CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
VAN
EDNA LYALL.
Naar de tiende EngeUche uitgave.
48)
„Ik wilde dat wij gaan konden,"
pruilde Gigi, „maar ik wilde nog
liever dat gij niet ziek waart," en
hij zag, met zijn aardig, bedroefd
gezichtje naar hem op, met die kin
derlijke teederheid, die Carlo deed
gevoelen, dat niet alles wat hij door
gemaakt had geheel voor niets was
geweest
Hij ging een briefje aan Clare
schrijven, en Gigi liep naar zijn ge
liefde soldaatjes, in zichzelf, met zijn
aardig kinderstemmetje, het eentonige
liedje neurieënd
„„Och toe, meneer kikvorscb, toe, zing ons
[een lied,
Maar 'k moet u verzoeken, heel lacg zij het
[niet."
„Pardon, juffrouw Muis/' zeide hij, „'kzou
[het wel doen,
Maar 'k ben door de kofi zoo schor als een
[hoen."
Carlo maakte er zich een verwijt
van, dat hij ditmaal blijde was eens
van het kind af te zijn. Hij zond
hem met een vriendelijken coulissen-
knecht naar Merlebank, en ging in
een grooten leuningstoel dicht bij
het vuur zitten, met vreeselijke hoofd
pijn, en pijn in den rug, en toch
met een gevoel van verluchting dat
hij, nu hij alleen was, naar harte
lust kon rillen en hoesten.
De morgen ging verwonderlijk rus
tig voorbij, even als de windstilte
voor den storm; zelfs in de straten
was het stil, want heel Ashbo-
rough was naar de wedrennen; Nita,
die dien avond niet behoefde te zin
gen, was nog op haar kamer, Mlle de
Caisne had zich met haar naaister
afgezonderd; er was niets dat den
vrede van Carlo's eenzaamheid kwam
verstoren, indien al zijn ongelukkige,
koortsige toestand met den naam
vrede bestempeld kon worden
De klok sloeg twaalf, en hij schrik
te op uit een onrustigen, wakenden
droom over Francesca, tot het be
wustzijn dat hij binnen acht uur,
het mocht gaan zooals het wilde,
in Figaro zou moeten veranderen,
en veel zenuwachtiger dan hij bij
zijn eerste optreden geweest was,
begaf hij zich naar het salon dat
alleen voor Merlino en zijn troep
bestemd was en begon te studeeren.
Maar na vijf minuten was hij ge
heel uitgeput; hij sloot de piano, en
ging in wanhoop languit op het
haardkleed liggen. „Ik weet niet
wat er met mij gebeurd," dacht hij
bij zich zelf, met het akelig gevoel
van een door en door gezond man,
die voor de eerste maal van zijn le
ven ernstig aangetast wordt. „Maar
als ik zingen moet, dan zal ik zin
gen, zooveel is zekerik wil tenminste
in het harnas sterven!"
Hij verjoeg vastberaden den stroom
van zorgen die hem overstelpte, zoo
dra het lichaam minder weerstand
bood, hij lag in een zekere gedwongen
rust de rust die alleen kan ko
men tot een man, welgeoefend in
zelfbeheersching. Hij faalde, en wist
het maar al te goed, maar hij wist
nog beter dat hij slechts een éénheid
was in het groote leger van Een die
niet falen kanhij wist dat
-Hij
Alleen kan zeggen„'t Is geëindigd en 't is goed."
Wij doen een deel slechts, doen het onvolmaakt.
En andren komen en verbeetren weer."
Hij moest een oogenblik gesluimerd
hebben, want toen hij plotseling de
oogen opsloeg, bemerkte hij dat
Nita in de kamer gekomen was, en
dat zij met haar schoon, koud ge
laat op hem nederzag met dienzelf
den blik van ingehouden blijdschap,
die hem te Birmingham zoo pijnlijk
had aangedaan.
„Gij zijt ziekfluisterde zij. „Zingt
gij van avond niet?"
