Tweede Blad. van WOENSDAG 30 December 1896. N ieu wsber ichten. (Tweede Kamer). Vrijdag werd het debat voortgezet. Bij art. 27 drong de heer Staalman aan op verhooging van de soldijen der onder officieren-ziekenoppassers en korporaal schrijvers, op verbetering der voeding in de hospitalen en op uitkeering van voedingsgeld aan dat personeel. De Min. van Marine antwoordde, dat hij reeds begonnen was met verhooging der sol- dijen wat een eerste schrede is. Verder beloofde hij een onderzoek te doen in stellen, of er onbillijkheden bestaan. Uitkeering van voedingsgeld kon de Min. niet beloven. Bij art. 31 vroeg de heer Seret, of aan officieren van admi nistratie de schadeloosstelling was ont nomen wegens verplichten dienst aan wal. De Min.antwoordde, dat dit gebeurd was met het doel, om de traktamenten voor de officieren gelijk te maken. Bij art. 34 (Instituut Willemsoord) sprak de heerLieftinck over de verhouding tusschen leeraren en leerlingen, die te wenschen scheen over te laten, en drong hij aan, om mishandelingen bij het »baren" tegen te gaan. De heer Staalman klaagde ook over te groote inkrimping van het per soneel, waardoor het toezicht onmogelijk wordt. De Min. antwoordde, dat de leerlingen werkelijk verkeerd hadden ge handeld, en dat de kommandaut hen daarover had onderhoudendat maat regelen zijn genomen, waardoor het baren" grootendeels zal ophouden. Als meer onderofficieren voor het toezicht noodig zijn, zou de Min. daarvoor zor gen. Bij art. 40 (ScJiafting) drong de heer Staalman aan op een streng toe zicht bij de keuring van voedingsmid delen. De Min. antwoordde, dat voortaan de keuring chemiesch en microscopisch moet geschieden. Bij art. 47 loodswezen drong de heer Plate andermaal aan op een stoomloodsdienst, in het belang van opvarenden en schepen. De heeren E. Smidt en Guyot drongen aan op benoeming van eene kommissie voor onderzoek van het loodswezen, met een zuiver mandaat. De Min. hield vol, dat een zeilloodsdienst altoos een breede plaats zal moeten innemen, zelfs bij invoering- van een stoomloodsdienst. Hij erkende het nut van een stoomdienst maar de kosten zij n hem te hoog. In overweging zal wordèn genomen de be noeming van eene rtieuwe kommissie voor de loodstari met ruimer man daat. Bij art. 62aro. heer Staalman aan op betere voeding 'en lichtwach ter op lichtschepen en sp ;er aflossing. De Min. antwoordde, dai .ij zal nagaan, of de aflossing anders geregeld kan worden. Aan het verzoek om betere voeding hoopte hij gevolg te geven. Daarna werd Hoofdstuk VI (Marine) aangenomen met 00 t< gen 15 stemmen. Tegen stemden de heet en Lieflinck, Smeenge, Willinge, Goeman Borgesius Hartogh, Tijdens, Gerritsen, Heldt, Pijttersen, Zijlma, Zijp. Staalman, Sche pel, De Kanter, Roesingh en E. Smidt. Aan de orde was daarna Hoofdst. VIIA. (Nationale Schulddat werd goedgekeurd. Het debat over Hoofdst. VII B Financiën werd geopend. De heer Willinge drong aan, om in ieder geval, dat eigen aan gifte in de vermogensbelasting niet wordt aangenomen, den belastingschuldige te hooren. De heer Hartogh vroeg of het niet billjjk is, dat Indiesche vennoot schappen hier betalen, en de fiscus het met Indië verrekent. De heer 't Hooft drong er op aan den landbouw te ont heffen van druk o. a. door afschaffing van den akcijns op het geslacht. Men zou, meende hij, best een equivalent kunnen vinden door heffing van een klein invoerrecht op huiden en vet. De heer Zijp meende, dat de Minister de landbouwbelangen weinig ter harte neemt, en wenschte spoedige behandeling van het ontwerp, op de ongebouwde eigendommen. De heer Tydeman vroeg milder toepassing van de bedrijfsbelas ting voor hen, die in den loop van het