op een mooie villa." „Hij woont daar nu niet meer; de villa staat te huur, en hij komt bij u wonen," zeide de vreemdeling, het kind op zijn knie nemende. „Kom, vertel mij eens hoe gij meer heet, Gigi." „Ik heb drie namen 1" zeide Gigi met grooten ernst, „maar zij noemen mij altijd alleen Gigi, omdat het anders zoo lang is. Mijn geheele naam isLuigi Bruno Merlino, en de vol gende maand ben ik vier jaar." „Dan is er geen twijfel aan of ik ben uw oom," zeide Carlo, en kuste het kind op beide wangen. Maar Gigi schudde nadrukkelijk het hoofd, met een ernst en een slimheid op zijn gezicht, die men niet bij een kind van zijn jaren verwach ten zou. „Als gij de nieuwe baryton zijt, dan zijt ge San Carlo, en San Car lo kan onmogelijk mijn oom zijn I Hij zegt dat gij een heilige zijt, weet gij, en de menschen graag goed wilt makenen gij zult nooit met mij spelen, maar altijd weten wan neer ik stout ben. Ik zou het veel prettiger vinden als gij niet bij ons kwaamt wonenen toch zijt gij héél anders dan ik dacht! Het kind zei dit alles op een zoo kluchtige manier dat er niets on aangenaams in was. Carlo kon niet anders dan er om lachen. „Daar ben ik blij om," zeide hij, en liet zijn hand over den dichten krullebol glijden. „Gjj schijnt ge dacht te hebben dat ik een vreese- lijke brombeer was." „Neen, niet een brombeer, maar een heilige! Signor Comerio heeft van u verteld." „O!" zeide Carlo, wien dit be richt onaangenaam aandeed, „maar, daar Signor Comerio en ik elkaar nog nooit gezien hebben, kan hij u niet veel waars van mij verteld hebben." „Ik vind het naar dat Signor Co merio weggaathij zou marrons gla cés voor mij meêgebracht hebben, maar in plaats daarvan heeft hij mij straks twee lires gegeven hij zei ten minste dat het twee lires was. Het is een papiertje, en hij zei ik moest er wat voor koopen. In Ame rika hebben wij altijd wezenlijk geld. Gelooft gij dat ik voor dit papiertje heusch marrons glacés bij Caflisch krijgen kan?" Hij begon in zijn zak te grabbe len, en haalde er een brief uitCar lo zag in eens dat deze aan Madme Merlino gericht was. Plotseling stond hem het onderhoud voor den geest dat hij in deze zelfde kamer met Sardoni gehad had, en de verze kering van den Engelschman dat Merlino met Argusoogen de brief wisseling zijner echtgenoote bewaak te, en er geen bezwaar in zag haar brieven te openen. En het scheen dat Comerio zooeven in het Palazzo Forti geweest was! „Hè, wat ben ik nu toch dom!" zeide Gigi, en stopte haastig den brief weer in zijn zak. „Hebt gij het gezien, San Carlo?" „Ja," zeide Carlo, zonder een woord meer. „Signor Comerio heeft het wel gezegd, dat gy dadelijk alles zien zoudt," zeide het-kiud pruilend. „Het was een geheim, en ik heb beloofd het niemand te vertellen, en hij zal zoo boos zijn als hij het merkt." „Als gij beloofd hebt den brief te geven, moet gij het ook doen," zeide Carlo ernstig. „Ja, maar niemand anders mocht hem zien I" zeide Gigi, en begon te schreien. „O, toe! lieve San Carlo! beloof mij, dat gij het niet vertellen zult, want als Signor Comerio boos is, dan ziet hij er zóó akelig uit, en dan ben ik zoo bang voor hem." „Niemand zal u iets doen," sprak Carlo, en sloeg zijn arm om het kind. „Schrei niet, Gigi, ik houd veel van u. Niemand zal u kwaad doen." „En zult gij het niet aan Papa zeggen snikte het kind. Want weet gij, sommige dingen mag Papa niet weten, en mama heeft mij geleerd hoe ik doen moest, toen wij van Salem terugkwamen." Carlo stond dit alles vreeselijk tegenhij herinnerde zich hoe hij dien Zondag, nu veertien dagen ge leden, voor het eerst dat gevoel had gehad van op eens in een netwerk van kwaad te komenthans begreep hy ten volle, hoe hij besloten had daar midden in te leven, en een ril ling ging hem door de leden toen het kind heel bedaard vertelde, hoe het bedriegen hem werd geleerd. „Waarom zit gij zoo stil voor u te kijken, San Carlo'/ Ik meen, waarom kijkt gij zoo ernstig?" zeide Gigi en veegde