CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
VAN
EDNA LYALL.
Naar de tiende Engelsche uitgave.
47)
„Daar kan hij allerlei redenen
voor hebben, waarvan wij niet
weten," antwoordde Clare. „Evenwel,
ik beken gulweg, dat ik wel wilde
dat hij het tooneel verliet. Het komt
mij voor dat hij een zeer zwak ge
stel heeft."
„Hij is veel te goed voor dat
gezelschap," merkte mijnheer Britton
op. „Het zou mij niets verwonderen
als hij binnen kort het tooneel vaar
wel zeide. Ik hoop het ik hoop
het van harteHij heeft al iets
zeer innemends over zich; ik zou
alleen willen dat hij een Engelsch-
man was."
Aan het hartelijk gelach dat op deze
echt Engelsche opmerking volgde,
werd een eind gemaakt door de
waarschuwende klok, die Clare met
de jongere meisjes haastig den af
tocht deed blazen naar de school
kamer, en Kate naar haar zieke
grootmoeder deed gaan, om voor te
lezen, en in stilte na te denken over
het verkeerde van Carlo om een zoo
akelig beroep te kiezen.
HOOFDSTUK XXV.
Een Laatste Strijd.
O kind! de wereld, zegt men mij, is hard en
[geeft on9 pijn,
Doch, was zij ooit zoo wreed als één, die ons
[ten steun moest zijn?
Maar 'tzij zoo; fcm wat komen mag, het eind
[is zeker goed,
En 't hart dat trouw beminnen kan, heeft ook
[tot dulden moed.
Tennyson.
„Wel, Miss Claremont, als gij nu
eens eenmaal in uw leven meê naar
de opera gingt zeide mijnheer Brit-
ton den volgenden morgen aan het
ontbijt. „Ik zie dat zij Woensdag
avond „II Barbieregeven, en ik heb
altijd verlangd die nog eens te zien.
Gaat gij meê I Zal ik een loge nemen P"
Maar Clare stond te stijf op haar
puriteinsch stuk, al bekende zij dat
zij Carlo gaarne zou willen hooren.
Tot nog toe echter had hij haar nog
niet bekeerd; zij beschouwde het
tooneel nog altijd als een noodzakelijk
kwaad, en meende dat het haar plicht
was het voorstel van Mijnheer Brit-
ton te weigeren.
„Vraag signor Donati dan morgen
op de koffie, het zal wel de laatste
maal zijn dat gij hem zien kunt, en
ik vrees dat het niet zal baten hem
ten eten te vragen. Hij schijnt niet
te kunnen zingen als hij pas gedineerd
heeft, en moet op een onmogelijk
vroeg uur zijn middagmaal gebruiken."
„Ik ga om twaalf uur met de po-
neys naar Ashborough, Clare," zeide
Kate. „Als gij wilt, kan ik een
briefje voor u medenemenof gaat
gij mede?"
Clare, die veel van rijden hield,
zeide dat zij gaarne mede zou gaan.
Toen dus de lessen geëindigd waren,
voegde zij zich bij haar vroegere
pupil, en genoot, goed ingepakt,
zelfs van den kalen, stoffigen weg,
die tusschen Merlebank en Ashbo
rough lag.
„Wij behoeven geen briefje te ge
ven," riep Kate, toen zij de „Hoog
straat" afreden, „want daar is Sig
nor Donati! Wat staat het tochlee-
lijk als een man zich zoo in het
bont steekt. Hij schijnt zich vreese-
lijk te verwennen. Harry zei dat hij
gisteren avond wel een half uur noo-
dig had met al zijn bouffantes om
te doen.
„Laat ons een oogenblik ophou
den, als ge 't goed vindt," zeide
Clare. „Ik zou hem gaarne even
spreken, en hooren of hij komen
kan."
In het eerst zag Carlo haar niet,
hij liep langzaam de straat af, met
Gigi als gewoonlijk aan de hand.
