CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
van
EDNA LYALL.
Naar de tiende Engelsehe uitgave.
51)
Hij komt bij," fluisterde Mijnheer
Britton, en er ontstond een stilte in
de kamer, welke eindelijk verbroken
werd door Carlo, die met zwakke
stem vroeg:
„Hoe lang nog, Jack?"
„De tweede akte," antwoordde
Sardoni„nog drie tooneelen voor u."
Wederom sloot de zieke de oogen,
en zij merkten op, dat, naarmate de
avond verliep, hij minder geneigd
was een onnoodig woord te spre
ken.
De opera, die voor al de mede
werkenden geen einde scheen te wil
len nemen, was eindelijk uit, en
daarmede de laatste overblijfselen
van Carlo's krachten uitgeput. Meer
dood dan leveud werd hij naar Mijn
heer Britton's brougham gebracht
welke bij het tooneel voor de deur
stond, en het aan den vriendelijken
Engelschman overlatende hem thuis
te brengen, liep Sardoni zoo spoedig
mogelijk naar den dokter.
Carlo had gedacht dat, als hij de
opera maar door was, hij volkomen
tot rust zou komen, maar toen ein
delijk zijn werk gedaan was, gevoel
de hij zich te ziek om aan de toekomst
te denken. Te uitgeput zelfs om
te spreken, liet hij zich door Mijn
heer Britton naar zijn kamer bren
gen, zonder te denken aan den in
druk die no. 62 op den rijken ree
der maken zou. Het ellendig kamer
tje was hem nu een haven van rust
het verlichte hem reeds dat hij nu
rustig de pijn doorstaan kon, dat
geen coulissenjongen aan de deur
zou tikken, dat hij niet langer in
de vreeselijke noodzakelijkheid was
te spelen en te zingen voor een cri-
tiseerend publiek. Maar voor den
heer Britton was dat sombere ka
mertje de climax van den avond!
Het volkomen gemis aan eenige de
minste gemakken deed hem versteld
staan, en toon hij den patient aan
de zorgen van Sardoni en van den
dokter had overgelaten, reed hij naar
huis, vastbesloten dat Carlo den vol
genden dag naar Merlebank vervoerd
zou worden.
HOOFDSTUK XXVII.
„Totaal mislukt."
/-Wij zijn als soldaten op een groot
wijd uitgestrekt slagveld (in duisternis
gehuld), waarvan wij de wisselingen niet
kennen, en waar het ods geheel onmoge
lijk schijnt de uitkomst te berekenen;
maar wij zijn voor ons eigen deel ver
antwoordelijk, wat er ook elders ge
schiede. laat ons daarin niet te kort
komenDe veranderingen in de wereld,
welke de mensch. zich verbeeldt te voor
schijn te brengen, zijn in handen van
God. Laat ons ze, wanneer wij onzen
plicht gedaan hebben, aan Hem toever
trouwen
Deken Chuhch
Clare schrikte toen zij de slechte
tijding hoorde, welke mijnheer Brit
ton en Harry dien avond mede brach
ten.
„En zijt gij niet gebleven om te
weten wat de dokter zeide?" voeg
zij, toen men haar alles verteld had.
„Neen, het was al zoo laat en ik
was bang in den weg te loopen, maar
ik geloof dat er geen twijfel aan is,
of de arme jongen heeft pleuris!"
„Het was allerakeligst hem te
zien," ging Harry voort. „Hij leunde
op het laatst tegen de coulissen als
hij op het tooneel moest zijn en niets
te doen, of te zingen had, en wan
neer hij zong, sloeg hij telkens zijn
armen over elkaar, kijk, zoo
alsof hij ondragelijke pijnen leed."
„Wat dunkt u, Miss Claremont,
als wij eens een pleegzuster namen,
zouden wij hem dan niet hier kunnen
oppassen?" stelde Mijnheer Britton
voor.
