CARLO DONATI, (DE DOLENDE RIDDER) VAN EDNA LYALL. Naar de tiende Engelsche uitgave. 54) Zonder zich verder op te houden, sloeg bij den weg naar het huis in, bij zichzelven glimlachende over de be hoefte van Kate Britton, om op ie dereen dien zij ontmoette invloed uit te oefenen, en bij het aangename vooruitzicht van een nieuwe kennis in zijn kleine en niet zeer belangrijke gemeente. Nog slechts kort geleden had hij tegen het theater gepreekt, en het deed hem genoegen op deze wijze van aangezicht tot aangezicht bekend te worden met iemand, die werkelijk tot zulk een wereld behoorde. Nadat hij tot antwoord ontvangen had gekregen dat Signor Donati hem met genoegen zou ontvangen, volgde de geestelijke den knecht naar boven naar de huiskamer, waar hij den pa tient op een sofa bij het vuur vond liggen. Hij was verbaasd over zijn vloeiend Engelsch; ook zijn accent was uitstekend, en alleen door een kleine eigenaardigheid in de stembui ging, en nu en dan een ongewone zinsvorming, verried hij zijn vreem de afkomst. Zijn gelaat had een door en door Italiaansch type, en ofschoon hij nog zwak en vermoeid scheen, vond de vicar dat hij er veel minder ziek uit zag, dan men na een zoo ern stige ongesteldheid zou hebben ver wacht. De gewone begroetingen wa ren nauwelijks afgeloopen, of Carlo, die het mannelijke verstandige gelaat van zijn bezoeker ter dege opgeno men had, zijn kalme, diepliggende oogen, en heel het krachtige grijs- aard-type riep, met een vuur dat den predikant verbaasd deed staan „Ik geloof mijnheer, neen ik weet zeker dat wij elkaar meer ontmoet hebben!" Nu had de vicar op dat oogenblk aan zijn preek in de Sint Cyprianus- kerk gedacht, en zich zeiven in stilte bekend dat deze tooneelspeler in ie der geval niet kon opgenomen wor den onder hen die hij altijd rangschik te, als tot een „onheilig beroep" be- hoorende, hij dacht dus dat Carlo op dien avond doelde. „Kunt gij in de St. Cyprianuskerk geweest zijn, toen ik daar laatst preekte!" riep hij uit. „"Weinig dacht ik, dat ik tot iemand sprak die tot het tooneel in betrekking stond." „Ach! waart gij het die daar stond te preeken!" riep Carlo. „Ja, ik was er met mijn vriend Sardoni, de tenor van het gezelschapmaar wij waren geheel achter in de kerk, en konden niets van den preekstoel zien. Zijt gij het werkelijk geweest? Dit is de zon derlingste samenloop van omstandig heden, waarvan ik ooit gehoord heb." „Maar wanneer kunt gij mij dan vroeger gezien hebben?" vroeg de geestelijke, niet wetende wat hiervan te denken. „Kan ik u in Italië ont moet hebben, en dat mij dit door het hoofd gegaan is?" „Herinnert gij u dat gij laatst, in Mei, in Napels geweest zijt, en op een middag in een café in de Piazza Ple biscite meteen vriend hebt zitten pra ten over den vooruitgang van de we reld in de negentiende eeuw „Met Stanley! ja, ja! dat herinner ik mij heel goed," zeide de vicar. „Herinnert gij u nog gezegd te hebben dat er nu geen menschen meer waren die het leven van Christus wil den leiden? Nu, ik zat dicht bij u, en hoorde u dit zeggen, en ik heb veel aan u te danken, want die woor den zijn mij altijd bij gebleven, en maar dit zal u, vrees ik, onaangenaam aandoen, zij hebben mij geholpen mijn tegenwoordig beroep te kiezen." De geestelijke glimlachte flauwtjes. Hij gevoelde, hoewel niet zoo duide lijk als Carlo, de ironie van den toe stand. Mijnheer Britton had hem een wenk gegeven omtrent Carlo's be weegredenen om op het tooneel te gaan, en de hoop uitgedrukt dat de geestelijke, als de gelegenheid zich voordeed, zijn best zou doen hem er af te brengen, daar hij zich overtuigd hield dat het met Madme Merlino een hopeloos geval was. Eu zich nu te hooren zeggen dat deze keuze in ze ker opzicht aan een gezegde van hem te wijten was, was op zijn minst om van te schrikken, terwijl het hem niet weinig hinderde, dat de Italiaan in de St. Cyprianuskerk zijn uitval tegen het tooneel gehoord had. De vicar was een goedhartig man, ook al vonden vele menschen hem hard, maar het kon niet anders of de gedachte dat hij een man als Donati in zijn gezicht beschimpt en hem zeker pijn gedaan had, deed hem werkelijk leed. „Ik ben altijd tegen het tooneel geweest," zeide hij na een oogenblik van stilte. „Maar het spijt mij zeer dat gij onlangs die preek gehoord hebt; ik vrees dat zij u hard en on rechtvaardig in de ooren