CARLO DONATI, (DE DOLENDE RIDDER) VAN EDNA LYALL. Naar de tiende Engelsche uitgave. 57) „Zijt gij y'del en onnoozel genoeg, te m eenen dat de wereld een man als gij noodig heeft om voor haar te zorgen P Ga naar huis, naar Italië, en leef het rustige, vreedzame leven waarvoor gij zooveel meer geschikt zijt. Gelooft gij dat de Goede Her der uw hulp noodig heeft? Gelooft gij dat Hij er niet even goed komen kan zonder uwe tusschenkomst? Maar het beeld van den Trouwen Herder wilde niet verbleeken, en een stem, minder heftig, maar die hem meer bekend in de ooren klonk, zeide „Volg Mij." „Gij wilt toch niet zeggen," her nam de duivel, „dat gij al uw leven in deze ellendige halfheid wilt door brengen? Herinner u wat gij deze veertien dagen geleden hebtAls gij denkt, dat gij zooveel ellende lang doorstaan kunt, vergist gij u! Uw geheele leven, denk er aan! denk er aanAls gij meent sterk ge noeg te zijn zulk een leven vol te honden, overschat gij uwe krachten." Maar wederom, en duidelijker, her haalde de andere stem Yolg Mij 1" Op dit oogenblik traden Clare en de andere meisjes het salon binnen. „Hebt gij al thee gedronken, Sig- nor Donati?" vroeg Molly, die het dol prettig vond, als hare oudere zus ters weg waren, de honneurs van het theeblad waar te nemen. „Hebt gij pleizierig gereden?" bab belde Flo, op echt kinderlijke, on gedwongen manier naar hem toe hup pelend. Het kostte hem moeite zich weer in het werkelijke leven te verplaat sen, en hij begon schaaltjes met koek en boterhammetjes aan te geven, en, zooals hij gewoonlijk deed, iedereen te bedienen, terwijl mijnheer Britton Clare van Francesca's komst vertelde. „Wel, dat zal vreeselijk aardig zijn u en FranceBca te gelijk hier te heb ben!" zeide Clare. „Het zal u wel pleizier doen haar te ontmoeten en al het nieuws van Pozzuoli te hoo- ren 1" „Ja, zeker! tenzij de dokter mij dan reeds heeft toegestaan de werk zaamheden te hervatten," zeide Carlo bedaard. „O, maar dat zal hij zeker niet, gij weet hij heeft duidelijk gezegd negen weken." „Ja, ja," riep mijnheer Britton, „gij moet minstens nog drie weken rust nemen, eer gij er aan denken kunt weer aan het werk te gaan ik twjjfel zelfs of gij er dan wel ge schikt voor zult zijnwij zullen eens I zien wat Kavanagh zegt." Er werd verder niet over het on derwerp gesproken, maar na het eten, toen Harry de eetkamer verlaten had om Kate naar een harer avondscholen in het dorp te brengen, sprak Carlo er den Heer Britton nog eens over aan, daar hij in dien tusschentyd zichzelven meer meester was gewor den. „Wat ik u wilde vragen is dit," begon hij, op zijn eigenaardige, on gedwongen manier recht op den man afgaande, „heb ik wel het recht hier in hetzelfde huis met Franceses te blij ven, als ik er in de verste verte niet aan denk het tooneel op te geven, als ik hoop sterk genoeg te zijn om aan alle verzoekingen weerstand te bie den, als ik voor mijzelf zeker weet dat de verwachtingen van kapitein Britton niet verwezenljjkt zullen wor den?" „Ik acht er u te meer om dat gij zoo ernstig over de zaak hebt na gedacht," antwoordde mijnheer Brit ton, „maar mij dunkt dat alle ver antwoordelijkheid bij mijn broeder be rust. Als hij Franceses hierheen wil laten komen, zie ik niet in dat gij u het hoofd hebt te breken, met wat hij al of niet daarvan verwacht. Ik veronderstel dat het voor u beiden in ieder geval een troost zal zijn el kaar, zij het slechts als gewone ken nissen, met anderen om u heen, te ontmoeten, en ik raad u zooveel mo gelijk partij te trekken van de kleine tegemoetkoming die mijn broeder heeft willen doen! „Neem het goede aan dat de goden u toezenden." Dat kunt gij ten minste met een gerust geweten I" „Dank u," zeide Carlo dankbaar, „het is mij een groote verlichting met u er over gesproken te hebben. Mij dunkt dat ik wel blijven kan." De week van blijde verwachtin gen welke nu volgde, was de geluk kigste die hij na het plotselinge einde van zijn verloving gekend had. Hij liep door het huis met een gloed in zijn oogen die Kate steeds meer te ruggetrokken maakte; zijn stap was niet langer die van een zieke, zijn stem werd met den dag krachtiger, hij gevoelde zich in harmonie met het heerlijke lenteweer, want alle zorgen waren van zijn hart gebannen, en hij was zich wederom van jeugd en hoop bewust, bewust dat hij zich in den laatsten tijd onmogelijk oud had gevoeld, en hij zich nu dwaas, maar