Clare was verrukt over dit voor
stel, want zij had altijd veel van
Carlo gehouden. Zij begreep niet al
de redenen die den Heer Britton in
den jongen Italiaan belang deden
stellen, maar diens vriendelijkheid
en gastvrijheid verrastten haar niet;
hij was iemand die altijd anderen
hielp, en Kate, die het huishouden
deed, pruttelde dikwijls dat Merle
bank wel den naam mocht dragen
van wat het in werkelijkheid was
„eeu herstellingsoord voor zijn vrien
den en kennissen!"
„Er is geen sprake van dat hij
in dat hotel kan blijven," zeide Mijn
heer Britton. „Ik heb van mijn leven
niet zulk een kamer gezienbet kind
slaapt in een reisvalies; hij, in een
allerakeligst soort van veldbedhet
licht valt in de schuinte, van boven,
zoodat men 's nachts de sterren
ziet, bah, mijn knecht zou nog
niet in zulk een kamer slapen
Zoo werden de plannen gemaakt
voor Carlo's ontvangst op Merlebank,
en den volgenden morgen reed Mijn
heer Britton naar het Royal Hotel
om te hooren of de Italiaan een
goeden nacht had gehad. Bij het
binnenkomen ontmoette hij den dok
ter.
„Hoe maakt uw patient het van
daag, Kavanagh?" vroeg hij.
„Slecht, zéér slecht. De arme
kerelhij moet onmiddellijk naar
het gasthuis."
„Onzin, hij is een vriend van mij,
ik moet hem op Merlebank hebben.
(Jij vindt dat toch goed, hoop ik?"
„O zeker, als gij hem hebben
wilt! maar ik moet u waarschuwen
dat hij waarschijnlijk een heele poos
ziek zal zijneen hevige aanval
van pleurisen wij zullen al ons
best moeten doen om te zorgen dat
er niets bij komt."
„De stakker! Ik dacht gisteren
avond dat hij er mee heenging.
Hij is een oud familievriend, en het
zou mij waarlijk plezier doen hem
te helpen als ik kan. Maar hoe
kom ik aan een pleegzuster Zal ik
om eene telegrafeeren
„Daar zorg ik voor, als ge wilt,"
zeide de dokter. „Zijn zuster schijnt
iemand zonder eenige hersens, en
hoe eer hij van haar weg is, hoe
beter."
De Heer Britton dacht er juist
over of hij ook beter zou doen met
naar Sardoni te vragen, t»en hij
Gigi in het oog kreeg, die zich in
de gang liep te vervelen.
„Wel mannetjeriep hij hem
toe, „hoe gaat het met oom? Zou ik
eens naar hem kunnen gaan kijken?"
„Hij is ziek," antwoordde Gigi op
treurigen toon en zonder verder een
woord te spreken, liet het kind zijn
klein, bruin handje in de groote hand
van mijnheer Britton glijden, en ging
hij hem voor naar No. 62. De deur
stond open en men kon een levendig
gesprek hooren in het Italiaansch
vier personen praatten allen te
gelijk.
Mijnheer Britton aarzelde, maar
het kind trok hem meê. Het volgende
oogenblik zag hij een zonderling too
neel. in het akelige zolderkamertje,
dat er overdag nog eens zoo kaal en
somber uitzag, werd een hevige woor
denwisseling gevoerd. De impresario
die in een van zijn ergste buien
scheen, had een open telegram in de
hand Gomez stond met een sarkas-
tischen glimlach op zijn gewoonlijk
strak gezicht zeer con amove de rol
te spelen van iedereen te sarren;
madame Merlino en Sardoni schenen
in openlijke ruzie te zijn, en de zie
ke lag midden in dien woordenstrijd
blijkbaar met veel pijn, maar met
groote inspanning te luisteren naar
al wat er verhandeld werd. Mijnheer
Britton hoorde een ongeduldig: „Ziet
gij niet hoeveel kwaad hem dit alles
doet?" van Sardoni, en ving iets op
van„Comerio komt" wat hem den
sleutel gaf tot hetgeen er verhandeld
werd.