In een oogenblik was hij op de
been. „Ja zeker zing ikMarioni
raadde mij van ochtend niet uit te
gaan, en mij voor de opera te sparen,
want ik word verkouden."
„Waar is Gigi?" viel zij hem eens
klaps in de rede, met een bezorgd
heid, die hij met vreugde begroette
Sedert het doodsgevaar waarin het
kind verkeerd had, had zij geleerd
meer aan hem te denken, en dat zij
zich nu ongerust over hem maakte,
was geheel iets nieuws in haar.
„Gigi is met een briefje naar Mer
lebank ik zou naar Miss Claremont
gegaan zijn, maar vond het wijzer
mij voor „Figaro" te sparen. Ik heb
hem Adamson meegegeven, die zal
wel goed voor hem zorgen."
„Maar daar komt Adamson alleen
de straat af! Wat zou er met het
kind gebeurd zijn?... Waarom hebt
gij hem laten gaan?!"
Zij wilde niet naar rede luisteren
doch Carlo was blijde dat hij beknord
werd, want uit ieder woord zag hij,
hoeveel zij van het kind hield.
Spoedig werd er een einde gemaakt
aan de onzekerheid door het binnen
treden van den knecht, met de
boodschap dat de jongeheer Gigi op
Merlebank bleef koffiedrinken, en dat
Miss Claremont hem dien middag
met het rijtuig zou thuis brengen.
Nita was tevreden, en vroeg Carlo
haar te begeleiden bij het instudeeren
van een liedzij scheen haar eersten
indruk bij het zien van haar broeder,
vergeten te hebben, geraakte verdiept
in de muziek, en dacht niet meer aan
de mogelijkheid dat hij ziek worden
en Comerio terugkomen zou. Carlo
was gerustgesteld, en volgde haar
eenigen tijd later naar beneden om
koffie te drinken. Hier hield hij zich
alsof hij iets at, en hoorde hij met
vreugde een voorstel doen om een
break te nemen, en naar de wed
rennen te rijden, daar hij wist dat
hij dan het grootste gedeelte van
den middag alleen zou zijn. Maar
naarmate de uren verliepen, werd
hij erger, en zelfs de eenzaamheid
en de rust konden hem niet voor
bereiden op de groote inspanning
van dien avond. Hij zat met het
hoofd in de handen bij het vuur,
toen Domenica Borelli de kamer
binnentrad. Zij was een lange, statige
vrouw, met iets in haar gang en in
de uitdrukking op haar gelaat, dat
getuigde van haar edel, oprecht ka
rakter; een vrouw die, te kennen,
waste achten. Zij was een paar
jaren ouder dan hij, en als zij niet
op het tooneel was, kon men het
haar wel aanzien dat zij dertig jaren
telde.
„Ik kwam u vragen of gij „Dun-
que io son" even met mij wildet
doorzingen," zeide zij, terwijl zij door
de kamer liep; „maar ik geloof wer
kelijk dat gij ziek zijtgij moest in
bed liggenriep zij, naderkomende,
zoodat zij hem beter in 't gezicht
zien kon.
„Ja, als gij het goedvindt, zou ik
nu liever niet het duet zingen," was
het antwoord. „Spreek mij niet van
rust, morgen ben ik weer beter!"
„Maar gij moest een dokter
spreken," hernam zij; „waarlijk gij
moet eens rust nemenSignor Mer
lino moet een plaatsvervanger voor
u zien te vinden tot gij weer zingen
kunt, Fasola kan maar enkele van
uw rollen vervullen."
„Misschien zal het er toe moeten
komen," zeide hij, met een zucht die
als een noodkreet klonk. „Had ik
maar een tamelijk goede plaatsver
vanger, die, als het noodig was, eens
kon invallen
Domenica Borelli begreep terstond,
met het fijn gevoel eener vrouw, de
geheole geschiedenisdat feit, waar
voor Merlino blind was, al ging het
hem van zoo nabij aan. Voor de
eerste maal begreep zij Carlo. Tot
nog toe had zij hem als kunstbroeder
haar sympathie gegevennu gevoelde
zij dat zij gaarne zijn vriendin zou
zijn.
