CARLO DONATI, (DE DOLENDE RIDDER) VAN EDNA LYALL. Naar de tiende Engeleche uitgave. 35) ^Het scheen dat Sardoni toen hij over Morlino's booze bui sprak, de zaken niet overdreven had, want op dit oogenblik kwam hij de gelagka mer binnen met de onheilspellenden dubbelen rimpel in zijn voorhoofd en den donkeren blik in zijn oogen, die altijd een stormachtigen dag voorspel den aan zijn naaste omgeving. Op zulke tijden had hij al iets heel te- rugstootends, en in het eerst had Carlo ook gedacht dat hij niet met hem zou kunnen omgaan, dat alleen het zien van hem reeds ondragelijk zou zijn. Langzamerhand evenwel, was het hem gelukt eerder een weinig van zijn zwager te gaan houden; hy had de zeldzame en benijdenswaardi ge gave, van de menschen te be schouwen zooals zij onder gelukkiger omstandigheden geweest zouden zijn, en het nog zeldzamer talent, in dien geest met hem om te gaan; en zoo was hem het bijna voortdurende ge zelschap van de impresario zeer dra gelijk geweest, of alleen dan ondra- gelyk als, een heel enkele maal, zijn opbruisende aard hem de baas werd, en hem bijna zou doen besluiten met alles te breken, en tot een rus tig leven in zijn vaderland terug te keeren. „Zoo, komt ge eindelijk beneden," zeide Merlino, die het als eene per soonlijke beleediging beschouwde wanneer iemand later opstond dan hij. Daar hij de lastige gewoonte had altijd vroeg wakker te worden, hoe laat het den vorigen avond ook geworden was, vonden zijn huisge- nooten deze eigenaardigheid vrij on aangenaam, vooral daar de loopbaan van een operazanger juist niet ge schikt is om de deugd van vroeg opstaan te bevorderen. „Ik hoorde dat Marioni al hier geweest is," zeide Carlo. „Is er iets niet in orde?" „Iets? Niets is in orde!" riep Mer lino op boozen toon. „Ik wou dat in plaats van al dien tijd op uw bed ie liggen, gij naar den schouwburg gegaan waart, in plaats van dien domkop 1" „Wel, dan zal ik nu gaan, als ik iets doen kan," zeide Carlo, zonder op het onvriendelijke en onredelijke van Merlino's woorden te letten. „Insomma't Zal nu ook al wat helpen! Dat is weer juist iets voor u Donati altijd klaar met uw ge duld en kalme beredeneerdheid als andere menschen in moeieljjkheden zijnIk weet zeker dat er een drommels verschil in uw manier van spreken zijn zou, als het uw eigen beslommeringen waren en niet de myne Sardoni was op het punt met een woord van tegenspraak tusschenbei- de te komen, maar Carlo wierp hem een blik toe om te zwijgen, en een courant opnemende, hield Sardoni zich alsof hij het hoofdartikel las, ofschoon hij in werkelijkheid naar het twee tal luisterde. Niet zonder een gevoel van zelfverwijt herinnerde hij zich hoe Carlo den vorigen avond de krui ers met de bagage geholpen had, en moeite had gedaan voor al wat niet terstond te vinden was, terwijl hij zelf naar het hotél was gegaan. Hoogstwaarschijnlijk was „Valenti no," die altijd de onaangenaamheden van anderen uit den weg hielp rui men, het laatst van allen naar bed gegaan. „Het spijt mij dat ik zoo laat ben," zeide Carlo. „Hoe is Marioni er ach ter gekomen?" „Hij zegt dat het orkest niet half klaar is, en dat hij met den directeur gekibbeld heeft over de repetities." „'t Is tien tegen éen dat hij zich vergist," zeide Carlo. „De directeur zal wel geen Italiaansch spreken, en Marioni's Engelsch," hij lachte „ja, als hij 't niet kwalijk neemt is abominabel. Verbeeld u, laatst in Gibraltar, hoorde ik bem met een En gelsch violist praten, en zeggen„Wat, zijn hier niet geen lokomotiefs De arme kerel kon zich haast niet goed houden van lachen. En dan is het Marioni maar niet aan het ver stand te brengen dat een gebaar voor een gewonen Engelschman niets be- t eekent; hij vei beeld zich dat zij die begrijpen alsof zij in Napels geboren en getogen waren." Merlino glimlachte. „Ja, daar is wel wat van aan. Misschien is het zoo erg - niet als gij zegt." „Wanneer gij denkt dat het iets helpen zal, wil ik nu wel even met u méégaan," zeide Carlo. „Nu ja, heel graag; uw Engelsch is altijd beter dan het mijne," zeide Merlino op norschen toon. „Verdui veld Laat die jongen toch hier blijven! Hij is hier goed." „Toe papa, laat mij meegaanik zal heol, heel zoet zijnriep Gigi, die nog niet lang geleden ongetwij feld in tranen zou zijn uitgebarsten bij de gedachte van zulk een teleur stelling. Merlino, die werkelijk veel van zijn zoontje hield, was getroffen door