Hij bleef bij de deur staan, daar
Donati te zeer werd beziggehouden
door hetgeen er om hem heen gebeur
de, om hem op te merken, en in
derdaad moest deze al zijn hersens
bijeen houden om in deze crisis zich
krachtdadig te laten gelden Hetgeen
hij gevreesd had, was gebeurd, Come
rio had per telegraaf zijn diensten aan
geboden, en den geheelen langen,
slapeloozen nacht had Carlo het
moeielijke probleem zien op te lossen
of het, indien dit gebeuren mocht,
zijn plicht was Merlino alles te ver
tellen, ja of neen. Oppervlakkige
menschen zeggen al gauw dat de
rechte weg klaar en duidelijk is. Maar
Carlo dacht er niet zoo over. Eerst
na uren van grooten, inuerlijken strijd
en lijden kwam hij eindelijk tot het
besluit dat hij, alles wel beschouwd,
niet gerechtigd was Merlino's arg
waan op te wekken. Hij ging even
wel zoo ver van een ander voorstel
te doen. „Luister eens," zeide hij,
hoewel het spreken hem moeite kost
te. „Paul Cremer's Engelsch ope
ra-Gezelschap heeft zeer waarschijn
lijk een baryton disponibel. Telegra
feer er eens om, en ik zal de onkosten
dragen als zij er een zenden kunnen."
Hij hield op met spreken, om te
hoesten, de inspanning had hem
onbeschrijfelijke pijn gedaan, en mijn
heer Britton kon groote zweetdrop
pels op zijn voorhoofd zien staan.
„Accidente! Alweer een bewijs hoe
weinig verstand gij van die dingen
hebt," zeide Merlino boos. „Wij zijn
zeker van Comerio, en doen veel be
ter met hem te nemen dan een vreem
de. Ik had gedacht dat gij boven zulk
een laffe jalousie verheven waart,
Donati!"
„Dus zult gij op het telegram ant
woorden?" vroeg Gomez.
„Dat zal wel moeten," antwoordde
Merlino op zijn norschen toon. „Het
is verduiveld onaangenaam!"
En met een gesmoorden vloek ver
liet hij de kamer, alsof Carlo's ziekte
een persoonlijke beleediging, en een
vrijwillig kwaad was.
Toen Gomez zijn doel bereikt had,
volgde hij den impresario mijnheer
Britton begaf zich naar het bed en
sprak met Sardoni, maar Carlo bleef
met gesloten oogen liggen, en lette
niet op hetgeen er om hem heen ge
beurde, tot liij Nita van haar stoel
naast hem hoorde opstaan, en naar de
deur gaan.
Toen sprong hij plotseling met
kracht overeind.
„Nita," riep hij uit, „ga nog niet
heen ik heb u iets te zeggen."
Zij keerde met weerzin tot hem te
rug, en op het zelfde oogenblik be
merkte hij de tegenwoordigheid van
mijnheer Britton.
„Hoe vriendelijk van u hier te ko
men zeide hij. „Wilt gij mij een
oogenblik alleen laten? Ik heb even
iets aan mijn zuster te zeggen, er
is haast bij."
„Wij zullen zoolang in de kamer
hier naast gaan," zeide Sardoni, „als
Madme Merlino het ons dan zeggen
wil als zij u verlaat."
Nita beloofde dit, en ging met de
zelfde uitdrukking van weerzin, naast
zijn bed zitten. Toen zij alleen wa
ren, keerde hij zich tot haar.
„Ik had zóo gehoopt dezen tijd in
Engeland nog door te komen," begon
hij, al zijn best doende zich niet door
de physieke smart te laten overmees
teren. „Het is hard, te moeten den
ken dat, na alles wat ik gedaan heb,
ik het gevaar voor u misschien nog
grooter heb gemaakt. Yergeef mij
Nita, dat ik u in den steek laat!"