zijn traantjes af. „Zijt gy boos op mij?" „Neen, ik ben volstrekt niet boos maar het spijt mij, dat gij beloofd hebt dien brief te geven, en het geheim te houden." „Zijn geheimen dan slecht?" „Neen, dat niet. Er zijn dingen, die wij niet aan iedereen zeggen kunnen, maar het moest nooit iets zijn waarover wij ons schamen. Denk eens als gij een mooien diamant hadt, en langs een weg reisdet waar gij bang waart voor roovers, dan zoudt gy uw schat goed wegbergen, en dat zou goed en wijs zijn, maar als gij een diamant gestolen hadt uit een winkel in de Toledo, en dien gingt verbergen, uit vrees dat men u hem af zou nemen, dat zou slecht zijn begrijpt gij 't?" En schaamde Signor Comerio zich voor zijn geheim? En was hij bang, dat het uitgevonden, en hem afgenomen zou worden?" „Ja," zeide Carlo, en daarom speet het mij dat gij „ja" gezegd hadt toen hij u vroeg hem te hel- pen." „Een volgende maal zal ik „neen" zeggen," zeide Gigi. „Dat is goed," zeide Carlo, en kuste hem. Toen gaf hij haastig eene andere wending aan het ge sprek, uit vrees dat het kind hem meer vragen, en het vertrouwen in zijne moeder verliezen zou. Zij zaten nog voor het raam toen Anita van de repetitie terugkeerde. Zij uitte een lichten kreet van ver bazing toen zij haar broeder zag, en liep haastig naar hem toe om hem te begroeten. „Carlino! riep zjj uit, in haar blijdschap den naam noemende, dien zij hem in hun kinderjaren gaf. Zijt gij al hier? Mijn man heeft mij eerst van daag uw plan verteld." Zij trok hem een weinig van het kind af en hare oogen schoten vol tra nen, toen zij met meer belangstel ling dan zij ooit voor hem had la ten blijken, zeide: „Lieve Carlo, weet gij wel wat gij onderneemt? Ik weet, gij wilt mij helpen ik heb het dadelijk begrepen maar weet gij welk een leven dat is? Het is geen spelletje, zooals sommige menschen denkeneen operazanger heeft een leven als een karrepaard!" „Niets zal mij meer welkom zijn dan veel werk," zeide Carlo haar een kus gevende. „Als ik u slechts kan beschermen Nita, zal ik tevreden zijn." Zij rilde, en vervolgde op zachten toon „Ik heb hem even aan het thea ter gezien, nadat hij wist dat hij niet langer bij ons gezelschap blijven kon; ik word nog bang als ik aan zijn gezicht denk, want ik weet zeker dat hij begrijpt waarom gij zijn plaats hebt ingenomen. Maar Merlino ver moedt niets dat is een groote troost." Op dit oogenblik kwam Gigi ee- nigszins verlegen naar hen toetrip pelen. „Mama," zeide hij, haar aan haar japon trekkende, „ik heb Signor Co merio beloofd u dit te geven als gij alleen waart, maar ik had het ver geten, en daareven kwam hy uit mijn zak, en San Carlo heeft hem gezien, dus kan ik hem u nu wel geven." Het bloed steeg Nita op eens naar de wangen, zij maakte eene beweging alsof zij den brief in stuk ken wilde scheuren zonder hem te openen, maar Carlo hield haar tegen. „Zend hem ongeopend terug," raadde hij. „Schrijf zelve het adres; en ik zal zorgen dat hij hem veilig in handen komt." Nita ging haastig de kamer door, en deed den brief in een enveloppe zij wist dat Comerio terstond haar hand herkennen zou, en schreef vlug het adres, zonder er misschien zelfs bij te denken dat zy, door dit te doen, den Rubicon was overgegaan. Maar Carlo gevoelde het, en wist dat alleen door haar zooveel liefde en teederheid te bewijzen als hem mogelijk was, hij zou kunnen hopen deze leegte in haar leven aan te vullen. „Gij hebt mij nooit iets van dat kereltje verteld," zeide hij, met een blik naar Gigi, toen zij hem den brief gegeven, en hij dien in zijn zak gestoken had. „Gy hadt hem meê moeten nemen naar de Villa Bruno." „Hij had de windpokken," zeide Nita onverschillig. „Hij heeft het zeker aan boord opgedaanja, ik heb het altijd heel dwaas gevonden hem niet in Amerika achter te laten, maar Merlino was er op gesteld dat hij mééging; hij is dol op het kind." Wordt vervolgd) Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1896 | | pagina 6