het ameekende stemmetje, en zeide verder niets; en zoo ging het kluch tige drietal het huis uit. Sardoni wierp zijn courant van zich, liep naar het raam, en zag hen, terwyl een spottend lachje om de hoeken van zijn mond Bpeelde, de straat afgaan. „Het is een comedie, te zien hoe die Carlo Merlino om zijn vinger kan winden. En toch behandelt die ake lige vent hem als een hond! Ik mag gehangen worden als ik begrijp hoe Valentino het aanlegt, en hoe hij in zijn humeur blijft, want met al zijn zachtmoedigheid is hij niet voor de poes! Bij Jupiter 1 Ik zou den duivel in hem wel eens wakker willen maken, om te zien hoe hij zijn zou. Hjj is volstrekt niet zulk een heilige van water en melk, of hij kon nooit zoo handelen als hij doet." Maar zoo al Sardoni, die den sleu tel tot het raadsel bezat, verbaasd was over Carlo's karakter en leven, de andere leden van het gezelschap begrepen er in het geheel nie s van. Sommigen bewonderden hem, anderen vonden zijn zelfverloochening heel gemakkelyk en maakten geen be zwaar ze te misbruikenweer ande ren benijdden hem zijn succes, en verdachten hem van bij Merlino in de gunst te willen komenen hoe wel binnen korten tijd allen, Gomez uitgezonderd, zoozeer overwonnen waren door zijn aangename manieren, dat zij gemeenzaam en vriendschap pelijk met hem omgingen, was er niet éen die de ware grootheid van zijn karakter begreep, in hun oogen was hij enkel een aangename plaatsver vanger van Comerio een jonge man, die tot nog toe, niet bedorven was door zijn succes, een goede reis genoot, altijd gereed om kleine tegen spoeden schertsend op te nemen, en die, als sprak het van zelf en zonder eenige ostentatie, de „verve lende karreweitjes" van den troep op zich nam. Al spoedig werd het als „juist iets voor Valentino" beschouwd, de ge makkelijke plaats in een spoorweg- waggon aan een ander te geven, of de betere kamer in een hotel aan anderen af te staan, of met een on schuldig gezicht wat dikwijls allervermakeljjkst was als veilig heidsklep op te treden voor des im presario's humeur. Dit alles was zonder twijfel zeer gemakkelyk, en de hulp die hij bood was zoo spontaan, en zoo vrij van alle pedanterie of aanmatiging, dat het inderdaad een hulp was die men gaarne aannam. En toch was al deze schijnbaar natuurlijke en onbestudeerde manier van met hen om te gaan, even goed als zijn tooneelspeelkunst, hel gevolg van groote inspanning, en menigmaal moeielijk overleg; het was alleen dat Carlo er in slaagde, wat slechts weinigen gelukt, enkel den uitslag te doen zien, en den strijd te verbergen. Hoe moeielijk hem het leven was in het gezelschap van Merlino wist hij zelf alleen. Te genover Nita hielp hem zijn groote liefde om geduldig te verdragen, en ook Merlino had wel zijn sympathie. Maar met de anderen, die hem niets aangingen, van welke velen hem zeer beslist tegenstonden, was het een ander geval. Niets dan een har de strijd met zijn geheele natuur bracht hem door de moeielijkheden heen die lederen dag terugkeerden. Bauer placht hem, of het pas gaf of niet, op zijn vriendelijke, bescher mende manier op den schouder te kloppen, hem met zijn Duitsche har- telyktieid te omhelzen, en „Mein Junge" te noemen. Dan was Carlo's gevoelige, artistieke natuur geheel ontstemd, en vroeg hij zich af, of bet trots was of een rechtmatig ge voel van eigenwaarde, dat hem in wendig hier tegen deed opkomen. In hoeverre moest hij zich onderwer pen aan de patroniseerende gemeen zaamheid van een gulzigen, verwaan den, prikkelbaren, onopgevoeden, ouden Duitscher, wiens tegenwoor digheid hem hinderde als een val- sche noot? Somtijds beproefde hij een zekere onverschillige koelheid te leggen in zijn houding tegenover Bauer, maar dit maakte de zaak nog erger. Dan weer trachtte hij over alles wat hem hinderde met een lach heen te loopen. Dit was meer doeltreffend, maar, het pijnlijkste ter wereld is eigenlijk: gedwongen vroolijkheiden zijn eigen bekom mernissen drukten hem zeer ter neer. Voorts was er Easola, de tweede baryton, met zijn onaangename ge woonte om in de onschuldigste op merkingen eene kwade bedoeling te lezen, met zijn laffe jalouzie, zijn zucht om zich verongelijkt te achten. Daar het hem wezenlijk innig voor den man speet, en hij begreep dat het hard moest zijn een jongere de plaats te zien innemen die hij voor zich begeerde, en toch volstrekt niet kon vervullen, ging Carlo hem om