CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
VAN
EDNA LYALL.
Naar de tiende Engelsche uitgave.
33)
Hij was boos op haar omdat zij
er zoo lief uitzag en zoo bekoorlijk
glimlachte; met al zijn philosophie
vroeg hij niet eens, of dit haar schuld
wel was Hij was boos op haar omdat
zij door andere mannen bewonderd
werdboos, omdat zij gelukkig
scheen toen zij danste, en hij koesterde
weer zijn oude overtuiging„Daar
is geen ware liefde in de wereld
Alles is zelfzucht onder de zon I"
En toch, al beweerde hij dat hij in
dit geloof stond, heden avond ver
langde hij er naar het vernietigd te
zien hij zou, in ieder geval, hebben
willen denken dat zijn vriend en dit
mooie Engelsche meisje die zeldza
me uitzondering waren, die, volgens
het spreekwoord, de waarheid van
een stelregel bewijzen.
Eindelijk werd de cotillon gedanst,
en kwam het oogenblik waarop
Francesca, de erkende koningin van
het bal, midden in de kamer zat met
een spiegeltje in de hand, terwijl zij,
die zich als haar cavalier aanbieden
wilden, een voor een achter haar
kwamen, en over haar schouder keken,
zoodat hun gezicht in den spiegel
weerkaatst werd. Als zij hen afwees,
wierp zij haar zakdoek over het glas,
en het scheen alsof dezen avond niet
één haar kon behagen, want de een
voor, de ander na werd verworpen,
en Enrico zag met blijdschap den
blik vol vertrouwen, waarmede Graaf
Carossa haar genaderd was, in on
miskenbare ergernis veranderen, toen
hij zich terugtrok in de gelederen van
hen die geweigerd waren.
„Beproef ook gij uw kans," zeide
een stem in Enrico's binnenste. Maar
hij vond het heel aardig om andere
mannen te zien weigeren, doch minder
aangenaam om zelf bedankt te worden.
„Doe het om Carlo's wil," pleitte
de stem, „het is de eenige kans om
met haar te praten."
Zeer tegen zijn zin stond hij op,
en keek met een boos gezicht in den
spiegel. Zijn gelaat vormde zulk een
grappig contrast met al de verliefde
gezichten die er aan vooraf gegaan
waren, dat Francesca er om gelachen
zou hebben, als zij niet zoo blij was
geweest. Tot verbazing van iedereen,
Enrico niet uitgezonderd, gaf zij het
teeken dat zij hem aannam, en,
trotsch op haar bezit, keerde zijn
goed humeur terug, en was hij bereid
alles goeds van haar te gelooven.
„Ik dacht dat gij nooit komen
zoudt," zeide zij zacht, zoodra zij
te zamen praten konden.
„Hebt gij naar mij verlangd
vroeg hij op zijn kouden, ietwat sar-
kastischen toon. „Ik dacht dat gij veel
te goed van cavaliers voorzien waart,
om zulk een slechten danseur te be-
geeren.".
„Gij hadt moeten weten dat gij de
eenige man in de geheele zaal waart,
met wien. ik gaarne praten zou,"
zeide zij haastig, getroffen door zijn
toon, en wel begrijpende wat hij van
haar gedacht had. Maar het volgende
oogenblik had zjj bijna spijt van haar
woorden, want Enrico's geheele gelaat
veranderde, en hij sloeg zijn oogen
naar de hare op met die uitdrukking,
die zij alleen wilde zien in de oogen
van hem dien zij lief had.
„Ik dacht dat gij mij van Carlo zoudt
vertellen," zeide zij, vast besloten,
ronduit te spreken, al zou zij liever
een rustiger plekje voor dit onderhoud
gekozen hebben. „Hebt gij van hem
gehoord
„Driemaal," antwoordde Enrico,
wederom op zijn gewonen toon.
„Ach, zoo dikwijls 1" riep zij uit,1
met een mengeling van naijver en
blijdschap.