jaar gepensioneerd worden. De heer Goeman Borgesius wenschte eene maan- delijksche uitbetaling ook van de sala rissen van hoogere ambtenaren. Verder drong deze Spreker bij den Min. aan, om mede te werken tegen het drank misbruik door den smokkelhandel tegen te gaan en krasse maatregelen te nemen tegen ontduiking. Hjj zou gaarne zien, dat de Min. van Fin. medewerkte om de klandestiene tapperijen te breidelen door het Dep. van Justitie te waarschu wen bij een grooten inslag. De heer van Borselen wenschte bij herziening der vermogensbelasting vrijstelling van het grondbezit. De Min. van Fin. beloofde te zullen nagaan, of op ruimer schaal inlichtingen moeten worden gevraagd bij de vermogensbelasting. Hij wilde de raden van beroep wel hooren over wij ziging van procedure. Ofschoon geen voorstander van den akcijns op het ge slacht, kon hij afschaffing van dien akcijns niet beloven. Landbouwkrediet en vet wachten totdat belanghebbenden zelf gereed zijn. 't Antwoord op het ont werp betreffende ongebouwde eigendom men zal waarschijnlijk einde dezer of begin volgende maand komen. Vrijstel ling van grondbezit in de vermogens belasting weigert de Minister. Als hoogere ambtenaren maan delijksche uit betaling van hun salarissen verlangen, zal hij zich daartegen niet verzetten. Gaarne zal de Min. medewerken om het drankmisbruik tegen te gaan door ver schaffing van gegevens. Een wetsontwerp is gereed, dat geheel de wenschen van den heer Hartogh zal bevredigen. Het algemeen debat werd gesloten. Bjj de 4e afdeeling (Muntwezen) drong de heer Heldt aan op lotsverbetering van 60 werklieden bij 's Rijks Munt. De Min. beloofde onderzoek. De bedoelde werk lieden worden echter niet door het Rijk, maar door de Muntgezellen betaald. De diskussie is gevorderd tot de 5de afdee ling. Maandag werd in de ochtendzitting eerst voortgezet het debat over Hoofdst. VII B der Staatsbegrooting voor 1897 (Financiën). De Min. beloofde den heer De Ras verbetering van de pozitie der kommiezen-verifikateurs te zullen over wegen. De heer van Alphen wees op de omslachtige wijze, waarop het buitenge woon zegel wordt geplaatst. Tegen het voorstel betreffende verbetering der positie van landmeters der 4de klasse ontwikkelden de heeren van Bijlandt (Apeldoorn) en Smeenge bedenkingen. Zij hadden gewenscht regeling naar diensttijd. Laatstgenoemde wilde de bij drage voor partikulier werk voor allen op ƒ100 stellen en bij het traktement voegen. Hij stelde daarom een am. voor tot verhooging van den post met 3700. Dit am. werd gesteund door den heer Mutsaers. De Min. opperde zijne bezwa ren, maar eindigde met het am.-Smeenge over te nemen, waarna het aldus gewij zigde art. 38 werd goedgekeurd. Bij art. 39 drong de heer Bouman aan op een verloftijd voor de ontvangers van regis tratie, die nu bijna geen Zondagsrust hebben. De Min. beloofde te zullen onderzoeken, langs welken weg aan dien wensch is te voldoen. Bij de 7e afdeeling (eerediensten) zeide de Min. aan den heer Roessingh, dat hij in exceptioneele omstandigheden verhooging van pre dikantstraktementen zal voorstellen. Hoofdst. VIIB (Financieën) werd daarna goedgekeurd. Aan de orde was toen Hoofdst. VIII (Oorlog,) waarover geen algemeen debat werd gevoerd. De heer Heldt stelde een amendement voor, om de herhalingsoefeningen slechts éénmaal te houden in plaats van tweemaal. Het am. werd bestreden door den Min. en de Komm. van Rapp. en daarna ver worpen met 38 tegen 19 stemmen. Nadat de Min. den heer De Ras beloofd had nader te overwegen de be langen der Nederlandsche industrie bij aankoop van haver, werd het debat verdaagd tot de avondzitting. In de avondzitting werd het debat hervat bij art. 20 (oefeningen en onder wijs). De heer de Ras bracht bedenkingen in tegen de nieuwe regeling van den wielrijdersdienst, en waarschuwde tegen deze overdrijving in deze aangelegenheid. De heer Seret achtte de vergoeding over het geheel van rijwielen voor offi cieren van den generalen staf en van de intendance overbodig. Veeleer, meen de hij, zouden daarvoor de officieren van gezondheid in aanmerking komen. Hij stelde daarom voor, het art. met ƒ1050 te verminderen. De Min. bestreed het voorstel, waarop de heer De Ras en Seret repliceerden. De heer van Vlijmen steunde het voorstel van den heer Seret De heer De Ras stelde nu zijnerzijds voor, den post voor aan schaffing en onderhoud van rijwielen met ƒ12.000 te verminderen. De Min. maakte den heer De Ras opmerkzaam, dat bij aanneming van zijn am. elke organisatie van den rijwieldienst, waarop ten vorigen jare zoo zeer was aange drongen, zou verdwijnen. De heer Schepel zeide namens de Komm. van Rapp,, dat hare groote meerderheid in begin sel voor het am. De Ras was, maar daartegen bezwaar had, omdat het een cijfergreep was, die niet op bepaalde gegevens rustte. Het am. Seret werd door de Komm. ondersteund. Nadat de Min. zich nogmaals beroepen had op hetgeen de Kamer ten vorige jare be sloten had, werd het am. De Ras ver worpen met 55 tegen 5 stemmen, en het am. Seret aangenomen met 46 tegen 15 stemmen. Op art. 23 (remonte ƒ262,590) stelde de heer Tydens een amendement voor, om den post te ver- hoogen met ƒ25000. De heeren Ferf, Lieftinck en Smeenge maakte opmer kingen betreffende de paardenfokkerij, waarop de Min. antwoordde. De heer Tydens repliceerde, en de heer Schepel deelde mede, dat de minderheid der Komm. van Rapp. het amendement steunde. Na herhaalde replieken werd het am. verworpen met 54 tegen 11 stemmen. Bij art. 24 (geneeskundige dienstbepleitte de heer Goeman Bor gesius de belangen der paardenartsen, waarbij zich de heer Seret aansloot. De Min. daarop antwoordende verzekerde, dat hij akte genomen had van de op merking, dat de bedoelde officieren te laag bezoldigd zijn. De heer Kerdijk vroeg of de Reg. wel zich behoorlijk had gekweten van hare taak als werk geefster bij den overgang van werklieden van de artillerie inrichting naar de Hembrug, en ten opzichte van dearbeids regeling aan de artillerie-inrichting. De Min. antwoordde, dat hij de belangen der werklieden volstrekt niet uit het oog verloren, en dat hij het volste ver trouwen had in de direktie van het personeel der werkplaatsen. De heer Kerdijk drong nog aan op schriftelijke inlichtingen. Bij de 9de afdeeling werd de vergadering gescheiden tot den volgenden dag. Dinsdag werd het debat voortgezet. De heer Plate dankte de Min. voor zijne zorg, over eene betere voeding van den soldaat, maar gaf nog eenige wenken, die in overweging zouden worden ge nomen. Bij art. 74 verklaarde de Min. zich bereid, het verzoek van den heer Ferf ter verhooging van het subsidie aan de vereeniging uTrouw aan Koning en Vaderland" te overwegen. Bij het algemeen debat over de Fes- tingbegrooting maakte de heer De Ras bedenkingen tegen te optimistiesche voorstellingen der Ministers omtrent de mogelijkheid der verdediging. De heer Guyot was ook van meening, dat men zich met de Stelling Amsterdam met een beperkter taak moet tevreden stellen dan aanvankelijk gedacht was, vooral met 't oog op het verschil van meening over het nut en de inrichting der stel ling. Daarom stelde hij een amendement voor, om zich te bepalen tot het kleine plan om alleen het fort bij Velsen te versterken, maar niet te praejudicieeren op het groote plan des Ministers. De heer van Vlijmen bestreed den heer Guyot, en achtte de plannen des Minis