CARLO DONATI, (DE DOLENDE RIDDER) van EDNA LYALL. Naar de tiende Engelsche uitgave. 25) Carlo gevoelde zich zeer ontmoe digd hij zag duidelijk dat Nita zelfs niet den schijn wilde aannemen van iets om haar zoontje te geven. Op klagenden toon ging zij voort: „Hij was zoo gelukkig in Salem, en hij smeekt altijd er weer heen te mogen gaan. De menschen daar hadden de eerste jaren voor hem gezorgd, want natuurlijk, ik kon niet de geheele Vereenigde Staten door met een kind sjouwen." „Het was een boerderij," kwam Gigi tusschenbeide „en ik ging alle dagen met de varkentjes meê. Gigi wou dat hier ook varkentjes wa ren." Carlo glimlachte, maar dacht bij zichzelf dat het kind beter gezel schap verdiende. „Merlino wist vooruit dat wij over een jaar weer in Amerika zouden ko men," ging Anita voort, „maar hij was zoo kinderachtig, en wilde het kind niet zoo ver weg alleen laten, en dus zullen wij hem nu vooreerst wel bij ons moeten houdenDe mannen weten niet welk een last zulk een kind is 1 Merlino vindt het heel aardig nu en dan eens een oogecblikje met hem te spelen, maar zoodra hij lastig wordt, moet hij weg, en ik mag niet eens een kindermeid nemen. Het is belachelijk te willen dat ik ook al voor hem zorg, als ik mij toch al half dood werk!" Carlo vond wel dat zij niet geheel en al ongelijk had, ofschoon het hem hinderde te zien hoe weinig moeder lijk gevoel zij hadmaar dat zij een moeielijk leven leidde kon hij zeer goed gelooven, ook zag zij er zwak en overmoeid uit. „Hoe doet gij dan zeide hij. „Is er niemand die u helpt in de zorg voor het kind „Op zee was de vrouw van den hofmeester heel aardig met hem, en later, toen hij ziek was, paste de meid hem opmaar ach, het arme schaap! De juffrouw hier is zulk een lastig mensch, dat zij nooit tijd heeft om hem eens wat op te knappen. Hij is sedert wij in Napels zijn de deur nog niet uit geweest, ik kon toch met zulk een vogelverschrikker niet uitgaan!" „Maria doet nu niets meer voor mij, mama," viel Gigi haar in de rede. „Ik kan mij nu best zelf aan- kleeden, mama, en ik ben in heel lang niet gewasschen I" „Gij hadt maar bij uw varkentjes in Salem moeten blijven," zeide Ni ta lachende, terwijl Carlo, al was hij misschien niet zóo ontsteld als een Engelschman zou geweest zijn, plannen begon te beramen om zijn neefje een bad te geven. „Dus zijt gij werkelijk besloten hier uw intrek te nemen zoolang wij in Napels zijn?" vroeg Nita. „Gij zult het een heel contrast vinden met Villa Bruno." „Piale zal mij gaarne dicht bij zich hebben," antwoordde Carlo. „En, ik geloof dat het in alle op zichten beter zal wezen. Kan ik hier een kamer krijgen?" „Ja, gij kunt de kamer nemen waar Gigi ziek geweest is; nu hij weer beter is, behoeft hij niet lan ger een kamer voor zich te hebben, hij kan in het zijkamertje slapen, op de canapé." „O, laat hem maar bij mij blij ven," pleitte Carlo, en de zaak ein digde, tot Gigi's groote vreugde, dat er een klein bedje voor hem in een hoek zou verzonnen worden. „Want weet gij," zeide hij, zijn oom achterna trippelend, „als het donker is, dan ben ik zoo alleen, en gisteren nacht weet ik zeker dat er een koe onder mijn bed was." Nita ging een oogenblik later haar siesta doen, en Carlo nam, met be hulp van Gigi zijn nieuw logies in bezit, en pakte zijn aardsche goede ren uit. Dit gedaan zijnde, wierp hij zich achterover in een stoel om wat uit te rusten, en Gigi legde zich als een hondje aan zijn voeten neer. Er was een oogenblik van stilte, toen op eens Carlo een inval kreeg. „Gigi," zeide hij, „zoudt gij gaarne eens met mij in de Villa wandelen „Wat is de Villa," vroeg het kind. „Meent gij de Villa Bruno?" „Neen, ik meen de Villa Nazionale een tuin, weet gij, met mooie boomen. Zoudt gij gaarne mede gaan?" „O ja," riep Gigi met een stra lend gezichtje„dan zal het wezen alsof wij weer in Salem zijn 1" „Bij de biggetjes," riep Carlo lachende. „Maar hoor eens, voor wij uitgaan moesten wij u toch wat op knappen, en wasschen, vindt gij niet?" „Ja, ik geloof het ook," zei Gigi met een zucht. „Zijn hier badkuipen „Signor Sardoni heeft er eenhij is een Engelschman, weet gij, en neemt iederen morgen een koud bad ijskoudhij vroeg gisteren of ik er in wilde, maar dat was maar uit gekheid geloof ik." „Loop dan gauw naar hem