CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
VAN
EDNA LYALL.
Naar de tiende Eng else he uitgave
27)
Tot het laatste toe rustten zijne
oogen op haar, totdat de slanke,
donkere gedaante niets meer dan
een stip werd in de verte, en einde
lijk geheel uit het oog verdween. Nog
bleet' hij dralen, om voor het laatst
de zeilen van „de Pelgrim'' te zien
die in de namiddagzon schitterden
toen, toen ook deze verdwenen waren,
werd hij zich bewust van een toe
nemend gevoel van koude, hetgeen
hem naar een bank deed omzien en
wachten tot hij zijn zelfbeheersching
terug gekregen had.
Een visioen, waarin het gelaat van
Piale hem verwijtend aankeek, bracht
hem weder tot zichzelven. Hoe zou
de maestro schrikken, kon hij zijn
leerling daar zien zitten zonder zich
te bekommeren om het gevaarlijke
uur van zonsondergang dat meer en
meer naderdeHij greep zich aan,
en liep langzaam door de nauwe,
schilderachtige straten, die hem zoo
bekend, maar die nu zoo verlaten
voor hem waren, naar het Palazzo
Forti terug. Nooit in zijn leven had
hij zich zoo hopeloos eenzaam gevoeld,
als toen hij de vuile trappen opging,
en de kamers binnenkwam, waar voor
het oogenblik zijn tehuis was.
In de zijkamer hoorde men Gigi
erbarmelijk schreienin de sala was
Merlino in een van zijn ergste drift
buien met Anita bezig, terwijl Gomez,
die juist uit Sevilla teruggekeerd
was, met donkere blikken den nieu
wen baryton opnam.
HOOFDSTUK XVI.
Op het Tooneel.
Flauw geeft de Dichtkunst slechts weerom
Wat een verheven geest mag denken;
De Schilderkunst kan, stil en stom,
Niets dan één tijdstip schenken.
Den grooten tooneelist behoort
Illusie's vollen eisch te geven
Want zichtbaar wordt het vluchtig woord,
En 't zwijgend beeld gaat leven."
Campbell.
Piale zag den wensch van zijn hart
vervuld, maar, gelijk het zoo velen
gaat, ontdekte hij, eenmaal zijn zin
verkregen hebbende, dat het hem
meer zorg dan genoegen gaf. Hij
had plannen gemaakt, en complotten
gesmeedhij had geredeneerd en
trachten over te halen, en nu zou
eindelijk zijn beste leerling op het
tooneel verschijnen, en in de opera
zingen, en toch was de oude maes
tro alles behalve gelukkigde over
tuiging liet hem geen rust dat Car
lo's gezondheid er niet tegen be
stand zou zijn, want hij kende hem
te goed om niet te bemerken hoe
zeer de gebeurtenissen der laatste
weken hem hadden aangegrepen.
Het was heel gemakkelijk voor hem
om volkomen rust voor te schrijven
als de uren van studie voorbij waren,
maar hij wist dat men in het Palazzo
Forti zelden rust vond, hij wist,
dat waar Carlo ook ging, het spook
van zijn vervlogen geluk hem altijd
vervolgen zou. Menigmaal verwensch-
te hij kapitein Britton met zijn En-
gelsch vooroordeel, dat zijn leerling
zoo duur te staan was gekomen, en
dikwijls pijnigde hij zijn hersens om
iets te bedenken dat den débutant
wat zou kunnen opvroolijken.