Hij zag er ziek en gedrukt uit,
maar toen de knaap vroolijk zijn
aandacht vestigde op het poneywa-
gentje en die er in zaten, helderde
zijn gezicht op, en scheen hij voor
een oogenblik tot zichzelf te komen.
„Ik wilde u juist vragen morgen
het luncheon bij ons te komen ge
bruiken," zeide Clare. „Wilt gij ko
men, met Gigi Gij kunt, geloof ik,
niet komen eten, is 't wel?"
„Ik vrees van neen, want ik moet
heden en morgen avond zingen, maar
ik neem uw eerste uitnoodiginggaarne
aan."
Hij had een korten, scherpen hoest,
die Clare hem met bezorgdheid deed
aanzien.
„Gij schijnt van daag niet heel
wel, Carlo," merkte zij op.
„Toen ik wakker werd, gevoelde
ik dadelijk dat de wind weer oost
was," sprak hij lachend.
„En die hoest? Het is een leelijke
hoest
„O, het is maar chronisch!" liet
hij er op volgen, en glimlachte weer.
„Wij zijn allen min of meer onder
den invloed van den langen winter.
Hij zal nu wel haast voorbij zijn,
denkt gij niet?"
„April en Mei zijn dikwijls bijna
even koud," kwam Kate onbarmhartig
tusschenbeide.
„Zoo?" zeide hij met een uitdruk
king van schrik op zijn gelaat.
„Mijn vriend Sardoni heeft mij juist
een lied gegeven, dat „Welkom,
koude Noordoostenwind" heet, maar
de woorden alleen doen iemand al
klappertanden."
„Dus morgen om één uur!" riep
Clare, terwijl zij verder reden.
„Die akelige Italianen," begon Kate,
terwijl zij eenigszins boos de zweep
over de poneys legde. „Ik kan een
man niet uitstaan, die ais een baro
meter beweert te weten hoe de wind
is, nog eer hij buiten is geweest;
allemaal onzin
„Ik heb veel menschen gekend met
een zwakke borst, die het voelen
konden," zeide Clare."
„Maar geen Engelschman zal er
zoo allerakeligst uitzien, alleen omdat
het koud is," beweerde Kate. „Ik
vind het vreeselijk verwijfd, bang
te zijn voor een beetje koude!"
„Maar mijn lieve kind, als gij op
een heeten zomerdag in Italië hard
moest werken, gelooft gij niet dat
gij er warmen moede zoudt uitzien
„O, maar de warmte te gevoelen
is geheel iets anders," weerlegde
Kate. „Daar is niets onnatuurlijks
inHerinnert gij u niet hoe lam en
akelig Ilarry zich voelde, die laatste
warme week in Augustus, zoodat
hij haast niets uitvoeren kon?"
„Juist; omdat hij er niet aan ge
woon was! Gij zijt heel onlogisch, Kate,
het is volstrekt niet meer verwijfd, zoo
als gij zegt, de physieke uitwerkse
len van de koude te gevoelen dan
die van de warmte; het eenige ver
schil is, dat gij wel het eene begrijpt,
maar niet het andere!"
„Dat kan wel zijn," zeide Kate,
„maar ik houd niet van Signor Do
nati, en, wat zijn hard werken be
treft, welke man die hard werkt
zou ooit op zijn gemak met een
kind in de Hoogstraat loopen? Ik
vind, een betrekking als hij heeft,
is geen werken
Intusschen slenterde Carlo langzaam
naar zijn hotel terug. Hij was zoo ver
moeid en afgemat, dat Gigi's gebab
bel hem bijna te veel was. Hij wist
niet hoe door zijn Graaf Rodolplio
te komen; met weerzin dacht hij er
aan dat hij verliefd moest zijn op
Mlle de Caisne, die nooit zich zelve
in Lisa vergeten zou, en hij had alles
willen geven als iemand hem was
komen zeggen, dat er om de eene
of andere reden dien avond geen opera
zou zijn. Al wat hem in de toekomst
wachtte, scheen hem een hooge berg
dien hij moest beklimmen, en, wat
het ergste van alles was hij
wist dat, zoodra hij ineenzonk, Come-
rio zou opkomen, en zich aanbie
den om zijn plaats in te nemen.