toe, en vraag hem of hij ze ons wezenlijk afstaan wil," zeide Carlo, hartelijk lachende. Terwijl het kind zijn boodschap deed, viel Carlo een oogenblik in een lichten slaap, maar al spoedig kwam Gigi terug; een gutta percha reis- badkuip achter zich aan sleepende, en gevolgd door Maria, die hij had overgehaald een kan heet water te brengen, uit vrees dat San Carlo zou willen dat hij even als de En gelschman in het koude water stapte. Maria gaf met een glimlach van haar grooten mond te kennen, dat het niet kwaad zou zijn als hij tevens schoone kleeren aan kreeg, en het gelukte haar er eenige voor hem te vinden; zij zou misschien zelfs aan geboden hebben hem in zijn badje te helpen, zoo men niet de stem der padrona gehoord had, die haar vol ongeduld riep, en met een paar booze woorden aan het adres harer mees teres, liep zij de kamer uit, Carlo en zijn slachtoffer aan hun lot over latende. Zeer langzaam en aarzelend deed het kleine ventje zijn kleertjes uit, en stond hij tegen den rand van het bad te rillen. Carlo zou, zoo hij had nagedacht, gelachen hebben bij het denkbeeld dat zijn eerste bezig heid in zijn nieuwen werkkring was, een kleine vuilpoes van een kind te wasschen, maar daar hij geen be spiegelende natuur had, en een prak tisch man was, dacht hij alleen hoe ter wereld hij het aanleggen zou, en waar hij beginnen moest. „Kom Gigi," begon hij bemoedi gend, „ik zal denken dat gij een klein paardje zijt, wat signor Sar doni altijd van u zegt; stap er nu gauw in, en ik zal u poetsen!" Gigi had een sterke verbeelding, en deze gedachte maakte veel op gang bij hemhij begon te schop pen en te slaan, maar was niet lan ger afkeerig van zeep en water, in tegendeel, eenmaal er in, vond hij het prettig; en het wasschen was in ieder geval een arbeid waar men voldoening van had, en in zijn uitwerking meer onmiddellijk merk baar dan Carlo's andere toekomstige arbeid waarschijnlijk zou zijn! Gigi, die er huiverend en vuil was inge stapt, kwam er uit als een helder, druipnat, blinkend kereltje, met roode wangen. „Ik vind het prettig," betuigde hij plechtig, *„ik vind het héél pret tig Als ik zoet ben, San Carlo, wilt gij mij dan nog eens wasschen „Ik zal u iederen dag wasschen, tot gij het zelf doen kunt!" zeide Carlo terstond, waarop Gigi in zijn handjes klapte van plezier. „Te Salem," zeide hij, „gingen we alleen Zaterdags in het bad, en het was zoo koud in de achterkeuken Na deze opmerking dacht Carlo, dat, welke onaangenaamheden het reizen met Merlino ook hebben mocht, het kind er zeker beter aan toe zou zijn dan in de armoedige boerderij met zijn viervoetige vrienden HOOFDSTUK XV. Ben dure Prijs. -Toen nam ik mijn toevlucht tot die ver- heven fabelen en romances, die in statige z »ngen de daden der ridderschap verhalen Daar las ik het, in den eed dien iedere rid der zweren moet, dat bij ten koste van zijn hartebloed of van zijn leven, als ditnoo- dig wa9 de eer en de kuischheid van maagd of vrouw moest verdedigen. Waaruit ik zelfs toen leerde, welk een edele deugd de kuischheid wezen moest, voor wier verdediging zoovele edele tot den duren prijs van hun leven zich verbonden haddenDit alleen zeide mij mijn gevoel, dat iedere vrije en edele natuur, ook zonder dien eed, een ge boren ridder wezen moest, en niet behoefde te wachten op de gouden sporen, of op den slag met het zwaard op den schouder, om htm op te wekken, beide door zijn beleid en zijn arm, de zwakheid te beschermen der bedreigde kuischheid. Milton. Blijde dat hij zoo netjes was, en met het voor hem nieuwe gevoel van schoon te zijn, huppelde Gigi naar de Sala om al wat er gebeurd was aan Sardoni te vertellen. Carlo volgde hem, en vond Merlino juist ontwaakt uit zijn siesta, en terwijl hij geeuwde en zich uitrekte, nog meer gelijkende op een beer dan ge woonlijk. Hij stond evenwel op om j zijn zwager aan den tenor voor te stellen, niet wetende dat het tweetal reeds kennis gemaakt hadzij vonden het beter hiervan geen uitleg te ge ven, en maakten van weerskanten een plechtstatige buiging. „Papa," riep Gigi verheugd, „San Carlo gaat met mil in de Villa wan delen 1" „San Carlo? Wat meent gij toch, kind zeide Merlino, terwijl zijn stem zachter klonk, en hij zijn zoon tje op het hoofd klopte. „Wel, heml" zeide Gigi met een