•luBZü9|9lna nop m?A oqoo oq
'SHfSOOl N3AH3 3CT
'HsnavvH
SJSITMSCTiaH 'H)
"S3 PS O O 1N30NIA
aooa
Éuijp^Ma-fsxayj 9ijostutjpM)suiy udfl
4
vredigs en rustigs, 't welk vooral hem die zoo pas de
drukke straten der Amstelstad verlaten had, dubbel
sterk opviel en om die reden ook een weldadigen
invloed scheen te oefenen op den vreemde achter do
afsluiting: een zekere ongewone trek althans, welke
zijn goedhartig doch zinnelijk gelaat plooide, bewees
dat hij geen onverschillig toeschouwer was.
#Kan uwe hem verstaan?" vroeg hij op eens aan
zijn buurman, een burger-heertje van ongeveer zestig;
jaar, met slordigen vadermoorder en versleten stropdas.
Deze schudde het hoofd.
Wat spreekt-ie toch iederen keer van //behagen"
vroeg de vijftiger na een wijle, terwijl hij zijn aan
gezicht steeds dieper tusschen de tralies drong.
Het burger-heertje dat zelf moeite had iets op te.
vangen, werd kwalijk:
vliet is zijn tekst," sprak hij kortaf.
//Zijn wat klonk 't met zekere verbazing.
//Zijn tekst de Engelenzang."
//En hoe is dat gezang?" fluisterde de ander weer,
terwijl zijn neus nog rooder werd en zijne waterige
oogen den spreker verwonderd aankeken.
//Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op
aarde, in menschen een welbehagen," beet de geknoeide
vadermoorder hem toe.
vDank uwe." De vrager herhaalde de woorden
langzaam bij zichzelven.
„Verdraaid, ja daar heb je het!" mompelde de
werkman in 't boezeroen een korten tijd hierna, in
't zelfde oogenblik dat hij den prediker met verheffing
van stem de bekende woorden hoorde uitroepenmaar
van 't volgende verstond hij weer niets, geen syllabe.
Nog een vijf minuten bleef hij luisteren, toen drukte:
uaa qfippuia jdaoi (1'sasuBf ap fiq uapiauaq si ag//
•ajpjs pfiqu So\[
„•do jqoq jaq aaobS qaajs 'raoyi ,jbjj; 'JBBp
af nag// •ftq jquap „'aajpuafi deBjs ui jaqaz si aga
qpiOOMJUB pUBOiaiU JBBjq;
•jaquopqijs uauuiqjBBp sj j,
uado suoq uaa
ïam rnapjauiBq ufiz 5100° ua do uaddujj auajajsafijB
a|[Btns ap jsb[ uajSq ufiz jam jjaus 'Suiuoaa ufiz jbbu
tlfi fifj '2ub{ jaiu qoiz uiajj jquapaq uaqassnjuj
•jqiOAjuo UBBpjOf ap uaqqaq apnoq ap ua jsaaj
-isiayj jajj puBraara jaiz fiq qaop 'uaaq qoiz rao qqq
uaa jdjazv ua [iqs soojajnqsaq fiq jbbjs apuooas uajf
„jpuiq uaa sij, 'jAinaajqos
j(// 'fiq jdaoj „j ui uazaj jiz ja 'uajaizuajsijqQ"
jbm rao rao
pjaoMaS si qaop§Bjsmo apno nag; -spfij fiq jsml Sou jaq
fiq jdfiiS 'puaqa^sjin sSuqft uapusq apmnajqjaA ag
(j-si jbq j juajfiaM uaiood
ap uaqossnj jjbbjs nap jara ua jqonjAjuo uaoqos ufiz
U8A SuiqBJUBB ap spfij fiq qsinf aip 'puoq ap jam si
?bq 1 jBp si iBM jBBtn doqos uaa Sonj 'apuaq
apuajiBBjsdinjp 'apnaquef uaa 30} siapfijjs afliminjsuo
ap jqBBra ua 'uaqqu ap uaqossnj daij uaa jeep 'Sbjs
uaa jaiq jjaaff 'aoj do ja jSaqA fijj -uajB[ apajA jara jam
safjsaaq ap gjnqsinQ unq jaramupjajsray jqoa s[y
•jiais
jqaBiSsuBBqufifj jap jbm uap pusjsaoj uajjBAjaA jsSooq
ui jBp 'jputAaq qoq apraaouaS jaq jsbbu uapaqqfq
-jaaq ap japuo qoiz qjaM j( 'uaaq uaAOjqaSjB uaa rao
pjaoAaS pfijjs uapuapaoAi uaa sjajjBjq aSuaSuoq jaiA
uaqassnj qqquafioo apjjaz j, do ja jpjoM piisprapuj
8
fO
5
hij de pet op 't ordeloos haar, sprak een te luid //goên
avond" en schoffelde naar de deur.
//Legt 't nou aan mijn of aan hem?" bromde hij,
zich verwijderend, //maar ik kan er net zooveel van
verstaan als niks."
Het burger-heertje zag hem met minachtenden blik na
„Dat 's me een mooie," dacht de krates, //die zal
z'n schoenen ook niet met kerkgaan verslijten."
Toen Hein Duisburg zich weer op straat bevond,
boorde hij onmiddellijk 't hoofd dieper tusschen de
kraag en stak hij de handen in de zakken, want
't vroor dat 't kraakte en een koude Oosten-wind
stormde luidruchtig tegen den dungekleede aan.
Nog eenmaal keek hij op naar de statige klomp,
welke scherpgeteekend afstak tegen den sterrenhemel.
Lag er wrevel of spijt in dien blik?
Hein Duisburg geleek een ruwen diamant. Zijn
hart was goed, maar overigens deed een geheel ver
waarloosde opvoeding zich nog op zijn vijftigste jaar
gelden in menige wrange vrucht, waartoe gemis aan
zelfbeheersching voorzeker in de eerste plaats mocht
worden gerekend. Zijn vader, een paria der maatschap
pij, had hem tot het negende jaar naar school laten
gaanmaar uit een zeer begrijpelijke oorzaak was aan
de catechisatie niet gedacht, en daar de oude heer
Duisburg die tijdens zijn leven //op sjouwtjes" uitging,
geen kerkgenootschap het zijne had mogen noemen,
waren predikant, pastoor of evangelist nooit op 't denk
beeld gekomen, genoemden heer een bezoek te
brengen.
Onder die omstandigheden opgegroeid, bewees Hein
in levenden lijve de waarheid, dat, moge het wilde
in plant en dier iets aantrekkelijks hebben, het wat
■MHHBBl