CARLO DONATI, (DE DOLENDE RIDDER) VAN EDNA LYALL. Naar de tiende Engehche uitgave. 43) „Wilt gij hem uw plaats niet af staan, Signor Gomez?" vroeg Nita die eenmaal in haar leven eens aan haar broeder dacht. „Hij heeft zulk een akeligen hoest, dat hij op een avond als dezen eigenlijk niet uit moest zijn." Gomez verontschuldigde zich be leefd, en zeide dat, zoo zij zich lan ger ophielden, zij geen tijd meer zouden hebben om te eten voor de opera. „En, zeg eens, Val! als gij voorbij den schouwburg komt gij zult hem wel vinden, hij is op uw weg naar het hotel, loop er dan even aan en zie of alles in orde is," riep Merlino. „Goed. Hebt gij daar mijn para- pluie?" Zij reikten hem die over en reden weg, waarna Carlo zijn keel in een dikke bouffante begon te wikkelen, en met weerzin naar de donkere, modderige straten keek, en naar den neerstroomenden regen. Hij wilde juist zijn natten wandeltocht onder nemen, toen hij zich omkeerde om naar den naasten weg naar het hotel te vragen, en zich eensklaps tegen over den Heer Britton bevond. „Ik wacht ieder oogenblik mijn rijtuig," zeide de Engelschman op zijn vriendelijken toon, die, ware het niet dat het patroniseerende ontbrak, precies als dien van Kapitein Britton klonk. „Ik mag zeker wel het genoegen hebben u naar uw hotel te brengen „Gij zjjt zeer vriendelijk!" ant woordde Carlo. „Ik zou u werkelijk heel dankbaar zijn, maar ik voel mij verplicht u te zeggen...." Hij kon niet uitspreken. Terwijl de Heer Britton rond keek om naar zijn vigelante te zien, viel zijn oog op een groot aanplakbiljet van Signor Morlino's Opera Gezelschap, en ter stond werd zijn blik getroffen door een naam in groote, zwarte letters Signor Carlo Donati. „Duizendmaal verschooning, Sig nor Donatidat ik u niet eerder her kend heb!" riep hij uit, hem hartelijk de hand schuddende. „Ik meende uw gezicht te herkennen op het perron te Marden, maar ik hoorde u „Valentino" noemen, en bovendien was ik er in het minst niet op bedacht dat gij in Engeland waart, of dat gij een ander beroep hadt gekozen." „Dit werd ook eerst beslist mijn heer, toen gij Napels reeds verlaten had," zeide Carlo, terwijl hij een kleur kreeg. „Ik hoop dat gij goede be richten hebt van Casa Bella?" Hij trachtte zijn verlangen te ver bergen, maar het was al eenigen tijd geleden sedert hjj van Enrico gehoord had, en de gedachte van zoo nabij iets omtrent Prancesca te vernemen, deed al zijn polsen koortsachtig kloppen. „O, ik heb zeer goede berichten," antwoordde mijnheer Britton. „Allen schijnen wel te zijn, Francesca komt van den zomer, geloof ik, bij ons logeeren. Het was een oude afspraak, en een verandering zal haar wel goed doen. Daar is eindelijk het rijtuig! Nu ben ik tot uw dienst. Zullen wij eerst aan den schouwburg aanrijden, en zal ik u dan aan uw hotel afzetten Of verlangt gij ook naar uw diner Hij had uit vriendelijkheid maar wat doorgepraat, omdat hij de ontroe ring van den Italiaan wel opmerkte bij het noemen van Francesca. Carlo verzocht aan het theater te worden afgezet, en daar mijnheer Britton nu wel begreep dat zijn broeder zich tegen het huwelijk verzet had om het too- neel, en niet uit politiek vooroordeel', besloot hij te doen zien dat hij althans die vooroordeelen niet had. „Ik denk dat „Valentino" slechts een bijnaam is," zeide hij„dit heeft mij geheel in de war gebracht. Ik zou u anders stellig eens aangesproken, en ten minste in ieder geval gevraagd heb ben of gij familie waart van Signor Do nati den Napolitaanschen advocaat." Carlo glimlachte. In vele maanden had hij niet zulk een genot gesmaakt, als gedurende dat vriendschappelijk praatje met Francesca's oom. „Het is de naam van wat men mijn beste rol vindt; Valentino, in „Faust"verklaarde hij. „Ah zooNu, dan moet ik u daarin eens hooren. Het is al meer dan twintig jaar geleden sedert ik een opera gezien heb." „Dus hebt gij nooit de „Faust" gehoord?" riep Carlo, halfongeloovig. „Wij geven haar van avondmag ik wezenlijk het genoegen hebben u een kaartje aan te bieden?" „Gij zjjt wel vriendelijk; ik wil het gaarne aannemen," zeide mijnheer Britton, die zeer goed begreep dat, nu zijn meisje hem niet kon hooren, het aangenaamste voor hem