beteekenisvol gebaar. „Signor Come- rio heeft gezegd dat hij San Carlo was, en ik dacht al, waarom er hei ligen in de opera's kwamen, maar o 1 hij is veel aardiger dan signor Comerio zeide!" De drie mannen begonnen onwil lekeurig te lachen. „Comerio vond het niets plezierig dat hij zijn congé kreeg," zeide Mer lino. „Het is niets dan spijtigheid van hem. Wanneer hebt gij hem gezien, kind?" „Hij kwam mij van ochtend goe den dag zeggen, terwijl gij op de repetitie waart, en dit heb ik van hem gekregen om iets voor te koo- pen. O, lieve San Carlo, mogen wij nu ook naar Caflisch gaan?" „Gij moogt uw oom zoo niet noe men," zeide Merlino; „dat is niet beleefd." „Wel, ik dacht juist dat het wel beleefd was," zeide Gigi met een verschrikt gezichtje, „en dat het alleen was van heel goede menschen." „In dat geval moet gij Signor Donati maar niet ont-heiligenzeide Sardoni, die met zekeren onverschil lige vergenoegdheid naar het verma kelijke gesprek geluisterd had. „Als ik mag, Gigi, ga ik meê." Er kwam een trek van voldoening op Carlo's gelaat; hij zou niet heb ben kunnen zeggen waarom Sardoni hem aantrok, maar hij gevoelde reeds nu dat de Engelschman zijn vriend zou zijn. Het gevoel van on uitsprekelijke verlatenheid dat hem de laatste vier-en-twintig uren over meesterd had, was door het ontdekken van Gigi dien morgen reeds veel verminderd, en ook het zien van Sardoni had hem wat opgevroolijkt. Misschien stemde alleen reeds het feit dat de tenor Francesca's land genoot was, hem ten gunste van den Engelschman, en dan, ofschoon het onverschillige, geestige gezicht van Sardoni juist niet het meest be schaafde type was toch was er iets innemends in, iets dat Carlo belang inboezemde, en hem zijn ei gen persoon en zorgen deed vergeten. „Dus zijt gij sedert ik u onlangs zag tot andere inzichten gekomen vroeg Sardoni, terwijl zij de Toledo afliepen. „Gij denkt dus dat het too- neelleven de vergelijking met het private leven kan doorstaan?" „Ik ga mijn fortuin als zanger be proeven," zeide Carlo luchtig, maar op zijn gezicht las men al wat hij uit den toon zijner stem trachtte te verbannen. Sardoni maakte zijn eigen gevolgtrekkingen, doch had te veel tact om verder te vragen. „Ik ben nooit zoo verwonderd ge weest dan toen Merlino mij het nieuws vertelde," merkte hij op, „en ik ge loof nooit zoo blijdehet geheele ge zelschap zal juichen van Comerio af te zijn, die een echte fielt is, zooals men er maar zelden een ontmoet!" „Ik moet bekennen dat hij, wat zijn uiterlijk betreft, iemand den in druk geeft van een minder erge woesteling te zijn dan Merlino zelf!" zeide Carlo, uit voorzichtigheid zach ter sprekende. „Op het uiterlijk kan men niet aan," antwoordde Sardoni; „er zijn gezichten, het uwe bijvoorbeeld, waarop men in een oogenblik den geheelen persoon vindt uitgedrukt; maar er zijn andere, die iemand ge heel misleiden. Merlino is zoo kwaad niet als hij wel schijnt; in ieder ge val al is hij een woesteling, de an der is een duivel!" „Hoe heeft hij zijn ontslag opge nomen?" vroeg Carlo. „Ik heb er weinig van gehoord, maar het schijnt dat hjj wel opge past heeft geen ruzie met Merlino te maken. Zonder twijfel zal hij he mel en aarde bewegen om weer bij den troep te komenhij is er de man niet naar om zich door een an der te laten verdringen." „Maar Merlino zou ons toch nooit beide te gelijk willen hebben, dunkt mij „O neen; dus zal het Comerio's belang zijn u er uit te knikkeren. Noem mij niet onbeleefd als ik u ronduit mijne meening zeg, maar toen ik Comerio's gezicht zag op het oogenblik dat hij den schouwburg verliet, dacht ik, dat ik voor geen schatten in uw schoenen zou willen staan Die kerel is uw vijand, en hij zal misschien zijn wraak jaren lang opkroppen, maar vroeger of later, neemt hij ze!" Een tot nu toe ongekend gevoel van vrees beving Carloeen oogen blik zweeg hij, maar zeide toen vroolyk, met een uitdrukking op zijn gelaat die Sardoni verrastte: „Ik heb u veel te danken; door u heb ik het eerst geweten dat er kans was, mijne zuster op deze wijze te helpen, en nu hebt gij de moeite genomen mij voor een gevaar te waarschuwen. Men moet aan zul ke dingen niet denken, ofschoon het misschien goed is ze te weten." Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1896 | | pagina 6