Zij moesten even met spreken op
houden wegens de noodzakelijkheid
aan den dans deel te nemen. Het
volgende oogenblik zag hij dat haar
jalousie had plaats gemaakt voor on
miskenbare blijdschap, en bijna op
de manier, waarop zij in haar kin
derjaren tot hem sprak, zeide zij
„O, gij vertelt mij alles van hem,
niet waar? Gij zijt zijn vriend, dit
weet ik, en om zijnentwil zult gij
ook de mijne nog wel zijn, hoop ik."
„Zeker," zeide hij vriendelijk, „als
ik mag. Gij hebt mij vroeger nooit
recht kunnen uitstaanik was zeker
heel onaangenaam."
„Neen, het was mijn schuld," be
kende Francesca. „Ik was zoo ja-
loersch op u, omdat gij zooveel van
zijn tijd kreegt, en ik was bang dat
hij meer om u gaf dan om mij, maar
nu nu ben ik niet meer jaloersch."
Zij lachte even, en keek hem aan
met iets van humor in de donker
grijze oogen.
„Ik zou alles willen doen om u
te dienen," zeide Enrico. „Ik kan
niet laten u nog altijd te beschouwen
als aan Carlo toebehoorende, en daar
om zal uw kleinste wensch een be
vel voor mij zijn."
„Dank u, hoe vriendelijk van u,
gij begrijpt alles zoo goed, Enrico,"
antwoordde zij, en nam terstond den
broeder- en zusterlijken toon over,
dien hij in zijn laatste woorden ge
legd had. Zij was hem dankbaar voor
dat „daarom" en verbande dus voor
goed alle vrees, die zij nog een oogen
blik te voren had, dat Enrico in de
vervelende rij harer aanbidders een
plaats zou innemen. Hier dacht hij
niet aan, hij wilde alleen de vriende
lijke, sterke broeder zijn, dien zij
noodig had.
„Ik ben blij dat de dans uit is,"
riep zij, toen de muziek ophield.
„Laat ons ergens heengaan, waar
wij uit al die mensclien zijn. Zijt gij
geëngageerd voor den volgenden?"
„Neen," zeide Enrico, nauwelijks
wetende of haar vrije, onbevangen
openhartigheid hem vermaakte of
betooverde.
„O, daar ben ik blij om, want ik
heb hem met opzet opengehouden,
en Graaf Carossa zoo boos gemaakt.
Toe, ga ergens met mij zitten en
vertel mij wat van die brieven."
Enrico gevoelde in het diepst van
zijn hart eenigen trots als hij er aan
dacht, dat de belle van dien avond
hem gevraagd had bij haar te blijven.
Maar spoedig verdwenen alle zelf
zuchtige gedachten in de bewonde
ring van die liefde, die de schuwe,
bedeesde Francesca zoo naïf stout
moedig maakte, zoo heerlijk verschil
lend van de meisjes die hij gewoon
lijk in gezelschappen ontmoette.
Hij bracht haar in de oranjerie,
die beeldig versierd was met lampi
ons, en diep er in, ontdekten zij een
aardig hoekje, met een rustieke bank,
half verborgen achter varens en
klimplanten.
„Ik zal u als gij wilt de brieven
zenden om te lezen," begon Enrico
„gij moogt ze altijd lezen."
„Neen," zeide zij met een zucht,
„ik geloof niet dat dit goed zou zijn
mijn vader heeft mij doen beloven
hem niet te schrijven of brieven van
hem te ontvangen, en dit zou een
soort van ontduiking zijn. Maar nu
wij elkander na zoo langen tijd ont
moeten, kan het niet slecht wezen
iets van hem te hooren. Yan waar
heeft liij u geschreven
„De eerste brief was van Malta;
hij scheen nog al opgewekthij spotte
een beetje met het kleurlooze eiland,
en werd door zijn vergelijkingen zeer
patriotisch. Ik vrees dat hij zijn
ballingschap erg gevoelt. Hij is zoo
door en door een Italiaan, weet gij
al zijn belangstelling is met zijn va
derland. Dan heeft het hem ook veel
verdriet gedaan, dat die domme vle
gels van de „Vereeniging voor Volks
onderwijs" gij weet, waar hij al
tijd zooveel belang in stelde zijn
operazanger-worden geheel verkeerd
uitgelegd hebbenzij hebben hem
verweten dat hij de goede zaak on
trouw is geworden, (zij weten er ook
al veel van 1) en noemden hem licht
zinnig en zelfzuchtig, juist als echte
Engelsche puriteinen, vergeef mij de
vergelijking!"