geklonken heeft." „Ik zal u openhartig zeggen hoe het was," hernam Carlo. „Ik beken dat het mij hinderde, maar ik begon mij toen reeds ziek en overspannen te gevoelen, ik had nog al een moeie- lijke week gehad, en het was hard niet het gevoel te mogen hebben van onder menschen te zijn met gelijke nooden en behoeften, waarop men in een kerk toch rekent! Maar wat mij het meest van alles hinderde, en waar om ik uw afkeurende woorden mis schien overdreef, was, dat mijn vriend Sardoni, die niet dikwijls naar de kerk gaat, toevallig dien avond met mij meê gekomen was." „En denkt gij dat het hem afge schrikt heeft vroeg de geestelijke. Carlo aarzelde. „Hij was er zeer boos om," zeide hij eindelijk, „wat ik heel onredelijk vond. Maar hij heeft veel verdriet, en er zijn redenen waarom een aanval van de kerk op ons beroep bijzonder pijnlijk voor hem is." Hij hield op met spreken toen de deur open ging, en keek met koorts achtig verlangen naar den knecht, die met de brieven van de middag post binnenkwam. Dezer dagen scheen hij voortdurend in spanning tegen de aankomst der post; niet alleen verlangde hij vurig van Sardoni te hooren hoe het ging in den troep, maar hij had altijd een onbestemde hoop dat iemand op Merlebank een brief van Francesca zou krijgen, en dat hem ten minste iets daaruit zou worden voorgelezen. Heden middag kwam de brief van Sardoni waarnaar hij reeds zoolang had uitgezien. „Wilt gij mij een oogenblik ver ontschuldigen?" vroeg hij. „Het is van mijn vriend Sardoni, van wien wij juist spraken. Als ik maghet is wel wat erg u dit te vragen maar ik verlang zóo te hooren hoe het hem gaat." Hij opende den brief, wierp het couvert van zich, en begon te lezen. Onwillekeurig keek de vicar naar het schrift op het adres. Het was groot en duidelijk een bijzondere, zeer karakteristieke hand. Het bloed steeg den geestelijke naar het voorhoofd zijn lippen beefden. Hij wachtte, deels om zijn zelfbeheersching terug te krijgen, deels om Carlo tijd te gunnen den brief te doorloopen toen riep hij met onverholen nieuws gierigheid uit „Die vriend van u, Signor Donati, hoe hebt gij ook gezegd dat hij heet?" „Sardonihij is de primo tenore van den troep. Zulk een goedhartige jongenIk weet niet hoe ik het zonder hom stellen zou." „Maar is dat misschien een aan genomen naam? Wat is zijn ware naam? Is hij geen Engelschman „Jawel; hij is een Engelschman, maar houdt zich zeer streng aan zijn nom de guerre," zeide Carlo. „En gij, die zijn vriend zijt, weet zelfs gij zijn waren naam niet?" „Ja, die weet ik wel; maar hij wil er geen algemeene bekendheid aan geven. Hebt gij een bijzondere reden om er naar te vragen Goede hemel!" riep hij uit, toen hem plotseling iets inviel, „is het mogelijk dat hij daarom op eens zoo veranderd is na dien kerkgang? Mijnheer, ik bid u, zeg mij hoe gij heet. Ik heb u altijd nog alleen „de vicar" hooren noemen." „Mijn naam is John Postleth- wayte-," zeide de vicar, en lette in de grootste spanning op de uitwer king die zijne woorden op den Italiaan zouden hebben. De uitdrukking van innige blijdschap die op Carlo's gelaat kwam, was niet te miskennen. „Gij heb dit schrift gezien en her kend riep hij ademloos op het couvert wijzendeen toen de vicar met een hoofdknik toestemde: „God dank dat ik u op mijn weg ontmoet hebIk zie wel, er is geen twijfel aan of gij zijt zijn vader. De tranen kwamen den Engelsch man in de oogen. Carlo merkte dit met vreugde op. De vicar was toch niet zoo hard en onverzoenlijk als Sardoni hem had afgeschilderd. „Mijn zoon is dus hier geweest! in Asbboroughl" riep hij uit. „Hij was dien avond in de kerk, en is niet bij mij gekomenIk heb het geheele vasteland doorreisd in de hoop hem terug te vinden! en vermijdt en schuwt hij mij, nu wij in dezelfde stad zijn?" „Daarom zal hij zoo gevoelig zijn geweest voor de preek," merkte Carlo aan. „Hij wist dat gij het tooneel afkeurdethij was bang dat gij niet zoudt willen gelooven dat hij een nieuw blad in zijn levens boek had omgeslagen, dit heeft hij mij eenigen tijd geleden gezegd en natuurlijk, toen hij u zoo sterk hoorde uitspreken tegen tooneel- spelers en hun beroep, sprak het vanzelf dat hij werd afgeschrikt, en den moed verloor..." De geestelijke liep in groote droef heid de kamer op en neer. Het was onbeschrijfelijk bitter voor hem, te vernemen, dat zijn zoon juist die