heerli,k jong gevoelde. Hij telde de dagen, ja zelfs de uren die hem nog van Franceses scheid den, tot eindelijk de dag kwam waarop zij verwacht werd. Maar tot zijn verbazing veranderde zijn blijdschap naarmate het oogenblik naderde, in pijnlijke spanning; hij kon enkel naar de klok kijken, en van tijd tot tijd uit het raam zien met een zenuwachtige onrust die geluk onmogelijk maakte. Eindelijk kwam het groote oogenblik; hij hoorde de wielen van het rijtuig, en de meisjes die plotseling uit de schoolkamer vlogentoen kwam Clare een oogenblik binnen. „Daar is zijmaar kom niet in de gang, Carlo, het is een koude wind van daag." Hij stamelde een antwoord, en was blijde dat Clare de deur van het salon openliet, toen zij haastig weg liep om haar vroegere leerling te begroeten. Goede hemel! hoe zou hij haar als een gewone kennis te gemoet gaanl Hij kon nauwelijks ademhalen; zijn hart bonsde, hij beefde van het hoofd tot de voeten, toch luisterde hij onder alles door met een onbeschrijfelijk verlangen. Ja! dat was haar stem! hij hoorde ze, boven alle rumoer uit, binnen en buiten hem. „Hoe gaat het, lieve Clare?" hoorde hij haar zeggen, en een oogenblik later; „Ja, een heel goede reis, dank u. Wel, Flo, wat zijt gij groot geworden De stem kwam al nader, het benauwende gevoel was haast niet om uit te houden. Het kostte hem moeite op te staan, en op dat zelfde oogenblik zag hij voor het eerst de geliefde, toen zij de gang doorliep: het fijne, lieve, zachte gelaat, met zijn aardig kleurtjehet slanke, bevallige figuurtje; de grijze oogen, die hem bedeesd, doch vol verlangen zochten. Hij ging haar haastig te gemoet, door overmaat van gevoel niets gevoelende, ontdaan en mee gesleept door de drukte die haar komst medebracht. En toch was het alles zoo spoedig voorbij, die ontmoeting, welke hij reeds zoo menigmaal, wakend en slapend, doorleefd hadeen vorme lijke handdruk, een afgepaste glim lach, een paar woorden in het Italiaansch, want zijn eigen taal kwam hem als van zelf in den mond, en hij kon zich geen woord Engelsch te binnen brengen. Daarna volgde er een oogenblik van stilte die hij niet durfde verbreken, wel wetende dat hij zijne stem niet in zijne macht had; al wat hij doen kon, was al zijn krachten in te spannen om ongedwongen te kijken en zich te bewegen, en bij tijds te bedenken dat hij zijn handen tot zijn dienst had om de kopjes thee aan te geven, welke Kate op haar koele, bedrijvige manier, bezig was in te schenken. Een poos later begon hij te ver staan wat de anderen zeiden, en weldra doortrilde hem wederom Francesca's zachte, liefelijke stem, en werd hij medegesleept door het geluk van het tegenwoordige oogen blik het verleden vergetende, waag de hij het een woordje meê te spre ken, zoodat, nu hij er ook aan deel nam, het gesprek meer algemeen werd en hij weer op den ouden vriend schappelijke voet kwam van de dagen toen Francesca zijn speelmakkertje en zijn vriendin was. In het eerst was alleen de mogelijkheid haar te zien, met haar te praten en haar te bedie nen, genoeg om hem gelukkig te doen zijn. Toen mijnheer Britton in de kamer was, gevoelde hij zich min der op zijn gemak, daar hij wist dat zyn vriendelijke gastheer met alles van hun geschiedenis bekend was; maar over dag, met niemand er bij dan de oude mevrouw Britton, of Clare, of de meisjes, scheen bet hem werke lijk onmogelijk het verleden te verge ten, en te doen alsof er geen verlo ving van drie weken tusschen hen had plaats gehad. Het gevoel dat hij haar hielp deze rol te spelen, de ze kerheid dat hij haar kon beschermen en behoeden, steunde hem hierbij niet weinig, hoewel hij bij tijden half wenschte dat kapitein Britton niet verboden had alles aan Clare te ver tellen, omdat haar sympathie hem zooveel waard zou zijn geweest. Wat Kate betreft, de twee gelief den konden met laten om haar te lachen, want Francesca zag al spoe dig hoe zij hoopte Carlo tot hare denkbeelden te bekeeren, en Carlo wist als bij instinct dat het voor Francesca niet onopgemerkt was ge bleven. Maar op een regenachtigen morgen, toen de twee meisjes in de huiskamer zaten te werken, bevond Francesca, dat er oogenblikken zijn waarop een stille liefde haar bezwa ren heeft. „Ik heb u bijna nog niet alleen gezien," begon Kate, „en er is zooveel waarover ik eens met u zou willen praten. Maar och! ik heb het zoo vreeselijk druk gehad al den tijd dat gij