"Was het niet om die gedachte, hij
zou misschien krachtiger van geest
geweest zijn, maar het bewustzijn
dat Gomez altijd de wacht hield over
zijn gezondheid, als een gier die
boven een stervende zweeft, verlan
gende om op hem neer te strijken,
dit was om waanzinnig te worden!
Hij maakte zich bovendien ongerust
over Sardoni, die de laatste dagen
zeer ongewoon was geweest, over dag
somber en grillig, en woest en on
verschillig tegen den nacht. Hij scheen
Carlo zooveel mogelijk te ontwijken,
en als zij toevallig eens samen waren,
was hij zoo bitter en sarkastisch, dat
zijn vriend niet begreep wat er met
hem gebeurd was; Carlo achtte het
zoo onmogelijk, ja, al te dwaas
dat de preek van Zondagavond hem
nog door het hoofd zou spelen, dat
hij dit geheel verwierp. Hij wist niet
wat er van te denken, en maakte
zich zeer ongerustook griefde het
hem, dat in dagen nu hij het meest
zijn vriendschap van noode had, Sar
doni hem aan zijn lot overliet, en
niets scheen te bemerken van zijn
moeielijken strijd om het hoofd boven
water te houden. Hoe hij door zijn
werk kwam, wist hij niet; gelukkig
was zijn keel niet erg aangedaan,
hoewel hij zich te zwak en te ziek
gevoelde om goed te kunnen zingen.
Doch, hoe dit wezen mocht, hij hield
zich staande en begon in te zien dat
hij zich voor het oogenblik met dezen
schralen troost moest tevreden stellen,
dat hij zich voorbereiden moest op
een koele ontvangst van het publiek,
en berusten in het akelig gevoel van
in zijn kunst niet te slagen. Onder
het naar huis gaan dacht hij er over,
wat de oude Piale wel gezegd zou
hebben als hij hem had kunnen hoo
ren, en hij was blijde dat de geliefde
meester wel nooit de ongunstige cri-
tiek over zijn optreden zou lezen,
die onvermijdelijk op een zoo slechte
uitvoering moest volgen
Na een zeer onrustige nacht ont
waakte hij 's "Woensdags morgens veel
erger dan den vorigen dag, en diep
ongelukkig bij de gedachte dat hij
of dien avond de moeielijke rol van
Figaro moest vervullen, öf zich
ziek melden, een getuigschrift van
den dokter vragen ten bewijze dat
hij niet opkomen kon, en zoo alles
in handen van Gomez en Comerio
overgeven. "Want hij wist maar al
te goed dat geen dokter die zijn
verstand gebruikte, hem zou laten
zingen zooals hij nu was, dat hem
zonder eenigen twijfel rust zou wor
den voorgeschreven, en dit was de
reden waarom hij, zelf alle mogelijke
voorzorgen nemende, den ganschen
winter de dokters geschuwd had als
de pest. Het was altijd nog mogelijk
dat hij kon blijven voortsukkelen,
tot het warme weder kwamdan, als
het Juni was, zou Merlino het con
tract waarschijnlijk vernieuwen, hij
zou met 'den troep naar Amerika
gaan, en Comerio wederom teleur
stellen. Als hij het maar vol kon
houden 1
Hij bleef zoo lang als hij durfde
te bed, toen wetende dat Gomez
in het bijzijn van allen eene aanmer
king zou maken zoo hij niet op zijn
tijd kwam, en dat Merlino hem altijd
noodig had, wanneer hij toevallig eens
wat later was dan gewoonlijk, kleed
de hij zich haastig aan, merkte met
vreugde op dat hij er niet half zoo
akelig uitzag als hij zich gevoelde,
en ging naar de volle koffiekamer.
