Wereldkroniek,
Eerste Blad.
No. 100. Uitgave van DE ERVEN LOOSJES, Gedempte Oudegracht 84 Achttiende Jaargang,
van ZATERDAG 12 December 1896.
tttrf. Vereen, iet bevordering
van Zondagsrust
Doet Uwe inkoopen liefst niet
•p Zondag. Waarom zoudt gij
geheel onnoodig de Zondagsrust
van anderen storen?
Xo. 89
TJ LE PH OONNUMMEK TT A A TJ T TT! TVT SI TT T1LEPHON1SCHE VERBINDING
144. XX JOL. li XX JL* JJ JJX O KJ M met AMSTERDAM.
ABONNEMENTSPRIJS
Per drie maandenf —,25.
franco p. post,40.
Afzonderlijke nommers 3 centen per stnk,
Prijs per Advertentie van 1—5 regels f 0.25, elke regel
meer 5 cents, groote letters naar plaatsruimte.
VERSCHIJNT:
Dinsdag- en Vrijdagavond.
Advertentiën worden aangenomen tot DINSDAG en VRIJDAG des middags ten 12 ure, die alsdan zoo mogeUjk^nog^worden geplaatst.
Het Bestuur der Afdeeling.
VAN DE
is direct na uitgave voorhanden in den
Boekhandel van DE ERVEN LOOSJES.
Prijs 10 Cents.
Voordrachten in Teylers stichting.
Bij de tweede voordracht in Teylers
Stichting trad als spreker op Prof. O. B.
Spruyt van Amsterdam.
Een oud verhaal uit het Sanskrit
diende Prot. Spruyt'als inleiding tot zijn
onderwerpOver de zucht tot nabootsing
bjj den mensch en de daaruit voorvloei-
eude sympathetische nabootsing.
Reeds Vondel vroeg in de taal van
zijnen tijd naar het wezen van de „na-
bootseerlust" en Spreker definieerde die
als volgt: Het is de neiging van den
mensch om bewegingen van anderen na
te doen. Waar men zich verveelt, geeuwt
men en bekend is de aanstekelijkheid
van deze beweging; lachen geeft aan
leiding tot lachen en wie kinderen de
verrichtingen van een acrobaat ziet ga
deslaan, bemerkt hunne neiging om
evenzoo te handelen, bij zenuwachtige
menschen is een en ander het best
waar te nemen.
Toen in de middeleeuwen jodenver
volgingen aan de orde waren, werkte
dit aanstekelijk; van stad tot stad, van
land tot land gewagen er in den zelfden
tijd de geschiedboeken van. Dr. Hecker,
in zijn werk over epidemiën, verhaalt
van de dansziekte, welke o.a te Keulen
en te Metz duchtig om zich heen greep,
terwijl ook de St. Vitusdans als iets
van gelijken aard kan aangemerkt wor
den. Doet dit terugdenken aan de ba-
chanaliën der oudheid, ook in onzen
tijd is men niet vrjj van de zucht tot
nabootsing, getuige den trek tot tafel
dans en geestenzienerij in de jaren
1854—'58, waaraan haast ieder meê deed.
Bij kinderen en onbeschaafde volken
is de zucht tot nabootsing het sterkst.
In de spelen, door het kind zelf bedacht,
ziet men de daden der ouderen afge
spiegeld. Zooals de moeder handelt met
het kind, doet het, kind met de pop.
Het krom praten, het gevolg van ver
keerd voorspreken, leert het kind ge
makkelijker aan dan af.
Echter doet de mensch niet alleen het
voorgedane, hij bootst ook na wat hij zich
verbeeldt. Als voorbeeld werd hier aan
gehaald eene poging van de typhus-
patienten van één geneesheer om uit het
raam te springen, terwijl de duizeligheid
aan ongeveer dezelfde oorzaak kan toe
geschreven worden. Dwangvoorstellingen
komen voor niet uitsluitend bij krank
zinnigen. Een treffend voorbeeld van
nabootsing door voorstelling werd hier
te pas gebracht. Komt het bij kinderen
voor dan is het zeker verstandig er niet
te veel over te spreken, opdat het
kind niet tot nabootsing bij voorstelling
verleid worde.
Evenals een rjjtuig door een remtoestel
in zijn vaart kan tot staan gebracht,
bezit ook de mensch in zijn lichaam
werktuigen welke kunnen aangewend
worden tot het onderdrukken der na-
bootsingszucht. Doch dat dit onderdruk
ken vermoeiend is, ondervindt hjj, die
pogingen te doen heeft om b.v.b niet te
geeuwen of het hikken wenscht te doen
ophouden.