was, er haar ouden oom te hebben, die er haar misschien iets van vertellen zou. Hij was overtuigd dat den jongen man iets dergelijks door het hoofd ging, Carlo rees er door in zijn achting; het was zoo echt menscheljjk, zoo precies wat hij zelf gevoeld zou heb ben, toen hij 24 jaar was. „Gij hebt een leeljjken hoest!" riep hij, en vond even als de prima donna dat Carlo op een avond als dezen niet in de buitenlucht moest zijn. „O, het is maar chronischzeide Carlo, op luchtigen toon, alsof liet een kleinigheid was. „Is dit het theater? Wilt gij dan even met mij medegaan, en u een plaats kiezen voor heden avond?" Dit gedaan zijnde, begaven Carlo en mijnheer Britton zich door lange; niet bijzonder schoone gangen, naar het gedeelte achter de schermen. Hier was alles verwarring; timmer lieden en décorateurs liepen heen en weer; men hoorde een babylonisch leven van praten, en roepen, en hamerenen Carlo's verschijning werd blijkbaar als een uitkomst begroet door den opzichter, die hem terstond te gemoet kwam met het bericht, dat zich moeielijkheden hadden voor gedaan, en met de vraag of Merlino spoedig komen zou. Mijnheer Britton bevond intusschen dat décoratief, en al de tooneeltoestellen zeer ontgoo chelend waren als men ze van nabij zag, en bij zichzelf dacht hij, of hij het ooit zou kunnen leeren over dat hellende tooneel te loopen. Carlo echter, bleek een praktisch man te zijn, want al hetgeen hij zeide, werd als een bevel opgevolgd, en men begon orde en regel te bespeuren in wat eerst de meest chaotische verwarring geweest was. „Ik mag u niet langer ophouden," zeide hij een paar minuten later, zich tot mijnheer Britton wendende, „ik dank u voor al uw vriendelijkheid. Het schijnt dat zij hier met het werk wat ten achteren zijn, en ik moet blijven, en hen een handje helpen." „Wilt gij met mij naar de club gaan, om wat te eten," vroeg mijn heer Britton, „het is vlak bij." „Gij zijt wel goed," zeide Carlo, op zijn horloge ziende, „maar, om u de waarheid te zeggen, het is nu te laat voor mij geworden om te eten Ik zou onmogelijk kunnen zingen." „Gij zijt toch niet van plan honger te lijden?" vroeg de Engelschman. „Dat kan toch zeker niet goed zijn voor uw stem." „Neen 1" antwoordde Carlo lachende, „ik zal eenige oesters laten halen, of misschien een paar rauwe eieren." Hij lachtte hartelijk toen hij de uit drukking van medelijden zag op mijnheer Britton's gelaat. „Gij weet, wij halen bij het souper onze schade weer in! Ik zal zoo uitgehongerd zijn als een jager, als de opera uit is." „Dus kan ik u niet naar uw hotel brengen „Neen, dank u; ik moet nu hier blijven. Zoodra alles in orde is, loop ik gauw even om te zien of Gigi niet te erg geschrikt is, maar het hotel is dicht bij, hoor ik. Gij zult wel zoo goed willen zijn Miss Clare- mont voor mij te groeten." „Het zal haar recht veel genoegen doen te hooren dat gij in Engeland zjjtgij moet ons vooral te Merlebank komen bezoeken, wij wonen slechts een paar uur van de stad. Vaarwel dus voor van daag; ik hoop dat het den kleinen jongen geen kwaad 'heeft gedaan." Eerst tegen acht uur kon Carlo eindelijk even naar Gigi gaan zien haastig liep hij door de natte, som bere straten naar het hotel, en stond te gelijk op de stoep met Sardoni, die den vorigen avond met het andere gedeelte van het gezelschap naar Ash- borough gegaan was. „Zoo, zijt gij daar eindelijkriep hij, „weer als gewoonlijk de vervelen de karreweitjes doen, zie ik! Hoe gaat het, Val? Mg dunkt, gij ziet er beter uit." Inderdaad, het ontmoeten van mijn heer Britton en de blijdschap dat hij Gigi gered had, hadden als een sti mulus gewerkt, en ondanks den ver- moeienden dag, gevoelde Carlo zich beter dan in vele maanden het geval was geweest. „Ik ben zoo sterk als een paard zeide hjj lachende, „en zou Maandag te geljjk met den winner van de Mountshire Handicap kunnen aan komen. Waar is Gigi?" „Het laatst heb ik hem op de trap zien zittenhet hotel is propvolik vrees dat uw kamer niet veel bijzon ders zijn zal! Gomez heeft zich gauw meester gemaakt van de eenige die goed was." Carlo luisterde niet langer, maar vloog naar boven, tot hij het deer- 1 niswaardige figuurtje van het kind zag. „Hebt