Carlo was inderdaad veel veranderd
in korten tijd had hij het jeugdige,
bijna jongensachtige verloren dat hem
altijd eigen was geweest; ook zijn
frissche, roode kleur was verdwenen,
en, waar hij tot nu toe gewoonlijk
vroolijk, en slechts nu en dan ernstig
geweest was, was hij nu alleen vroolijk
als hij door een krachtige wilsinspan-
ning zichzelven er toe dwong. Niet
op eens kon hij de kalmte verkrijgen
van een gemoed dat zich volkomen
beheerschen kan. Hij was echt men-
schelijk en nog zeer jong; het licht
van zijn leven was uitgegaan, en hij
kon niet altijd vrede hebben met de
duisterniskon niet anders gevoelen
behalve in de enkele oogenblikken
van kalmtedan een pijnlijke leegte,
een onweerstaanbaar verlangen om
zijn eigen wenschen vervuld te zien
Daar het echter niet in zijn aard
lag door zelfkwelling zijn verdriet te
vermeerderen, bekommerde hij er zich
niet om of deze gevoelens goed of
slecht warenzooveel mogelijk tracht-
to hij niet te denken, en ging hij
rustig door met de bezigheden van
het leven hetwelk hij zich gekozen
had. Piale vergde van zijn stem zoo
veel hij durfde, en de professor in
het declameeren leerde hem wat hij
hem leeren kon, maar Carlo, die
zeer ontevreden was met de wei
nige aandacht welke op het too
neel aan het acteeren geschonken
wordt, bestudeerde zijn karakters
met zoo groote nauwkeurigheid, dat
hij zelfs in zijn vrije oogenblikken
daarmede bezig washij oefende
zich altijd, maakte immer in stilte
zijn opmerkingen, en nadat hij drie
weken op deze wijze gewerkt had,
begon zijn hart als het ware te ont
dooien de persoonlijke droefheid,
die het als met een ijskorst bedekte,
werd verzacht door de groote liefde
voor de menschenwereld, welke in
iemand, die het leven nauwkeurig
gadeslaat, altijd wordt opgewekt.
"Want om goed te zien, moet men
medegevoelen met hen op wie men
het oog gericht houdt, en om dit te
kunnen, moet men hen lief hebben,
en om hen lief te hebben moet men
zichzelf vergeten. Zonder een innige,
levendige sympathie, ontaardt de
kunstenaar stellig en zeker in een
soort van vivisectienist, want:
Nauwkeurig nagegaan, en scherp bespied te
worden,
Doch niet uit sympathie, is ware marteling."
Weldra vond Carlo het geluk, het
welk tot hem komt, die zich met
liefde aan zijn arbeid wijdt. Hij leerde
zijn nieuw gekozen beroep dankbaar
worden, want het bracht hem uren
van vergetelheid, het verhief hem
boven de atmosfeer van laife klein
geestigheid die in het Palazzo Forti
heerschte, het gaf hem het bewust
zijn dat hij dit leven niet gekozen
had uit stijfhoofdige verblindheid,
maar dat hij gaven had waarvoor
hij verantwoording schuldig was,
gaven, die de loopbaan van een zan
ger tot zijn ware roeping maakte.
In die moeilijke dagen werk.e hij
met al zijne krachten; de verbazen
de inspanning die hij van zijn ge
heugen vergen moest, kwam hem
goed te stade, en dwong hem zijn
verdriet van zich te zetten.
Het nam Piale een pak van het
hart dat hij in het minst niet ze
nuwachtig scheen te zijn, en voor
het oogenblik in het geheel niet
bang fiasco te zullen maken, maar
de oude maestro was iemand van
te veel ondervinding, dan dat hij
hopen durfde dat dit blijvend zou
zijn.
„Gij gaat uw lot met een gerus
ter hart te gemoet dan de meeste
nieuwelingen merkte hij op zeke
ren dag aan, zijn leerling goed in
het gelaat ziende. „Maar gij hebt
alle reden om goedsmoeds te zijn,
want gij zult zeker populair worden."
„Integendeel," zeide Carlo glim
lachend, „men heeft mij gezegd dat
Comerio, tien tegen een, een claque
bijeen brengen zal, en zijn best doen
om mij te laten uitfluiten. Ik heb
volstrekt geen hoop populair te zul
len worden, maar weet dat ik, het
ga hoe het ga, operazanger worden
moet."
„Daar spreekt de echte kunste
naar 1" riep Piale met geestdrift.