Vervolgens besprak Prof, Spruyt desym-
pathetische gewaarwordingen en toon
de aan, dat elke zielstoestand gepaard
gaat met aandoening van de lichaams-
deelen. Zoo kan eene onverwachte'tjjding
of eene onverwachte gebeurtenis de
spijsvertering belemmeren ofdenharte-
slag wijzigen. Geluk, vreugde, droefheid
wijzigen de gelaatsspieren; het willen
of niet willen van eene zaak wordt door
zekere onwillekeurige bewegingen van
hoofd, schouders en handen aangetoond
en door deze veranderingen op te merken,
kan men tenzij men geleerd'heeft het
gelaat met een masker te bedekken
bepalen wat in de ziel des menschen
omgaat.
In dien zin spreekt men van sympa
thieke menschen' evenals er zijn die
antipathie inboezemen, of van zonnige
en sinistre menschen, doch het ligt
voor de hand dat deze opvattingen weinig
vertrouwen verdienen. Spreker wees den
gedachtengang, welke plaats had bij
sommige denkbeelden betreflende het
uiterlijke van den mensch en toonde
aan dat deze nu het gevolg zijn van
sympathetische nabootsing en men dus
voorzichtig moest zijn in het beoordeelen.
Bij het publiek bestaat een bepaalde mee
ning omtrent den aard van sommige die
ren. Doch waarom noemt men het paard
fier en moedig, terwijl de ondervinding
leert, dat het kurig en vreesachtig is
omdat het met den kop en nek zekere
bewegingen maakt, welke doen denken
aan fierheid en moed. Zoo zijn er ook
redenen op te sporen waarom men de
spin nijdig, de padde valsch, de kikvor-
schen vroolijk noemt. Den mensch echter
beoordeele men niet naar zijn uiterlijk;
bij voorkeur naar zijne daden, want ook
dit kan nog bedriegen.
Dat de zucht tot nabootsing zoo weinig
besproken wordt, schrijft Spreker toe aan
de zucht der menschen om gaarne
gunstig over zich zelf te hooren oordeelen
en zet op het voetspoor van Spinoza
uiteen, dat de oorzaak hiervan gelegen
is in het eigenbelang, terwijl verder
besproken worden het medelijden, de
ijdelheid en de jaloerschheid.
De verspreiding van ideën kan gerang
schikt worden onder de verschijnselen
van de sympathetische nabootsing. Als
voorbeeld werd hier bijgebracht Rous
seau met diens begrippen over de gelijk
heid van den mensch, aan welke opvat
tingen wij de demokratische strooming
van den tegenwoordigen tijd danken,
hoewel werd aangetoond, dat de gelijk
heid, door Rousseau gepredikt, eene on
gerijmdheid is, evenals de gelijkstelling
der geslachten.
Aan de sympathetische gewaarwordin
gen kan het ook toegeschreve nworden,
dat de natuurvolken zich de onbezielde
natuur, als boomen, rivieren, bergen,
busschen en beeken voorstellen als beziel-
d, als handelend.
Ten slotte maakte Spreker de opmer
king, dat voor hen, die van dit onderwerp
meer wenschen te weten, al zeer weinig
lectuur ten deze bestaat, doch dat na
denken en waarnemen in het volle
menschenleven zeer zeker resultaat zal
opleveren.
Met groote aandacht werd Spre
ker in zjjne bondige betoogen, in schoonen
vorm voorgedragen, gevolgd, en zeer
zeker ziet het talrijk gehoor een ver
nieuwd optreden in een volgend seizoen
met belangstelling tegemoet.
Mendelssohn's „Elias."
Den leden van de Afd. „Haarlem"
der Maatschappij tot Bevordering der
Toonkunst wacht Woensdag a.s. een
groot muzikaal genot. Door de Zangver-
eeniging der Afd. wordt dan het even
bekende als geliefde oratorium Elias ten
gehoore gebracht, daarbij gesteund door
uitnemende Solisten en, wat het instru
mentale gedeelte betreft, door het Orkest
uit het Concertgebouw te Amsterdam.
Gaarne vestigen wij de aandacht van
onze lezers op deze uitvoering en deelen
misschien kan het 't genot er van
vcrhoogen in korte trekken den in
houd mede, zooals wij dien in het Oude-
Testament vinden opgeteekend.
Het volk van Israël was afvallig ge
worden aan Jehova, den waren, eenigen
God. Onder het Bestuur van den zwak
ken koning Achab verviel het tot slechte
en schandelijke daden. De koningin
Izébel, eene Sidonische vorstendochter
met een bedorven karakter, bracht een
stroom van ongerechtigheden over land
en volk.
Zij ontzenuwde al wat haar omringde
en vernederde haren echtgenoot tot een
blinden dienaar van onbeteugelde be
geerten. Op haren last werd er te
Samaria een aan Baal de opperste
godheid van de Sidoniërs on Feniciërs
gewijden tempel gebouwdhet land
werd overstroomd door afgodspriesters,
de laatste sprankels van deugd en rein
heid verdwenen en maakten plaats voor
ongebonden wulpschheid en zedeloosheid.