Francesca zuchtte. „Het schijnt wel
dat de geheele wereld tegen hem is."
„Maar dat moeten zulke dolende
ridders verwachten," zeide Enrico.
„Ik zie niet in waarom," antwoord
de Francesca op treurigen toon, „na
tuurlijk weten zij, dat het kwaad zich
tegenover hen stelt, maar als hun
eigen medestrijders zich ook tegen
hen keeren, dat vind ik hard. Toch
geloof ik dat hij er op voorbereid
was; hij heeft den prijs berekend
voor hij begon niet dat dit het
gemakkelijker maakt om te dragen 1"
„Dan heeft hij nog eens geschre
ven van Gibraltar, waar zij het heel
druk schijnen te hebben gehad," ver
volgde Enrico, „en toen weer op de
boot; dien brief heeft hij in En
geland op de post gedaan, dus zijn
zij daar goed aangekomen, hoewel
deze, dien hij onmiddellijk na aan
komst verzonden heeft, geen bijzon
derheden geeft over zijn eerste in
drukken van het land."
Francesca zweeg eenige oogenblik-
ken; de droge, enkele feiten waren
zoo onbevredigend, zij verlangde al
lerlei kleinigheden te weten, zij zou
o 1 zoo gaarne, de brieven zelve ge
lezen hebben. Enrico begreep het
half, maar hij kon haar niet te hulp
komen. Hij had niet gedacht dat het
zoo moeielijk zou zijn een eenigszins
geregeld verslag te geven van de
lange brieven van zijnen vriend. Ter
wijl hij zijn hersens pijnigde om eens
een enkel zinnetje er uit aan te
halen, hoorde hij op kleinen afstand
stemmen achter hun bladerenscherm
hij verstond het woord „Donati" en
toen de sprekers nader kwamen, werd
het geheele gesprek duidelijk hoor
baar.
„Ja, zijn oom is er woedend om
hij heeft hem terstond onterfd."
„Onthoud wat ik zeg, Badia, er
steekt eene vrouw achter. Met al
zijn goeden naam, zou ik er mijn
leven onder willen verwedden. Als
die heertjes, die zich uitgeven voor
hoogst zedelijk, eenmaal beet krijgen,
dan zijn ze al precies als wij 1"
„O, wat dat betreft," merkte de
ander aan, „het is niets vreemd dat
hij operazanger werd, met een zoo
mooie stem als hij heefteen prach
tige stem! de mooiste barjton dien
ik ooit gehoord heb."
Corpo del diavolo! gij zijt zoo
onschuldig als een pasgeboren kind 1
Zou een man een fortuin weggooien,
en een goed huwelijk, en een mooie
betrekking op den koop toeBoven
dien, zie eens hoe vlug het alles in
zijn werk gegaan is! De eene week
feliciteerden wij hem dat hij avvocato
geworden was, en de volgende week
had die schoone onbekende hem op
het tooneel gelokt."
„En het huwelijk? Daar heb ik
niets van gehoord
„lk kan u verzekeren, en ik weet
het uit goede bron, dat hij verloofd
was met Miss Britton, en haar heeft
bedankt om de onbekende schoone."
„Capperi! Dat is juist iets uit een
romanLaat eens zien, wie was er
bij het gezelschap van Merlino?"
„Die kleine De Caisne, zou die
het zijn? of Domenica Borelli?"
Zij konden het antwoord niet ver
staan, er werd gelachen, en de stem
men stierven in de verte weg.
