CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
VAN
EDNA LYALL.
Naar de tiende EngeUche uitgave
41)
HOOFDSTUK XXII.
De Redder.
Zoo wildet Gij ontberen, nimmer klagen,
Geen laafnis geven aan uw pijn,
Den zwaren last des levens dragen,
En ons ten redder zijn.
Fabeb.
Mijnheer George Britton was
iemand die zelden zijn brood in lui
heid ar, en sedert zijn kort bezoek
aan Napels, vroeg in den zomer, had
hij zieh slechts met tusschenpoozen
enkele vacantiedagen gegund. Een
paar dagen met zijn „Pelgrim" op zee,
voor het einde van het zeilsaisoen,
was al wat hij van zijn bedrijvig
leven had kunnen afnemen, want hij
behoorde tot die menschen die altijd
van hun weg gaan, om anderen te
helpen, hetgeen men niet doen kan
zonder een verlies van tijd, dat me
nigmaal nauwelijks in rekening ge
bracht wordt. Hij was een zóo vrien
delijk, goedhartig man, dat hij zijn
vrienden bij honderden teldeen zijn
manier van leven bracht hem met
zulk een menigte menschen in aan
raking, dat hij dikwijls moeite had
de namen van hen die hij geholpen
had, te onthouden, om van hun ge
zicht nog niet te spreken. Maar Carlo
Donati had hij niet vergeten; meer
dan eens had hij aan de ongelukkige
liefdesgeschiedenis van zijn aardig
nichtje gedacht, doch beloofd hebben
de er niet van te zullen reppen,
zelfs niet tegen Miss Claremont, had
hij het best gevonden Carlo's naam
zoo weinig mogelijk te noemen.
„Ja, ik heb kennis met hem ge
maakt," was zijn voorzichtig antwoord
op Clare's vragen geweest, „maar
de Signora Donati is dood, en ik ge
loof dat de beide families elkaar nu
niet zooveel meer zijn. Ik voor mij
gevoelde mij wel tot den jongen man
aangetrokken, maar zijn politieke
denkbeelden vallen niet in den geest
van mijn broeder."
Ziehier alles wat er ten opzichte
van Carlo verhandeld werd in de
negen maanden, die sedert waren
voorbijgegaan. Clare had een gevoel
van spijt en teleurstelling, toen zij
ondervond hoe het bijna niet anders
kan of oude vrienden vervreemden
van elkander als zij elkaar niet nu en
dan zieD, maar zij begreep dat dit nu
eenmaal 's werelds loop was, en dat
zij, met haar zwervend leven, moest
trachten tevreden te zijn menschen
te ontmoeten met wie zij althans voor
korten tijd intiem kon zijn, dan ver
der te gaan, en wederom voor ande
ren haar hart te openen.
Eens of tweemaal kwam het haar
in de gedachten' aan Carlo te schrij
ven, en hem hare deelneming te be
tuigen in het verlies zijner moeder;
maar zulke brieven kan men niet
vluchtig schrijven, en zij had het zoo
druk, dat zij er niet toe kwam. Zij
liet het er bij met in haar eersten
brief aan Francesca naar hem te vra
gen; maar Francesca was een heel
slechte briefschrijfster, en toen zij na
twee maanden tijds den brief beant
woordde, sprak zij in het geheel niet
van hem.
De heer Britton moest dikwijls voor
zaken van Ashbury, waar zijn werk
altijd doorging, naar een dorpje in
de nabijheidMordenen op zekeren
kouden, somberen achtermiddag in
Maart, liep hij, op het perron van
het station te Marden, op den trein
te wachten die hem naar huis zou
brengen. Hij was niet alleen. Een
zijner vele kennissen was meê naar
het station gegaan om hem weg te
brengen, en stortte een deel van zijn
bezwaren uit voor de deelnemende
ooren van den reeder, toen hij op
eens bemerkte dat zijn vriend niet
zoo aandachtig luisterde als gewoon
lijk, en, de richting zijner blikken
volgende, riep hij uit
„Ogij kijkt naar die Italianen
Ik dacht dat zij gisteren al wegge
gaan waren, gisteren avond waren
er een massa. Het is een operage
zelschap; dat is de impresario, die
man met dien zwarten baard, en dat
booze gezichten dat is zijn vrouw,
de prima donna. Ik denk dat gisteren
de soldaten gegaan zijn, en dat de
officieren zijn achtergebleven."
„Vreemd," zeide de heer Britton,
terwijl hij wederom naar het kleine
gezelschap keek, „die man gelijkt
sprekend op iemand dien ik verleden
jaar in Napels heb ontmoet. Maar
ochbijna alle vreemdelingen gelijken
op elkaar. Het is een knappe vent,
vindt ge niet?"