„Kan ik iets voor u doen om u
te helpen vroeg zij, en er was iets
in haar rustigen, vriendelijken, ge-
voelvollen toon, dat hem in eens deed
gelooven in die oprechte vriendschap,
die, al mogen sommigen het ontken
nen, tusschen een man en een vrouw
kan bestaan.
In zijn grooten, geestelijken en
lichamelijken nood was hare hulp
juist wat hij behoefde.
„Ja, gij kunt mij helpen," zeide
hij met tranen in de oogen. „Als ik
ooit genoodzaakt zou zijn den troep
te verlaten als ik eens ziek mocht
worden, wilt gij dan eene vriendin
zijn voor mijne zuster en Gigi
Het was een groote gunst die hij
haar vroeg, want zij hield niets van
Anita, maar daar zij de reden tot
zijn vraag vermoedde, kon zij het
hem onmogelijk weigeren.
„Er is iets," ging hij voort. „Ik
maak mij ongerust over Sardoni; ik
denk dat hij in moeielijkheden is.
Wees ook hem eene vriendin, zoo
als gij het mij zijt."
Zij kreeg een kleur, daar zij zich
lang niet zeker voelde, of met Sar
doni vriendschap wel mogelijk was.
„Ik begrijp Signor Sardoni niet,"
zeide zij, weifelend.
„Op dit oogenblik begrijp ik hem
evenmin, maar hij is een goed vriend
voor mij geweest. Ik wilde dat gij
hem beter leerdet kennengij zoudt
zijn goede engel kunnen zijn.
Zij deed geen bepaalde belofte,
maar iets in haar gezicht stelde Carlo
gerust.
„En gij?" vroeg zij, „zijt gij van
plan door te zingen tot
„Tot het mis met mij gaat, ja. Ik
zal van avond een allerakeligste Fi
garo voor u zijn, maar gij zult, hoop
ik, geduld met mij hebben."
Er was iets in deze eenvoudige
bekentenis dat haar vreeselijk trof;
zij wist hoe pijnlijk het voor zijn
artistieke natuur moest zijn een rol
te vervullen, waarvoor hij wist dat
zijne krachten thans te kort schoten.
„Ik zal in ieder geval de voldoe
ning hebben met iemand te spelen
die een sterken geest heeft," zeide
zij. „Er behoort niet weinig moed
toe voor een publiek te komen, als
men weet hen niet 'te kunnen vol
doen. Misschien zal een weinig rust
u wat opknappenik zal u niet
langer vermoeien, en heengaan."
„Gij weet niet hoeveel goed gij
mij gedaan hebt," zeide hij dankbaar,
want hij gevoelde dat haar belofte,
in geval hij eens ziek werd, hem
een pak van het hart genomen had.
Zij verliet hem, om zich zoo goed
mogelijk op den avond voor te be
reiden, en de kwartieren te tellen
die de klok van het stadhuis sloeg,
zooals een gevangene ze geteld zou
hebben die het uur zijner terechtstel
ling wachtte.Allerlei drukte, en ver
warde geluiden van de straat, waar
schuwden hem dat de wedrennen af-
geloopen waren liij verliet de zit
kamer, daar hij onmogelijk Gomez'
onderzoekende blikken doorstaan kon,
of het gebabbel zijner confrères aan-
hooren, en hij sleepte zich naar
No. 62, waar Gigi hem een oogen
blik later vond.
„Hè, zoo vroeg al naar bed, San
Carlo!" riep hij met zijn vroolijk
gezichtje naar hem toeloopende, maar
op eens ernstiger wordende toen de
waarheid duidelijk werd voor zijn
kinderlijk begrip, vroeg hij op zach-
ten, bezorgden toon: „Zijt gij niet
beter?"
„Ik rust alleen wat. Kijk niet zoo
bezorgd, mio caro."