„Maak u niet zoo ongelukkig," ant
woordde zij onverschillig, „ik weet
niets van gevaar," en zij schudde veel-
beteekenend het kleine, welgevormde
hoofd. Er was een tjjd geweest toen zij
heel anders tegen hem gesproken had,
maar hij verdroeg de terechtwijzing
geduldig, en klemde zich vast aan den
straal van hoop.
„Is dit wezenlijk zoo Dan
God zij geloofd! Ik kan gerust heen
gaan 1"
Zij lachte de meest hartelooze
lach dien men zich denken kan.
„Misschien bedoelen wij juist niet
hetzelfde met het woord „gevaar
Merlino en ik zijn niet gelukkig sa
men. Comerio en zijn vrouw ook niet.
Waarom moeten vier menschen een
ellendig leven hebben ter wille van
een overeengekomene wet?"
Omdat zij beloofd hebben elkander
onder alles trouw te blijvenom
dat hun eenige hoop om een rein, een
edel leven te leiden, vernietigd wordt,
wanneer zij afwijken van hun plicht,
en elkander niet meer trachten lief te
hebben, omdat het niet een over
eengekomen wet is, maar het bevel
van God!"
Wederom lachte zij, en riep:
„Bravo! Mijn biechtvader had niet
beter kunnen preken! Wat de hu
welijkswetten betreft, mio caro, zijt gij
allergrappigst rechtzinnig! Maar der
gelijke wijze lessen worden altijd ver
kondigd door menschen die niet ge
trouwd zijn! Nog al vreemd, vindt gij
niet?"
„Gij breekt mij het hart als gij zoo
spreekt!" kermde hij.
„Onzin! Een mensch zijn hart
breekt niet zoo licht, geloof me. Gij
keert terug naar Francesca Britton en
wordt gelukkig; Comerio en ik worden
gelukkig; terwijl Merlino alleen een
kostbare sopraan en een baryton ver
liest, die hij nooit verdiend heeft."
Zij had doorgerammeld, zonder er
op te letten hoe zeer zij hem deed lij
den. Hij was nu zoo uitgeput dat het
hem physiek onmogelijk was meer te
uiten dan deze twee woorden; „On
ze moeder!"
„Is in het Paradijs, en zal wel voor
mij bidden als ik in het Vagevuur
ben
Wat hij toen uitbracht, was nauwe
lijks hoorbaar:
„II Cristo!"
„Mijn biechtvader vindt het niet
goed dat ik met ketters over den gods
dienst spreek riep zij triumfantelijk.
Hij keerde zich van haar af, en lag
zoo onbeweeglijk stil dat Nita bang
werd. Het was nu evenwel een goede
gelegenheid voor haar om te ontsnap
pen, en zij maakte er gebruik van, als
ter loops een blik slaande in de kamer
waar mijnheer Britton en Sardoni
wachtten.
„Wij zijn klaar," riep zij op luchti-
gen toon, hoewel haar geweten haar
heftige verwijten deed.
Mijnheer Britton had zelden een
zoo aardig vrouwtje gezien, en dat
toch zoo wienig sympathie opwekte.
Zonder te weten waarom, had hij bijna
een hekel aan haar.
„Zij schijnt zich niet veel om haar
broeder te bekommeren,"merkte hij op.
Sardoni knarste oo de tanden.
„Hij heeft alles opgegeven om ha
rentwil! en zij, die feeks, zij wil
niet de minste kleinigheid doen om
hem genoegen te geven. Laat ons
naar hem terug gaan."
Met schrik merkte mynheer Brit
ton de verandering op welke bij Carlo
had plaats gegrepen. Niet alleen
scheen de lichamelijke pijn zeer te zijn
toegenomen, maar hij was ook vreese-
lijk gejaagd en onrustig. Sardoni be
greep er echter alles van, en de heer
Britton liep naar het raam, en liet nu
beide vrienden alleen, ofschoon hij nu
en dan een enkelen volzin opving.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.