hier zijt; het geheele voorjaar is er aanhoudend wat te doen geweest, en het logeeren van Signor Donati neemt meer van mijn tijd in beslag dan men wel denken zou." „Het was erg lief van oom hem hier te vragen," zeide Francesca, zonder de oogen van haar werk op te slaan. „Och, zoo is vader altijd. Maar wij hebben nooit zóo lang iemand bij ons gehad, dien ik zoo weinig begreep, ik vind hem eigenlijk niet heel aar dig." „Zoo?" zeide Francesca, en kon nauwelijks haar lachen bedwingen. „Och, men kan zoo weinig op hem aanHij geeft iemand den indruk van zoo goed te zyn, en zoo veel aan andere menschen te denken, en toch zio ik niet in, dat hij ée^ goed, éen nuttig ding in zijn leven gedaan heeft. Hij is voor mij precies als de vijgen boom, die enkel bladeren had. Hoe is het mogelijk dat hij zoo zijn leven op het tooneel kan verbeuzelen?" „Gij moogt van mijn ouden vriend geen kwaad spreken," zeide Frances ca, vuurrood wordende, doch meer op een vroolijken dan op een boozen toon, omdat Kate zoo geheel den bal missloeg, en zoo vast overtuigd was, dat zij volkomen gelijk had. „Nu, als gij dan een vriendin van hem zijt, zeg mij dan eens openhartig is hij wezenlijk zoo goed als Clare zegt? Is hij werkelijk zoo nobel als vader hem vind t?" De skeptische nadruk op het „is hij" maakte de vraag des te moeielijker. Zich dood bedaard te hooren vragen, onpartijdig haar oordeel uit te spre ken over den man dien zij liefhad, was voor Francesca geheel iets nieuws. Een oogenblik verloor zij haar tegen woordigheid van geest. Wat ter we reld zou zij zeggen? Hoe zou zij haar stem genoeg kunnen beheerschen om antwoord te geven? „O ja, dat is hij zeker!" riep zij eindelijk, tamelijk ongedwongen. Ik heb hem jaren en jaren gekend, zoo als gij weet." En toen, omdat zij het antwoord, zoo akelig onvolledig vond, en uit boosheid op Kate, die haar zulk een vraag gedaan had, was zij op het punt in tranen uit te barsten. Gelukkig evenwel, merkte Kate hier niets van, en zij ging op plech- tigen toon voort: „Nu, ik voor mij, begrijp niets van zulk een man. Ik geloof eigenlijk dat ik die Ialianen in het geheel niet begrijp!" Op dat oogenblik kwam Carlo bin nen, zoodat hij de laatste woorden hoorde. Hij raadde terstond dat Kate Francesca over zijn persoon had aan gevallen, en begrijpende dat zjj nu niet op haar gemak zouden zyn, zei de hij op zyn luchtige manier„Zelfs niet na al ons lezen in Dante, miss Britton? Heeft onze groote dichter u niet een beteren indruk doen krij gen van zijn landgenooten? Ik vrees dat gij zeer hardvochtig zijt voor het arme zuiden!" „Wel, om u de waarheid te zeg gen," antwoordde Kate, „ik begrijp het zuidelijk karakter niet, en even min waarom gij zoo verrukt zijt van uw land." „Ja, ziet gij, voor u is Italië niets dan „een geographische be naming," zooals Prins Metternich placht te zeggen. Voor mij is het het land waarvoor mijn vader, en zyn vader vóór hem, gevochten en hun leven gegeven hebben." Hjj zweeg plotseling, uit vrees dat hij haar Engelsche natuur zou afstooten door met te veel vuur te spreken. Hij had zich te dikwijls onder Engelschen bewogen, om niet geleerd te hebben zijn woorden in te houden, en ze eenigszins in over eenstemming te brengen met de af gemeten kortheid van den echten Brit. Francesca wist dat, waren zy alleen geweest, een stroom van Ita liaansch aan zijn lippen ontsnapt, en de volle kracht zijner warme vader landsliefde aan den dag gekomen zou zijn. „Gij zult mij wel heel onbeleefd vinden," zeide Kate, „maar ik weet wezenlijk niet waarop gij Italianen trotsch zoudt zijn! Ik weet niet dat gij eenige groote mannen hebt om u op te beroemen, behalve, na tuurlijk, schilders en componisten." Carlo lachte. „Gij zult ten minste toestemmen dat wij Dante hebben?" „Dante behoort aan de geheele wereld," wederlegde Kate. „Zeer waar, en men zou hetzelfde van Shakespeare kunnen zeggen toch is Shakespeare een Engelsch- man, en Dante een Italiaan." „Dante telt niet meê onder de kunstenaars," zeide Kate op haar belissenden toon. „Gij hebt geen andere groote mannen." Francesca zat naar de redetwisten den te kijken, en vermaakte zich met den kalmen redeneertrant van Kate; wat Carlo betreft, hij scheen lang zamerhand zijn Engelsche soberheid te vergeten, en hoe meer Kate zyn volk aantastte, hoe meer hij Italiaan werd. (Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1896 | | pagina 6