zijnentwil zoo veel mogeljjk uit den weg, maar ofschoon altijd bereid om hulp aan te nemen, was Fasola de kwaljjknemendste en meest twist zieke aller stervelingen, en hij be dacht altijd iets om met den nieuw aangekomene van inzicht te verschil len, en zich bij alle mogelijke gele genheden verongelijkt te gevoelen. Ook had Carlo altijd de moeielyk- heid voor zich hoe op vriendschap- peljjken en toch niet gemeenzamen voet om te gaan, met lieden die niet beter waren dan men kon ver wachten. Domenica Borelli hield zich trouw aan haar gewoonte, niet te spreken met iemand dien zij niet goed vond, maar deze manier om den Gordiaanschen knoop door te hakken, stond hem niet aan, en hij bleef zijn best doen om, hoe moeielijk het hem ook mocht vallen, beleefd te zijn te gen hen van wie hij een afkeer had tusschen een zekere toegevendheid en een zweem van afkeuring door te zeilengetrouw te zijn aan zijn ei gen beginselen, en toch iets als Bharizeïsme te vermijden. Tot hiertoe had hij dergelijke moeielijkheden zel den op zijn weg ontmoet, want hij had zeer stil geleefd, en in een at mosfeer die in volmaakte harmonie was met zijn natuur. Hij schaamde er zich over dat die kleingeestighe den hem zoo hinderden, en had dik wijls grooten lust alles op te geven en Ie bekennen dat hij iets ondernomen had hetwelk boven zijne krachten ging. Gewoonlijk geschiedde dit laat in den avond, of vroeg in den mor gen, als hij oververmoeid en somber gestemd was. Maar dan weer greep hij zich aan en begon hij op nieuw, met frisschen moed en vernieuwde hoop, en een soort luBt tot den strijd, waarvan hij nog een oogenblik te voren zoo afkeerig was geweest. Sardoni was de eenige die zich eenigszins om den nieuwen baryton bekommerde; hjj zou niet hebben kunnen zeggen wat het was, dat hem van het eerste oogenblik af zoozeer in hem aangetrokken had, maar dit gevoel werd sterker naar mate hij hem beter leerde kennen, en zijn achtelooze onverschilligheid was reeds goed op weg om in de innige belangstelling over te gaan van wat men bijna vriendschap zou noemen. Hy zou zichzelven hebben kunnen uitlachen, zóózeer te worden medegesleept door het bestudeeren van een medeacteur, dat zijn gewo ne genoegens hem verveeldenmaar het feit viel niet weg te redeneeren, en als Carlo zich in de nabijheid bevond, was hij altijd onder een ze kere betoovering, die hem dwong zijn koude onverschilligheid af te werpen, die een warm gevoel van belangstelling in hem opwekte, en hem deed luisteren en opletten, en Donati's woorden volgen alsof zij van het grootste belang waren. Om de waarheid te zeggen gebeurde dit zelden, want Carlo was niet bijzon der ontwikkeld, evenmin geestig of scherpzinnig; hij was meer wat de Italianen noemen Simpaticaen had iets onbeschrijfelijk aantrekkelijks over zich, dat hem even beminnelijk deed zijn als hij onbegrijpelijk was. Kort na twaalven kwam hij uit geput te huis, verlangende naar een rustig oogenblik om in vrede zijn sigaar te rooken. „Zjjt gij al dien tijd in den schouw burg geweest vroeg Sardoni. „Ja, twee volle uren van gekib bel; de directeur, de régisseur, Merlino en Marioni, tegen elkaar in." „En gij werdt als tusschenpersoon, nu eens gebruikt, dan weer vertrapt, denk ik." „Het had er wel iets van," ant woordde Carlo, en lachte toen hjj zich al het gescharrel herinnerde; de geheele zaak komt eigenljjk voort uit jalousie tusschen Marioni en den Engelschen régisseur. Ik geloof dat de najjver als onkruid opgroeit in de kunstenaarswereld het zal niet lang meer duren, amico mioof ik benjjd u uw hoofdrollen!" „Ga uw gang," zeide Sardoni, „als gjj mij dan maar wat van de toejuichingen geeft, die gjj te veel hebt. Evenwel, ik ben van plan trotsch op u te gaan worden, en niet jaloersch, want heb ik er niet de hand in gehad u te maken wat gjj nu zjjt En is de Italiaansche Opera mjj niet veel dank verschul digd omdat ik haar van u verzekerd heb?" Op dit oogenblik trad eensklaps Merlino binnen. Ofschoon de moeie- ljjkheden door Carlo's tusschenkomst waren weggenomen, was het humeur van den directeur nog alles behalve in orde. „Waar is Anita?" vroeg hjj op barschen toon. „Ik heb haar van ochtend nog niet gezien," antwoordde Carlo, die voor zjjn zuster geen plezierig oo genblik voorzag; „maar zeg eens, hoe zal het met die brieven gaan?" Wordt tervolgd) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1896 | | pagina 6