„Zij hebben bloemen voor u mede
gegeven," zeide Gigi, terwijl hij een
allerliefst bosje sneeuwklokjes en
viooltjes op het bed nederlegdeen
hier is ook een brief."
Carlo deed zijn best een vroolijk
gezicht te zetten en belang te stel
len in het verhaal van den knaap,
over hetgeen hij op Merlebank had
uitgevoerddaarna opende hij Clare's
brief. De Heer Britton zou 's mor
gens vroeg het dichte rijtuig voor
hem zenden, en hoopte dat bij wel
genoeg zou zijn, om hen, eer hij
van Ashborough vertrok, goeden dag
te komen zeggen. De hartelijke woor
den wekten hem een weinig op,
maar hij was te ziek om zoo lang
vooruit te zien, en de woorden van
een Oostersch lied kwamen hem voor
den geest
„Ach! morgen kan ik zelve wel behooren
Bij 'tzevenduizend jareatal van gisteren!"
„Gij moet naar beneden gaan om
te eten, ventje," zeide hij, na een
oogenblik van stilte, waarin Gigi hem
met groote, ernstige oogen had zit
ten aankijken.
„Als iemand mocht vragen waarom
ik niet kom, zeg dan dat ik hoofd
pijn heb, en wat rust neem, tot het
tijd is naar het theater te gaan."
De uren gingen voorbij, doch Gigi
kwam niet terug. Carlo dacht dat
Domenica Borelli hem bij zich ge
houden had, en was er haar dank
baar voor. De klok sloeg zevenhij
bad in korte, afgebroken volzinnen dat
hij in staat mocht zijn zijn werk te doen,
dat Anita geen kwaad mocht over
komen, dat hij een goed besluit mocht
nemen omtrent hetgeen hem te doen
stond. Weder, met een spoed die
hem deed schrikken, speelde het
kwartier; hij trachtte aan Figaro
te denken, zong een paar maten van
„Zitti, Zitti", en had een gevoel dat
hij alles zou willen geven om van
het spelen dien avond vrijgesteld te
worden
„Zou hij zelfs nü nog Domenica's
raad opvolgen en den dokter laten
halen Er was nog tijd. Een oogen
blik was zijn eigen verlangen om
het te doen hem bijna te sterk. Maar,
aan den anderen kant, redeneerde
hijmenschen die nooit ziek geweest
zijn, denken dadelijk dat zij dood
gaan, wanneer er nog niets ernstigs
bestaat, en als hij nu zwak was, en
losliet, zou Comerio zich zeker komen
aanbieden om de ledige plaats bij
den troep te vervullen. Neen, hij
moest tot zijn laatsten snik op zijn
post blijven, en den strijd volhouden
Daar sloeg, juist toen hij tot dit
besluit kwam, het halve uur, en met
een krachtige wilsinspanning wierp
hij de dekens en kleeden die op het
bed lagen van zich, stond met moeite
op, stak het gas aan, en voor den
spiegel staande, nam hij een der
karakteristieke houdingen van Figaro
aan, en zong hij een paar maten
van: „Largo al factotum."
„Zoo tamelijk," dacht hij bij zich
zelf, „als ik maar kan volhouden!
En bij slot van rekening ben ik niet
de eerste die, met een ziek lichaam,
een vroolijk gezicht gezet heb, en
gelachen, en het tooneel op en neer
geloopen hebIs het Grimaldi ge
weest, of Liston, die de menschen
tot tranen toe lachen deed, terwijl
hij de ondragelijkste pijnen had?"
Hij ging naar de zitkamer om te
zien of hij er Sardoni nog vond, maar
hoorde dat deze reeds weg was. Mer
lino ging in een zeer knorrige stem
ming met hem medeGigi dribbelde
naar hem toe om goeden nacht te
zeggen, en met een gevoel als was
hij in een akeligen droom, vond hij
zich door de drukke straten loopende,
vol tegen-elkaar-bonzende menschen,
en had hij een vaag bewustzijn van
de slechte fysionomieën, die zich al
tijd vertoonen in een plaats waar
wedrennen gehouden worden.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.