„Heb ik u niet gezegd, al langen
tijd geleden, dat de natuur u hier
toe bestemd had?"
„Ja zeker, mijn lieve maestro,"
zeide Carlo bedaard. „En gij hadt
gelijk; ik had ongelijk, zooals de
omstandigheden bewezen hebben."
Piale begreep niet wat hij bedoel
de; wederom keek hij hem aan met
den langen, onderzoekenden, bezorg
den blik van een schilder, die voor
de laatste maal naar een voltooide
schilderij ziet.
„Als uw gezondheid maar tegen
de nieuwe levenswijze' bestand is,"
riep hij zuchtende, want hij moest
bekennen dat er in de laatste we
ken iets in de uitdrukking op het
gelaat van zijn leerling gekomen
was, dat van een zwak gestel ge
tuigde, hetgeen bovendien een zeer
natuurlijk erfgoed was in den zoon
van Signora Donuti.
Maar Carlo lachte, en wierp deze
veronderstelling verre van zich.
„Wel, maestroriep hij uit, „ik
ben nooit van mijn leven ziek ge
weest; en als mijne zuster het al
dien tijd heeft kunnen volhouden,
behoeft gij niet bang te zijn voor
een taaien kerel als ik ben."
„Nu, ik hoop dat gij even goed
als Madame Merlino zult weten, hoe
op uzelf te passen," sprak Piale, op
den toon van iemand die nog twij
felt.
Onder het naar huis gaan, las
Carlo voor de eerste maal de aan
plakbiljetten die een tweede serie
van opera's in de Mercadante aan
kondigden, door het gezelschap van
Signor Merlino. Dinsdag avond de
„Faust" van Gounod; en, daaronder,
een lijst van de personen: „Faust,"
Signor Sardoni; „Mefistofele", Signor
Merlino; „Valentino", Signor Carlo
Donati; Wagner", Signor Gomez;
„Marghérita", Madame Merlino
„Siebel", Mademoiselle Borelli; „Mar
tha," Mademoiselle Durac. Geheel
bovenaan was een smalle strook geel
papier geplakt, die scherp tegen het
rose aanplakbiljet uitkwam, en waar
op, met zwarte letters, gedrukt was
„Débutto di Signor Carlo Donati."
Hij schrikte, en schaamde er zich
bijna over dat alleen het lezen dezer
aankondiging hem van het hoofd tot
de voeten deed beven. Zoodra hij een
geschikte gelegenheid daartoe vond,
ondervroeg hij Sardoni.
„Hoe gevoelen de menschen zich
wel die voor het eerst moeten op
treden zeide hij, op een toon van
nieuwsgierigheid, maar waaruit toch
een zekere angst sprak.
„O," zeide Sardoni, met een on
verschillig lachje, „sommigen hebben
een gevoel alsof zij opgehangen zullen
worden, anderen alsof zij een van de
kamers der Inquisiti binnengaan.
Comerio placht, meen ik, te zeggen
dat hij nog meer had uitgestaan toen
hij ging trouwen, en Bauer verklaart
dat hij het niet half zoo erg vond
als een bezoek bij den dentist!"
„En gij vroeg Carlo, „hoe vondt
gij het?"
„Dat weet ik waarlijk niet meer;
bovendien, ik zou u niet tot voor
beeld kunnen zijn, want wij hebben
even weinig van elkaar als olie en
water. Ik geloof dat ik in een veel
te baldadige stemming was om iets
te beseffen."
„Ik kan vandaag beter begrijpen
hoe Valentino zich gevoelde vóór zijn
eersten veldslag," zeide Carlo pein
zend.
Sardoni lachte.
„Ik geloof dat gij dag en nacht
aan uw rol denkt 1" riep hij uit. „Ik
ben wezenlijk half bang van u. Gij
zult zoozeer in ernst zijn, dat gij mij
doodsteken zult in de duëlscène, en
dat zou een gekke geschiedenis zijn
Wat dunkt u, als wij samen eens
repeteerden? Het is maar goed dat
gij met mij moet vechten en niet met
Gomez, want hij haat u als de pest;
en wat zou gemakkelijker wezen dan
u bij ongeluk op het tooneel aan
zijn degen te rijgen, en u voor zijn
vriend uit de voeten te ruimen."
