-uaj uajqaeij paora fiq 'aapj pi a pq uoq jiq 'q
•jqOnjAJUO SBAl paBlJOJJ JBBjg
nap do pjoora aap bu aip (pjajsag psq pjooq pq
ui jsba uaSsp appsj ap ni qoiz fiq jbbq) sbav ubui
-japa praouuaA naa SmjapmaajA ap sjb pia jbjooa
'uauuaqaq fiq paora pp 'spin pBspiapai 'aaajsj
<(j,8bbm pq qi
s|B uadooj fiqjBBp fi§ junq jBBAafl qja« 'uanian aj
jaAO qsBj AAn ubb a paiq 3ji 'naiaoA|OA nB|d jip qfij
-aSorauo pnoM an joop innq fig •aaSiyiSjaA a} ubjj
aaqnop tno uaMnoSauajj uba ubj; joop uapuozaSp
ifiz fig -sa[jB paA\ qp -sbj iBtqaS uljz do uaflaiSSaj
-jaAO azap aip 'aaapuB ap ajjBAjaq ,,'piu jazisy//
(jnaSBM pq fiq nog "SjapciB puBiuaiu psq fiq aa
aapiOM pjapueqaS paora ia 'Saoip pfij ag uaAinojj
-J9A aj fiq sb^y 'JOOA jjaz raaq aip uiBMq susqj aa
uaop uaAinp noz japiooA pp SaijapmaaiA uap fiq jo
pSBBiABcjB qoiz uaqqijquaSoo ajappq aufiz ut fiq pBq
;qoBU uajaaqaS uag -ubb puajaziBB maq 8bz sqjig
„najspq fira fiS junq si iqnpS pq s[B
'ubbS qfijaSorauo qooj na junq fi8 'uapajAaj qi aaq
uasioouinoi ojjbaaz puod piapuoq pra 'uaSaajqjOA
jBBq qi jbz aBp jaAo qesj ami fira aop" 'maq uaflaj
SaAipuoj aajBM uaajjB Liz uao} snaSiotn s( fiq laz
<('si Sajaoj ami IBM aa piz do f;8 jbbm paM q
•uamauaoj aajaoA aj pmuo ufiz ua uaiz aj,
pSipaaaq uapaouuaA ufiz ino SaoaaS uifiUjaA 'uaqsAA
jaajq aip apmaaiA ap na 'jaaM aa uaaq joSaj afiz
do apiqspooq ui qoiz fiq appjuaM jqosu aatg
•pnaqqapaq uapusq ap pra jbbj
•a8 pq qoiz 'sqjig bpunaiq sjb 'sjb noz uaq
-qaq qi pp 'pnoS joa afpiq pq 'g jpsj aj 'jbbj ap
sapB si asp 'aafBqayB raaq rao uaraoqaS nfiz fi
181
130
//Heer van Borsselen neen, die niet. Die was te-
vriendschappelijk met Guy van Vlaanderen tijdens
diens inval. Hij ontving zelfs aanzienlijke sommen
van hem om de edelen goed voor hem te stemmen,
maar dit geld heeft nooit zijn doel bereikt het ligt
thans in de schrijn van den Heer van den Sanden-
burch. Toen kwam Jan van Avennes in Holland. De
Vlamingen vluchtten en Heer van Borsselen is nu de
vertrouwdste vriend van den Henegouwschen graaf.
Deze zelf was het die mij met een zending naar het
Engelsche hof zond en thans zal ik haar misschien'
niet kunnen volbrengen, en dan is alles voor mij
verloren."
„Wat moest gij aan het hof verrichten?" vroeg
zijn toehoorder haastig, doch Gillis beet zich op de
lippen, blijkbaar had hij (de gewoonte van. onder
geschikten volgend om hunne meesters te beoordeelen)
zich voorbij gepraat.
//Grootmoeder, grootmoederriep thans M'eg naar
binnen stormend, //o, nu hadt ge eens aan de haven
moeten zijn!" Daar was een pracht te zien! Schepen
in menigte, een gansche vloot en het eene schip nog
mooier dan het andere, vol met paviljoenen, vlaggen
en wimpelsEn op het dek stonden allemaal prinsen,
in goud, fluweel en zijde gekleed, met schitterende
harnassen aanO, wat was het mooiEn weet ge
wat Jenny Saunders zei//Het waren schepen uit Hol
land en de prinsen kwamen om den graaf af te halen
die hier nog in Londen bij den koning is om met
prinses Elisabeth te trouwen.