Enrico was op het punt geweest
te voorschijn te komen en voor goed
een einde te maken aan dergelijke
leelijke praatjes, maar de gedachte
aan Francesca's tegenwoordigheid
hield hem in bedwang. Er kon geen
sprake van wezen de zaak in haar
bijzijn te bepratenzelfs al ware zij
er niet bij geweest, zou het bijna
onmogelijk zijn met eenig goed ge
volg tusschen beiden te komen, zoo
listig waren waarheid en leugen
dooreen gehaspeld. Hij was zoo boos,
dat hij een tijd lang niet naar zijn
gezellin durfde opzien, maar toen de
sprekers de oranjerie verlaten had
den, wendde hij zich tot Francesca
een uitroep van verontwaardiging
beefde hem op de lippen. Maar hij
deed dien uitroep niet, want het
zien van haar gelaat deed hem plot
seling zwijgen; het baadde in tranen,
hetgeen zij niet eens scheen te we
ten, want zij deed niets om het te
verbergenhaar handen waren vast
in elkaar geklemd en de tranen
stroomden over haar mooie roode
wangen. Sedert zij in hun gesprek
gestoord waren geworden, had zij
zich niet bewogen, haar gelaat was
nog naar het zjjne gekeerd, juist
als toen hij haar van Carlo's brieven
vertelde. Enrico had grooten lust de
lasteraars na te loopen, en hun de
hersenpan in te slaannooit in zijn
leven had hij zich zoo boos en toch
zoo vol teederheid gevoeld, zoo ver
langend om te troosten en toch zich
zoo van zijn onbedrevenheid daarin
bewust.
„Geef niet om die ellendelingen,"
smeekte hij. „Ten slotte gij weet
dat ieder publiek persoon aan derge
lijke dingen is blootgesteld, en we
zenlijk, bij mijn ziel, als men niet
zoo boos was, zou men geneigd zijn
te lachen om zulke absurde redenee
ringen."
Francesca sprak geen woord, maar
zij werd tot de werkelijkheid terug
geroepen, en deed haar best niet
meer te schreien.
Enrico vond dat zij er nog nooit
zoo lief had uitgezien, en gevoelde
dat haar tranen zijn philosophische
beschouwingen deerlijk op de proef
stelden en dat hij, uit zelfverdedi
ging, doen moest wat hij kon om ze
te stelpen.
„Luister eens," zeide hij, zoo
vriendelijk als hij maar spreken kon,
„als gij straks naar de balzaal terug
gaat, en de menschen zien dat gij
geschreid hebt, zal het tot nog erger
praatjes aanleiding geven."
„Ja," zeide zij, met een trilling
in haar stem, die hem tot in de
ziel pijn deed. „Daar had ik niet
aan gedacht," en haastig de oogen
drogende, sloeg zij ze naar hem op,
helder en schitterend, maar met de
droefheid er in van een kind dat
verdriet heeft. „Zou men het nu nog
kunnen zien?" vroeg zij.
Enrico was niet iemand die met
dames wist om te gaanhij zei geen
onwaarheid om haar te believen, en
evenmin ontweek hij de vraag, door
een compliment te maken, zooals
menigeen zou gedaan hebben. Hij
keek aandachtig in de donkere, grij
ze diepten en naar de vochtige wim
pers die ze overschaduwden.
„Het schikt nog al," zeide hij;
„maar wij behoeven nog niet terug,
zij dansen nog."
„Wat klinkt de muziek treurig,"
zuchtte Francesca, „en toch is het
een wals die ik altijd zoo heerlijk
vond. Het is alsof die hatelijke woor
den alles voor mij bedorven hebben."
„Denk er niet meer aanl" riep
Enrico. „Gij weet, zoo doet hu een
maal de wereld. De menschen zou
den zich vervelen als zij niet derge
lijke schandalen wisten te bedenken.
Carlo heeft iets gedaan waar geen
tweede voorbeeld van is, hij heeft
zijne zuster boven zichzelven gesteld,
maar de wereld kan niet in zijn hart
lezen, en natuurlijk, volgens haar
oude gewoonte, schrijft zij hem ver
keerde, lage beweegredenen toe."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.