„Nu, gij en Piale zijt mooi op weg
om mij tot een lafaard en een hypo-
condrist te maken," zeide Carlo. „De
maestro doet niet anders dan zich
agiteeren dat mijne gezondheid niet
tegen de inspanning bestand zal zijn
en gij waarschuwt mij ieder oogen
blik voor verborgen gevaren van
Comerio en zijn bondgenooten."
„Wij willen alleen uw ridderlijk
heid een weinig voorzichtigheid lee
ren zeide Sardoni.
De verandering van baryton was
in Merlino's gezelschap druk bespro
ken, en Carlo moest op de weegschaal
der critiek gewogen worden, terwijl
hij zelf geen raad wist met de einde-
looze voorstellingen van zijn nieuwe
kunstbroedershij dacht dat hij hen
nooit uit elkaar zou kennen, en het
feit Madame Merlino's broeder te
zijn, bleek niet in zijn voordeel te
wezen, want Anita was niet zeer
gezien, en broeder en zuster geleken
zooveel op elkaar, dat zij al dadelijk
tegen hem ingenomen waren. Boven
dien beschouwden allen hem meer
als dilettant, en waren zij zeer geneigd
hem zijn plotselinge verandering van
beroep kwalijk te nemen, terwijl
sommigen het onverwachte afscheid
van Comerio onrechtvaardig noemden.
Het hart zonk hem in de schoe
nen als hij er aun dacht zijn lot ge
heel te verbinden met deze weinig
sympathieke menschen; zelfs in
Domenica Borelli vond hij zich te
leurgesteld; zij scheen hem koud,
en stijf, en eenzijdig toe, hij begreep
dat juist de hoedanigheden die hem
tegenstonden, in de Engelsche oogen
van Sardoni eene aanbeveling waren.
Marioni, de régisseur, ontving hem
met een mengeling van koelheid en
bezorgdheid, en ware het niet om
Sardoni'B vriendschap, zijn positie zou
alleronaangenaamst zijn geweest. Maar
na de eerste repetitie werd alles beter;
de régisseur ontdooide terstond, en
Carlo begon het stijve harnas van
welvoegelijkheid waarin Domenica
Borelli zich hulde en de verontrus
tende Amerikaansche vrijmoedigheid
van Mlle Duroc, beter te begrijpen.
En zoo kwam eindelijk de groote
dag! Carlo werd er mede wakker,
maar het verbaasde hem zelf dat dit
hem zoo onverschillig lietmisschien
had hij in den laatsten tijd te veel
doorgemaakt om er erg tegen op te
zien; wellicht ook had hij zich nog
niet goed voorgesteld van hoeveel
gewicht de proef was. Zoo kalm
mogelijk bekeek hij zijn hoed, broek
en schoenen, het eenige van zijn
costuum waarvoor hij zelf had moeten
zorgen, toen, na bevolen te hebben
het goed naar den schouwburg te
brengen, wist hij met zijn ledigen
tijd geen raad, want Piale had strikt
bevel gegeven dat hij, alleen even
voor hij ging eten, een half uur
zingen mocht. Eensklaps dacht hij
aan zijn ouden vriend Florestano, en
bekroop hem de wensch dat de oude
schipper zijn eerste optreden zou
bijwonen, en zoo nam hij Gigi, die
hierover verrukt was, met zich,
wandelde naar de Piliero, huurde
een boot, en liet zich naar de hut
van den ouden schipper roeien. Flo-
restano die al de liefde van den Ita
liaan voor het theater bezat, was
blijde en vereerd met het voorstel,
en zij roeiden te zamen naar Napels
terug, waar Carlo hem naar de Mer
cadante bracht, om zelf zich een plaats
te kiezen.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,