gij iets te eten gehad, mio caro?" vroeg hjj, het kind in zjjn armen met zich nemende. „Jawel, maar er is geen bedje voor mjjschreide Gigi. „Wat is dat? en ik heb het be steld! Waar heeft men mjjn reiszak gelaten „Heelemaal boven!" antwoordde Gigi, op klagenden toon. „In No. 62maar daar is geen ledikantje voor mjj." Carlo schelde, en vernam dat, daar het huis eivol was gedurende de week van de wedrennen, er geen bedden beschikbaar warende eenige kamer, No. 62, bleek van een der kellners te zjjn, en voor deze gelegenheid voor hen ingeruimd een akelig dak kamertje dat sterk naar oudbakken ham-sandwiches rook! In een hoek stond een smal veldbedje. „'t Is niets, Gigi!" troostte Carlo, zijn arm om den hals van het kind slaande, en een glimlach op het treurige gezichtje te voorschjjn roe pende; „gij hebt vroeger ook wel in mijn koffer geslapen. Laat ons eens zien of gjj er nu te groot voor zjjt geworden, gjj weet nog wel hoe wij toen gelachen hebben, niet waar?" Gigi mat zich tegen den koffer, tot groot vermaak van het kamer meisje, dat zich aanbood een paar lakens voor hem te zoeken. „Maar, dekens, mjjnheer, die zijn alle in gebruikvoegde zjj er bij. „Dat is niets, een van de mijne kan dubbel gevouwen worden," zei de Carlo, onbarmhartig er een van het veldbed afnemende. „Kom, Gigi I doe de koffer voor mij open, en wij zullen heel den rommel uitpakken, en plaats voor u maken." Gigi had groote pret, en, dank zij de kussens en dekens van het veld bed, en schoone lakens die het kamer meisje warm van de kachel bracht, werd het geïmproviseerde kripje ta- meljjk goed. Maar het deed Carlo, hij wist niet waarom, aan een dood kistje denken, en de herinnering aan het gevaar waaraan het kind had blootgestaan, joeg hem een rilling door de leden toen hjj zich boog om hem een kus te geven. „Ik houd toch zooveel van u fluisterde Gigi, zich met alle kracht aan hem vastklemmende. En toen Carlo met vluggen tred naar het the ater terug liep, klonken hem nog die woorden in de ooren.en gevoelde hjj nog de armpjes van het kind om zijn hals HOOFDSTUK XXIII. Clare. Toen ik hein zaf?, was hij dezelfde nog; Op 't zacht eu lieflijk wezen lag een glans l)ie weerschijn was van 'tlicht diep in zijn ziel; 'l Verblijdde wie hem aanzag, maar nog meer Werd hij verblijd op wien hij de oogen sloeg. Ugo bassie. Mrs. Hamelton King. Het schoolvertrek te Merlebank was een van die prettige, niet te be schrijven kamers, die voor de meeste meDschen iets aantrekkelijks hebben. Het was een kamer waar gjj u niet verplicht gevoeldet welgemanierd te zijnwaar gjj kondt zitten lezen met beide ellebogen op de tafel, of waar gjj in de gemakkeljjkst mogelijke houding bij het vuur kondt plaats nemen. Het was in alle opzichten een recht gezellige kamer; het groene Brusselsche tapijt was prettig afge sleten; de gordjjnen waren ouder- wetsch en verschoten; de muren hingen vol olieverfstukjes zonder lijst, die de meisjes van de Teekenschool hadden medegebracht, en de boeken op de welvoorziene planken hadden bljjkbaar goede diensten gedaan. Miss Claremont hield veel van deze kamer, en het was voor een groot deel haar werk dat het een der aangenaamste plekjes in het geheele huis was. Ge durende de lesuren wist zjj heel goed hoe een ongenooden gast te doen gevoelen dat hij „de trop" was, maar op alle andere tjjden: een halven schooldag, of op Zondag, of in den tjjd der lange avonden, vond zjj niets zoo prettig dan daar wat met iemand die haar kwam opzoeken, te zitten keuvelen. Zij was nu al vele jaren op Merlebank geweest, en had aan de kinderen de „moederljjke" zorgen ge geven die deze zoo noodig hadden. Clare was klein en tenger van gestalte; een onbeduidend persoontje, en zjj bekommerde zich weinig om haar kleeding. Maar alleen vreemden merk ten dergelijke bijzaken op; zij die haar kenden, zagen niets in haar dan „Clare," de eenige ter wereld wier sympathie altijd voor een ieder waar de had; de eenige die wat vrooljjk- heid wist te geven aan een saai diner, of die met vervelende gasten kon praten, of goede hoedanigheden wist te vinden in wie de meisjes „vreeselijk ordinair" noemden. {Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1896 | | pagina 6