„Meent gij dien jongen man? Jawel,
maar ik vind hem wat te klein; dat
zijn die Italianen altijd. Op het too-
neel lijkt hij grooter. Ik heb hem
laatst in „Marta" gezien. Hoe drom
mel, heette hij ook? Sardoni? Neen,
dat was de tenor. Ik weet het niet
meer. Die vreemde namenmen
raakt er zoo meê in de war. Kijk,
zij sturen hem naar de kiosk om
couranten te koopenzij willen zeker
eens lezen wat er van hun uitvoering
gezegd wordt."
Het gesprek kwam weer op andere
zaken en de beide heeren wandelden
het perron op en neêr, tot de bel
hen waarschuwde dat de trein in
aantocht was en zij stil stonden.
„Hemel 1" riep mijnheer Britton,
zijn vriend bij den arm grijpende.
„Zie eens! Een kind op de lijn!"
Hij vloog het perron af, terwijl op
hetzelfde oogenblik waarschuwende
kreten, allerlei roepstemmen, en een
hartverscheurende gil van eene vrouw,
de lucht vervulden. In een paar se
conden was alles geschied, en toch
scheen het lang genoeg om alle bij
zonderheden op te merken de ont
steltenis der toeschouwersde volko
men hulpeloosheid van het kind zelf,
dat verschrikte en niet wist wat te
doen toen hij het geroep hoorde, de
trein zag naderen, en toch te zeer
als verlamd was door angst om zich
te bewegen, ja, door den schrik zijn
verstand haast verloren had. De heer
Britton ijlde er heen, en was bijna
op de plaats gekomen, toen een korte,
lenige gestalte over het perron hem
vooruit rendehet was een wonder
dat zij elkaar niet het onderste boven
liepen, maar de Italiaan zwenkte juist
intyds linksaf, sprong op de spoorbaan,
en vloog als de wind het kind ter
hulp. Een oogenblik keken alle toe
schouwers in doodsangst toede
menschen hielden hun adem in zou
het kind gered of de redder meê
overreden worden De kansen sche
nen gelijk te staaner hing niet
weinig af van de kracht van den
jongen man, en het kind zou, onge
twijfeld, tot zijn redding kunnen meê-
werken, of deze verhinderen. De
trein reed langzamer, toch scheen hij
nader te komen met een snelheid
die akelig was om aan te zien. Hij
had het kind bijna gegrepen, de
vrouwen verborgen haar gezicht, de
mannen Bperden hunne oogen open
om te zien wat er gebeuren zou,
terwijl de redder een gil gaf, op het
geluid waarvan het kind zich om
draaide, met de armpjes omhoog een
paar stappen deed, en opgevangen
werd in de sterke armen van den
man die het van den dood gered
had. Het volgende oogenblik stonden
zij buiten de rails, de trein reed voor
bij, en verborg hen voor het oog.
Mijnheer Britton haalde diep adem,
en verwonderde zich, zoodra het ont
zettend oogenblik voorbij was, over
de lafhartigheid der omstanders. Er
waren verscheidene mannen op het
perron, velen hunner veel dichter bij
op het oogenblik van schrik, maar
niemand was terstond tot redding toe
gesneld, dan hij, en de jonge Italiaan
die hem te vlug was geweest.
„Natuurlijk wist ik wel zeker,"
hoorde hij een man tot een anderen
zeggen, „dat de menschen die bij den
armen kleinen drommel behooren,
hem wel zouden redden. Zij zeggen
dat het een kind van Merlino is,
maar, als dat waar is, dan heeft
Merlino niets meer gedaan dan aan
zijn haren trekken en gillen. Kom,
wij hebben nog juist tijd voor een
borrelfoei, ik ben er geheel van
ontdaan I"
De sprekers liepen zoo spoedig
mogelijk naar de restauratie, en
mijnheer Britton keerde zich met
diepe verontwaardiging af, om te
zien of de redder weer daar was.
Juist op dat oogenblik zag men hem
aan het eind van het perron, met
het kind nog in zijn armen. De Heer
Britton sloot zich aan bij de menschen-
massa die hem spoedig omringd had,
maar iedereen praatte en vroeg, dus
zweeg hij, en keek en luisterde alleen,
en voelde zich nog sterker tot den
jongen Italiaan aangetrokken, die
zichzelf volstrekt niet scheen te be
schouwen in het licht van een held,
noch er zich om bekommerde of de
omstanders dit al of niet deden. Een
Engelschraan zou zoo gauw mogelijk
aan de menigte ontsnapt zijn, de
Italiaan scheen er in het minst niet
aan te denken wat de omstanders
van hem zouden kunnen zeggen hij
had een kleur, was gejaagd, en werd
geheel bezig gehouden door het kind,
dat zich aan hem vastklemde, en
niet bij zijn vader komen wilde.
„Mijn beste jongen," zeide Merlino
met tranen in de oogen zijn zoontje
liefkozende. Hij heeft zich toch niet
bezeerd Weet gij wel zeker dat hij
zich niet bezeerd heeft 1"
„Neen, er is niets gebeurd; hij
is alleen geschrikt. Hoe ter wereld
kwam hij daar toch
„Hij heeft zijn leven aan u te
danken, mijnheer," zei de stationschef
„ik heb nooit iets zoo bij het wal
letje langs gezien."