Eindelijk was voor Jehova de maat
der ongerechtigheid vol. Hij wilde van
zijn bestaan een blijk geven aan het
verdoolde volk. Het behaagde Hem een
man te zenden, vast in het geloof, die
onverschrokken, wat last hem op de
schoudren gelegd zou worden, dezen
zou volbrengen en de levende getuige
zou worden van 's Heeren blijvende liefde
voor Israels volk.
Die man was Elia van Thisbe. On
verwachts stelt deze zich, gehuld
in het ruwe, maar indrukwekkende
profetenkleed voor koning Achab en
voorspelt op plechtigen toon»Zoo waai
de Heer, de God Israëls, God is, en ik
zijn dienaar, er zal deze jaren nu geen
dauw of regen vallen, dan op zijn gebod."
De groeikracht der aarde hield op, de
weiden verdorden, de akkers gaven geen
vruchten meer, mensch en dier kwijnden
van gebrek.
Elia begaf zich, om voor de vervol
gingen van het wanhopige volk veilig
te zijn, op Gods bevel naar den Ooste
lijken Jordaanoever. Hij dronk water
uit de beek Crith en ontving zijn brood
van de raven. Toen de be^jt was uitge
droogd trok hij naar het Sidonische
stadje Sarepta. Te midden van afgoden
dienaren vindt hij daar eene vrouw, die
den God van Israël kende en vereerde.
Zij was weduwe. Haar eenige zoon is
den hongerdood gestorven, want de
plaag, die Israël teisterde deed zich ook
in Sidon en Tyrus gevoelen. Op haar
smeeken wekt hij den jongeling op en
overtuigt haar van zijne goddelijke
zending en van het werk dat hij te
vervullen heeft. Elia bleef tot aan het
derde jaar bg deze weduwe, die hem
herbergde, terwijl hij haar, naar het
woord des Heeren wonderbaar onder
hield.
Dan kreeg hij bevel, zich opnieuw te
stellen voor het aangezicht van koning
Achab, om dezen en zijn omgeving op
verpletterende wijze te overtuigen, dat
niet Baal doch Jehova de eenige, waar
achtige God is. Op zijn tocht ontmoet
hij Obadja, 's konings hofmeester. Deze
behoort niet tot de volgelingen van
Baal. Hij wil Elia beschermen, doch
zijne hulp wordt afgewezen. Elia begeeft
zich naar den koning. Hij eischt eene
volksbijeenkomst op den berg Carmel.
Daar zullen gebouwd worden twee
brandoffers, de Baaipriesters en Elia
zullen beurteling hunnen God aanroepen.
De God die door vuur antwoordt zal
de ware God zijn. Aan Elia is de zege.
Vruchteloos blijft het roepen der Baai
priesters. Met vinnigen spot voegt de
godsgezand hen toeRoept nog luider,
ïschrampt u met messen en priemen naar
ïuwe wijze! Daar zal geen stemme zijn
nen geen antwoord of opmerken." Dan
treedt Elia naar voren. Na zijn vurig
gebed, valt het vuur neder op de aarde
en verteert zijn brandoffer. Toen keerde
het lang misleidde volk zich tegen de
valsche priesters om allen te dooden.
Nog denzelfden dag gaf God aan het
land zegen en vruchtbaarheid.
„God! U zij dank.
De waterstroomen verheffen zich,
Zij drenken het dorre land."
Met dit Koor sluit in het toonwerk
het eerste deel. Het tweede schetst ons
de lijdensgeschiedenis van den profeet.
De koningin weet zich opnieuw de
gunst van het volk te verwerven. Zij
vervult de harten met wraak. Obadja
is wederom Elia's beschermer. Hij deelt
Elia de snoode, tegen hem gesmeede
plannen mede. „Zij rotten tegen u en
„stellen op uwe wegen netten, zij trek-
„ken uit om u te dooden." Op dat be
richt trekt Elia zich terug in de woestijn
en wenscht te sterven.
„Het is genoeg. Zoo neem dan Heer
„mijne ziele" bidt hij.
Na eenig omzwerven verhoorde Jehova
zijne bede en op een vurigen wagen steeg
hg in een onweder ten hemel.
Aldus luidt het Oud-Testamentisch
verhaal, dat in Mendelsshon's werk ge
trouw is gevolgd.
De partij van Elia wordt bij de uit
voering gezongen door den heer A.
Sisterman, die van Obadja door den heer
Rogmans, van de Weduwe door Mevr.
Helene Giinter, terwijl de partij van de
koningin in handen is van eene uit
nemende zangeres mejuffrouw A. van
Nievelt. De laatstgenoemde vervullen
tevens bij afwisseling de partijen der
Engelen. Om het solowerk groepeeren
zich de indrukwekkende koren van
het Volk en de Baaipriesters.
Het werk, dat meermalen in onze
concertzaal gemaakt is, zal ongetwijfeld,
met het oog op de muzikale belangrijk-