Het hotel was geheel bezet met men
schen die voor de wedrennen naar
Ashbury gekomen waren; luid
ruchtige, onbeschaafde lieden, en
toen Carlo de kamer binnentrad waar
allen het ontbijt gebruikten, eer zij
naar de wedrennen gingen, was het
hem als kwam hij in een hel. Hij
had vreeselijke hoofdpijn maar zijn
ooren schenen ieder geluid op te
vangen, en hij kon duidelijk allerlei
opmerkingen verstaan over „een van
die operazangers," terwijl hij zich
door de menschenmassa een weg naar
den haard baande, en in het voorbij
gaan Merlino en Tannini groette.
„Zoo, Donati, hoe gaat het?"
zeide een stem naast hem. Hij keek
om, en zag het boosaardig gezicht
van den Spanjaard.
„Goeden morgen," antwoordde
Carlo.
„Hoe gaat het u?" herhaalde
Gomez.
„Ik heb het koud," zeide Carlo,
dichter bij het vuur komende, en vast
besloten dat Gomez niets uit hem
krijgen zou. „Brr! zij kunnen hier
geen vuur maken
Terwijl hij sprak, gevoelde hij dat
de doordringende blik van den Span
jaard op hem rustte, en hij wist dat
Gomez veel te slim was om niet den
waren stand van zaken te begrij
pen. Want al werd menigeen door
zijn frissche, bruine gelaatskleur mis
leid, toch kon een nauwkeurig op
merker gemakkeljjk zien, dat zijn
wangen met den dag meer invielen
en dat er een smartelijke trek om
oogen en mond gekomen was. Er
was voor hem iets onbeschrijfelijk
vernederends in, want hij was nooit
in zijn leven ziek geweest; hij had
het niet mogelijk geacht dat zijn vol
maakte gezondheid geknakt zou wor
den, had er bijna om gelachen toen
kapitein Britton die mogelijkheid stel
de. Het hielp nu echter niet meer
het feit te verbloemen; en zoodra de
kamer weder leeg was de luid
ruchtige gasten naar de wedrennen,
Merlino en Marioni naar het theater
vertrokken waren hield Carlo zich
niet langer in, maar begon hij van
het hoofd tot de voeten te beven alsof
hij de koorts had.
„Koud van morgen, mijnheer!"
zeide een der vermoeide knechts,
terwijl hij eenige scheppen kolen op
het vuur wierp. „Hebt gij al ontbe
ten, mijnheer?"
„Ik wil niets hebben, dank u,"
zeide Carlo, die niet den minsten
lust had iets te gebruiken.
„Niet een warm broodje, mijnheer,
of een ei?" vroeg de knecht. Maar
Carlo liet zich niet verleiden.
„Gij moet mijn Tast toe!" aan
hebben!" riep Gigi, deed zijn ser
vetje, waar deze wijze les op gebor
duurd was, af, en kwam er meê
naar Carlo getrippeld. Het was on
mogelijk niet te lachen! De knecht
hield zich goed, verliet glimlachend
de kamer, maar keerde weldra met
een kop koffie terug.
„Drink dat eens uit, mijnheer,"
zeide hij vriendelijk, „ze is pas ge
zet en zal u goed doen. Gij hebt
zware koü gevat, mijnheer."
Carlo was getroffen door zijn vrien
delijkheid hij kon niet ontkennen
dat hij een zware verkoudheid voelde
opkomen.
„Gigi," zeide hij, „ik vrees dat
wij het plan van Merlebank zullen
moeten opgeven. Gij moet er een
briefje brengen, als ik iemand vin
den kan om met u mede te gaan."
„Zijt gij ziek, zio caro vroeg
het kind, dat verschrikte over den
pijnlijken trek, dien hij voor het eerst
op het bekende gelaat waarnam.
„De knecht denkt dat ik een zware
verkoudheid zal krijgen, en ik moet
mij in ieder geval sparen voor van
avond. Het spijt mij van de teleur
stelling voor u."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,