#0, grootmoeder, waarom ben ik geen prinses, dan
mocht ik ook op een schip vol vlaggen varen
En Meg begon hartbrekend te snikken.
jbbaa 'siuaSuBAaSspBp jo jfijqjaA qfqquiuoq 'jaMoj;
azfuS ap 'uapnoq a; SauMpaq ui uauspjapno afluaoi
-do 'aMnaiu aufiz rao 'jBBjaAOja^ nap raaqi^ joop
p/wnoqaS 'pjs apno pq uba uarnra ap 'uapuog ap
J8M0J, aap uba snajo} ua uasusjq ap 'sraaaqj, ap jaiA
-u jap uaAjoS azfuS ap joop ppodsaq 'qoiz uagaq
-J3A 'japfup pBajBqaS aaa sjb qospj; na floojj
•XI XüJ/SCLIOOH
•uajaaq noz Swaj jaarajammia aip 'snijd
nap jbbu apaaizpn uaSoo ap aaAoq pusq ap pra
'ubbjs japj iBBp fiz noz 'nagsjAuaSaj ajjiq jo ufiqas
-anuoz uapuapaBjq squupao 'sjfiMqip aoq 'o ug
•aaiï
-aS psq pjbbj pq suud jseq fiz .ibb.ia 'SaMsinjq aap
jbbu [jz daij poijuBBin aAinsp pq uj ^qonjAaS uap
-inq jbbu [BAjin naMnj 'napjaa ufiz fiq sbav Sapq
•apjnAiaA qajpaA pq apnaq fiq naouaq U3-
nazsj ufiz jfiMja; 'jaqua naqojqaS pra jaaa fiq Sbj
BipjaM aa jadraajp naSooq aap ibao pBBq ufiz ui
apjaqinjp jbboi 'jnap ap jbbu apjadraojp st|jig
(<jjaqaz pq qi paM.
na 'aaizaS peq jaSaoiA raaq qt pp 'jb qi apaaara
pfijjB 'uaq qi aip jaza ajaqqnpaup 'ubb8 jom jjaz jbz
qt 'iqo®AV isï ?aq Jooa uajuqni raaq pora
q; 'pjBsd uaa |BBq ua djop pq jbbu b8 'japaoj^//
•siHjg apjnjq (<'aajojjaA aaq qi aa ?in sajjB praoq n^
jUBBfljaA jaqaz pnq ap do jaiq si pp 'tig jdiqas-
^81
135
de vloer in de sombere kerkerholen is uitgesleten
door de voetstappen der gevangenen, waar iedere
steen van tranen en klachten weet te fluisteren, iede
re zerk te verhalen van vergoten, zoo vaak onschul
dig gestort bloed, waar zoo menigmaal, door blinde
haat of partijwoede vervolgd, de trouwste onderda
nen van het rijk, wanneer zij als gevangenen uit de
streng bewaakte boot stegen, de verraderstrappen
moesten beklimmen, waarlangs hun weg voerde naar
het Tkille verblijf, waarin nooit de zonnestralen vielen,
steeds het troebele water uit den grond opborrelde
en de lucht van koude, jammer en tranen vervuld
scheen, waar door velen de dood als een engel der
verlossing werd begroet, die hen bevrijdde van hun
duldeloos lijden, nog vóór de flikkerende bijl van
den beul voor hen gewet was.
Maar ver, zoo ver van die donkere kerkers, dat
geen enkele klacht of zucht tot hen doordrong, lagen
de vertrekken die somtijds tot verblijf strekten aan
het koninklijk gezin, waar licht en lucht vrije toe
gang hadden en de zonnestralen speelden op gebor
duurde wandtapijten en fraai gesneden meubelen.
In een dier zalen leunde op een helderen morgen
de jonge erfgenaam van Holland en Zeeland, Graaf
Jan, lusteloos in zijn zetel en telde droomerig de
roode sterren waarmee de, hier en daar met versche
biezen bestrooide vloer was ingelegd. Een helder
vuur, dat in de breede, rondgebouwde schouw vlam
de, gaf de noodige warmte aan het altijd kille ver
trek, ook thans nog, nu de warme zon door de klei
ne kruisvensters haar vroolijken glans schoot en over
het behangsel gleed, waarop roode salamanders en
draken met gloeiende oogen prijkten.