ééne preek gehoord had, en te we ten dat zijn gansche levensloop had kunnen veranderen, zoo hij in ver zoenenden, liefderijken geest gespro ken had. „Maar nu zal alles goed zijn!" troostte Carlo; „want, als gij hem gezocht hebt, dan moet gij werkelijk er naar verlangen u met hem te verzoenen,en geloof mij, hij smacht naar uw vergiffenis! Den allereer- sten dag na onze aankomst in En geland, ging hij regelrecht naar uw vroegere woonplaats, in de stellige verwachting u daar te vinden. Toen heeft hij mij alles verteld, ook zijn waren naam. Die arme Jack! Nooit zal ik zijn droefheid vergeten toen hij een vreemde in uw plaats vond 1" „Is hij wezenlijk naar ons oude dorpje teruggekomen?" vroeg de vicar op blijden toon. „Mijn arme jongenwas ik er maar geweest om hom te ontvangen! Maar hij had toen wel te weten kunnen komen waar ik heen was gegaan?" „Hij heeft er mij op afgestuurd om het te onderzoeken," antwoord de Carlo, „en de oude koster zeide mij dat gij te Cleevering, in Mounts- hire, woondet. Doch toen Jack hoor de, hoe door zijn schuld, uw huis was opgebroken, en gij uw werkkring opgegeven hadt, verklaarde hij dat hij u niet schrijven, noch u opzoeken kon. Ja, ik betwijfel het, of wij hem ooit hier henen zullen krijgen, ten zij wij hem overrompelen en list te baat nemen. Hij zeide altijd dat hij niet wilde terugkomen om u, ook in uw nieuwe gemeente, tot schan de te zijn." „Dan moet ik tot hem gaan!" zuchtte de^ vicar. Carlo aarzelde. Hij stelde zich de ontmoeting voor die zou kunnen plaats hebben in een hotel van den tweeden rang, of in de slordige ka mertjes waar Merlino's troep gewoon lijk gehuisvest werd, waar men geen oogenblik alleen kon zijn, en in welke omgeving Sardoni zich zeker niet op zijn voordeeligst zou voor doen. Hij dacht aan de praatjes on der den troep die er het gevolg van zouden zijn en gevoelde hoe onaan genaam dit alles voor zijn vriend wezen moest. „Als gij het goed vindt," stelde hij voor, „geloof ik dat het veel be ter zou zijn als ik hem een briefje sghreef, en hem vroeg mij hier eens op te zoekenmij dunkt ik zou wel zoo dringend kunnen schrijven, dat hij kwam; op Goede Vrijdag is er natuurlijk geen opera, en het is zelfs mogelijk dat hij het zoo zou kunnen schikken, dat hij Paasch- Maandag over bleef. Zoudt gij zoo goed willen zijn mij even dat notitie boekje aan te geven, dan kan ik na zien waar de troep nu is Ja, dat dacht ik wel, zij zullen te Worces ter zijn, en geven Zaterdag „Marta." Ik weet bijna zeker dat Merlino in Jack's plaats, Cafferi als Lionello zal laten optreden, dat heeft hij ver leden jaar ook eens gedaan." Hoe levendig en spraakzaam de patient ook was, merkte de vicar toch wel, dat zijn bezoek hem ver moeide. „Ik schaam mij eigenlijk dat ik, in mijn groote vreugde, uw ziekte geheel vergeten heb," zeide hij, op staande om te vertrekken. „Weinig vermoedde ik, welke tijding mij wachtte, toen ik hier kwam „Daar zou men nog eens ziek voor willen zijnzeide Carlo. „Ik schrijf Jack morgen met de eerste post." Indien de dokter geweten had van het kleine complot hetwelk in de kamer van zijn patient gesmeed werd, zou hij dit zeker hoogelijk af gekeurd hebben, maar alleen Clare en mijnheer Britton werden in het ge heim genomen; en waarlijk, de hoop en de blijdschap werkten als medicijn, en Carlo vergat voor het oogenblik zijn eigen onrust in het bedenken van allerlei schikkingen voor dien gewich- tigen Goeden Vrijdag. Sardoni had geschreven dat hij 's middags om half drie komen zou, en Carlo wachtte in spanning zijn aankomst af. Daar hij zich het onaangename gevoel herin nerde, toen hij bij Piale in een strik gevangen werd, gaf hij het eenigszins theatrale plan op dat hem het eerst ingevallen was, om Sardoni zonder eenige voorbereiding, zijn vader te doen ontmoeten. Toch was hij te zeer Italiaan om de zaak nuchter op te vat ten, en de vicar liet volgaarne de lei ding van alles over aan iemand die zijn zoon veel beter kende dan hij beweren kon hem te kennen. Hij hoor de niet zonder verbazing, welke plan nen de Italiaan had, maar dacht er niet aan er iets in af te keuren. Men kon Sardoni nu ieder oogenblik verwachten, en de predikant die met Carlo in de huiskamer toefde, door leefde oogenblikken van de grootste spanning en onrust. Wordt vervo'gd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1896 | | pagina 6