ters wel urgent. De heer Mees achtte het nieuwe plan ongewenscht. De kans is veel grooter dat het veldleger^ zal moeten optreden, dan dat wij ons ver dedigen achter de linieën. Wat de Min. voorstelt is, meende Spreker, bovendien half werk, en preajudicieert de organi satie der levende strijdkrachten. Hij zou over het am. Guyot het debat afwachten. De heer Seret achtte de stelling Am sterdam, thans niet bestand tegen veld geschut, onvoldoende, en betoogde, dat de Minister Seijffardt zelf bomvrij logibs noodzakelijk achtte, waartegen trouwens niets is te zeggen. Dat binnen 2 k 3 jaar de kwestie der levende strijdkrachten zou zijn uitgemaakt, daarvan kan men geen illuzie maken, en toch, de zekerheid daaromtrent zou alleen kunnen leiden tot uitstel van de voorstellen des Minis ters. Thans niet. In alle landen heeft men eene centrale stelling. Spreker verzette zich tegen het am. Guyot, als nadeelig voor de verdediging, en financieel kost baarder dan het Regeeringsplan. De heer Savornin Lohman achtte het verkeerd 's Ministers plannen te bestrijden op grond dat de levende strijdkrachten niet zijn geregeld, waarvan de liberalen zelf de schuld dragende heer van Houten heeft als Kamerlid de regeling der le vende strijdkrachten zooveel mogelijk tegengewerkt. Spreker achtte de vestin gen volstrekt noodig, en vond het on geoorloofd geld daarvoor te weigeren. De Min. van Oorlog herinnerde dat 16ys miljoen voor de stelling Amsterdam betaald, voornamelijk tot versterking van den slappen ondergrond en het maken van eenige forten is. De vorige minister ging niet over tot het maken van een bomvrij logies, maar wilde desniettemin niet het hoofdplan opgeven, Dat gaat echter niet aan; zonder bomvrij logies beteekenen de aardwerken niets. Wij zijn thans om het einddoel te bereiken op 3/t van den tijd en op s/5 der kosten. Zullen wij, vroeg de Min., nu het werk staken? Dit ware ongeraden voor de verdedigbaarheid der stelling Amsterdam. Laat ons niet vergeten, dat wat de St. Gothard werken voor-Zwit serland zijn, Amsterdam dat is voor Nederland. Zoolang^ Amsterdam niet gevallen is, is Nederland niet ten onder gebracht. Laat ons daarom het werk niet staken, maar voortzetten. De Min. beantwoordde daarop verschillende vra gen. De vesting Naarden blijft noodig zoolang de Stelling Amsterdam niet voltooid is. Of te Scheveningen een fort noodig zal zijn, zal afhangen van de vraag der havendiepte. De Min. achtte het mogelijk, dat het veldleger terug gedrongen wordt tot de stelling Am sterdam. Leger en vestingen zijn niet te scheiden. Het am. Guyot bestreed de Min. bepaald, en hij zou de verantwoor delijkheid daarvoor niet op zich willen nemen. De heer Mees protesteerde tegen den aanval van den heer de Savornin Lohman, en de heer Guyot bleef de uitvoering van het groote plan afkeuren en hield vol, dat ook met het kleine plan Amsterdam verdedigbaar is. De heer Kerdijk bestreed krachtig het plan der Regeering. Hij wees er op, dat de Katholieke partij tegen de organisatie der levende strijdkrachten had gestemd, en een zeer vreemd figuur zou maken, als zij wèl vóór de doode weerkrachten stemde. De heeren van Vlijmen en Seret bleven de noodzakelijkheid van het Re geeringsplan betoogen. De heer de Savor nin Lohman zag niet in, waarom de Min. niet de levende strijdkrachten zou kunnen regelen, terwijl de stelling wordt afgewerkt. De Min. verklaarde in zijn antwoord, dat hij zijn handteekening niet zou kunnen zetten onder eene vestingbegroeting, waarin niet voorkwam hetgeen door hem in art. 4 is voorgesteld. Het algemeen debat werd nu gesloten. (Zie vervolg le iladj. V

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1896 | | pagina 5