„De trein scheen vlak bij ons,"
zeide Carlo, „even onmeêdoogend
als de Juggernaut
Maar al onderschatte hij het gevaar
niet, het deed hem niet naar een
borrel verlangen. Hij keerde zich
als een praktisch man, heel gewoon
om, ten einde een coupé te zoeken.
„Stap gij vast in, Nita," zeide hij,
het portier openend, „dan zet ik
Gigi op uw schoot."
Verbaasd over de betrekkelijke
onverschilligheid van de moeder, nam
kapitein Britton in denzelfden wagon
een hoekplaatsje in, en het deed hem
werkelijk goed, toen zij bij het over
nemen, zich over het kind henen
boog, en zijn gezichtje met kussen
bedekte. Inderdaad, de arme Nita
had in dat afschuwelijke oogenblik
voor het eerst recht gevoeld wat
het verlies van haar kind voor haar
wezen zou; de doodsangst toen zij
hem in gevaar zag, zonder een vinger
te kunnen uitsteken om hem te hel
pen, had de moederliefde doen ont
waken die tot nog toe in haar hart
gesluimerd had. Maar de schok had
haar voor het oogenblik bijna be
dwelmd, en eerst toen zij Gigi in
hare armen had, gaf zij een bewijs
van gevoel. Carlo's gelaat helderde
op, toen hij zag hoe stevig zij den
kleinen knaap vasthield, en hij zoo
wel als Merlino waren zoo vervuld van
het kind, dat zij eerst op het laatste
oogenblik aan hun bagage dachten.
„Weet gij of het meêgegaan is,
Gomez vroeg Carlo, zich tot den
Spanjaard wendende, die zich tegen
over den Heer Britton, naast Mile
de Caisne, prettig in een hoekje neer
gevleid had.
„Ik Neen, ik dacht dat gij er
voor gezorgd hadt," antwoordde Go
mez, op een onverdragelijk pedanten
toon.
Carlo vloog op van zijn plaats,
en stak zijn hoofd uit het raam.
„Ik zie het nergens," zeide hij,
het is zeker in orde."
„O, maar mijn reistasch I" riep
Nita. „Gij hadt toch wezenlijk wel
eens aan mijn goed kunnen denken
Ik heb ze zeker op een bank laten
liggen."
De trein was op het punt van
te vertrekkenCarlo rukte ijlings
het portier open en vloog als een
pijl uit den boog weg om het verlo
rene te zoeken, terwijl Merlino, bla
zende van ongeduld en agitatie, den
coupé doorliep om uit het raam te
kijken.
Santo diavolo! De trein zet zich
in beweging I" riep hij uit. „Wat
doet gij zoo vergeetachtig te zijn,
Nita! Nu zal Valentino achter moe
ten blijven hij zal van avond
niet kunnen optreden. Daar Ik heb
het u wel gezegdtoen de trein
onbarmhartig doorstoomde, en de
conducteur de deur met een harden
slag toewierp, zich niet bekommerend
om de zenuwen of den angst der
reizigers. „Er is niemand die van
avond zijn rol op zich kan nemen,
niemand dat weet gij welen Ma-
rioni zal niets anders gerepeteerd
hebben," bromde Merlino met een
vloek tegen zijn vrouw, zonder op
de tegenwoordigheid van een vreemde
te letten. Het babylonische geschetter
dat nu volgde was oorverdoovend,
terwijl Gigi de verwarring niet wei
nig vermeerderde door in tranen
uit te barsten en te schreien, zooals
alleen zulke kleine kinderen doen
kunnen. Mjjnheer Britton begon te
wenschen dat hij een anderen waggon
gekozen had, en toch moest hij be
kennen, dat deze menschen hem
belang inboezemden, en dat er iets
komisch was in dat kijkje van het
acteursleven achter de coulissen.
Hij haalde zijn spoorboekje uit, om
te zien of er een andere trein was,
die den achtergebleven zanger bij
tijds, van Marden voor de opera zou
kunnen brengen, en vroeg zich af of
deze menschen naar Ashborough
zouden gaan, of naar Queenbury,
een dergelijk stadje, dat in de na
bijheid lag.
Op hetzelfde oogenblik evenwel,
hield de trein stil voor een klein
tusschenstation, en tot verbazing en
vreugde van allen, verscheen Carlo
op eens aan het portier.
„Waar ter wereld komt gij van
daan riep Merlino.
„Uit den goederenwaggon," zeide
Carlo, de ledige plaats naast den
heer Britton innemende, en blijkbaar
terstond bemerkende dat iets niet in
orde was. „Ik vrees dat ik u allen
mooi ongerust gemaakt heb, maar
er was geen mogelijkheid op bij u
terug te komen ik had nog juist
tijd om in den laatsten waggon te
springen Het schijnt van daag mijn
lot te zijn met den spoortrein om
het hardst te loopen."
Wordt vervolgd)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,