CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
VAN
EDNA LYALL.
Naar de tiende EngeUche uitgave.
58)
„Watl" riep hij uit. „Moet gij
dan nog grooter mannen hebben dan
Galileo, en Savonarola, en Columbus,
en Daniele Manin, en Mazzini, en
Garibaldi? Zegt het dan niets een
wetenschappelijk man aan de wereld
te hebben gegeven als Galvani; een
heilige als Francesco van Assisi;
patriotten als Pellico en Poerio?"
Nu was Silvio Pellico voor Kate
geen heldzij glimlachte toen zijn
naam genoemd werd. Hij beteekende
voor haar niet meer dan een lang,
vervelend Italiaansch boek, dat zij
tot op de helft doorworsteld had,
toen zij, tot haar groote blijdschap,
bevorderd was tot „I Promessi
Sposi." Zij had niet met Pellico in
zijn benauwde cel onder de piombi
te Venetië geleefd, of zijn lange
jaren in de Oostenrijksche vesting
met hem doorgemaakt, zooals Carlo
in zijn jeugd gedaan had.
„Gij geeft zooveel om uw vader
land," merkte zij op, „maar ik vind
ten slotte, dat vaderlandsliefde al
zeer weinig beteekent; in plaats
daarvan móesten wij liever de geheele
menschheid liefhebben
Hij sprong van zijn stoel op, met
een gebaar, dat haar deed schrikken.
„Geloof mij, gij vergist u!" riep
hij uit. „Er kan geen ware liefde tot
de menschheid zijn, als men voor zijn
eigen land onverschillig is; evenals
er geen „liefde" kan zijn in de veel
omvattende beteekenis van het woord,
voor men de leden van zijn eigen kring
innig liefheeft. Want waartoe anders
zijn wij lid van een familiekring, en
van een volk? En hoe komt het dat er
een menigte menschen zijn, die al
tijd voor de „menschheid" willen wer
ken, en die, met al de mooie mensch-
lievende praatjes welke men dage
lijks hoort, over „de massa" jamme
ren, en er slechts weinigen gevonden
worden, mannen en vrouwen, die hun
eigen huis willen maken tot een he
mel op aarde, zooals het behoort Het
is omdat wij allen aan het verkeerde
einu beginnen, omdat wij het groote
ondernemen willen, eer wij getrouw
zijn geweest aan onze kleine plich
ten. Omdat wij de beteekenis niet
kennen van een offer te brengen, en
ook daarin ons eigen hoofd willen
volgen, en dorsten naar wat groot is,
en in het oog vallend, en dramatisch,
en wij ons niet gemakkelijk kunnen
opofferen voor iemand van gelijke
bewegingen als wij, of voor een zaak
die ons tegenstaat, of voor éen, in
plaats van voor een vage mas
sa 1
Er was een kiackt en een, harts
tocht in hetgeen hij zeide, die Kate's
eerlijke natuur in haar ontwaken
deed. En de woorden bereikten hun
doel, want het jonge meisje wist maar
al te goed dat, terwijl zij zich voor
hare schoolkinderen of voor hare ar
men wel wilde afsloven, zij dikwijls
boos en heerschzuchtig was tegen
over haar eigen broeders en zusters.
Zij dacht dat Carlo op haar zinspeel
de, maar het spreekt van zelf, dat
hij in de verste verte niet aan haar
dacht; en wat hem in staat stelde
met zooveel vuur te spreken over een
afgetrokken onderwerp, was, dat hij
sprak van hetgeen hij wist van de din
gen die hij in een langen en harden
strijd ondervonden had.
„En toch," zeide Kate, boos dat
de hekken verhangen waren, „gij, die
met zooveel geestdrift Bpreekt van
zelfopoffering, en al die dingen meer,
stelt u tevreden met te zingen, en
te spelen, en de menschen te ver
maken, terwijl de armen honger lij
den, en zondigen, en stervenGij
kunt evenals Nero op de viool staan te
spelen, terwijl Rome in brand staat
O, ik vind het uwer onwaardigGij
kunt niet tevreden zijn met zulk een
leven
Hij sloeg zijn heldere groote oogen
naar haar op.
„Met wat ik er van maak
neen!" antwoordde hij. „Met het
leven zelf, het beroep, geheel
tevreden, volkomenLuister eens
een paar jaar geleden sprak ik
over het socialisme, en predikte al
lerlei theorieën, en had een groot
verlangen om de vraagstukken van
den dag op te lossen, en dacht ik
dat door spreken en op de menschen
te werken er een „Utopia" geboren
zou worden. Maar ik weet nu dat
het heel goed mogelijk is theorieën
te verkondigen over de betere inrich
ting van de wereld, en misschien al
dien tijd zijn eigen betrekkingen te;
verwaarloozenal de onbebouwde ei-*
gendommen te willen opeischen en
zijn eigen klein stukje grond te niet
te doen gaan 1"
Doch hier kwam er plotseling een
einde aan het gesprek, want Miss Cla-
remont en Lucy traden binnen, ieder
gewapend met een Dante en een
woordenboek. Carlo zeide niets meer,
maar zijn eigen deeltje van de „In
ferno" openend, begon hij op verzoek
van Clare, voor te lezen.
HOOFDSTUK XXX.
BITTEB.-ZOET.
Gy, die Zflf
In 'tlichaam hebt gewoond, en weet hoe 'tons,
Gelijk een zwaar, van vocht doortrokken kleed,
Kan doen verzinken en verstikken in
De aombre Diepteondersteun mij, dat
Met U ik over deze golven wandel
Onwankelbaar! Hef door uw ademtocht
Mij opwaarts! Wee9 Gij zelf de ziel in mij,
Gij, die de Weg, de Waarheid zijt, en 't Leven
Opdat geen waarheid onverschillig schijn',
Geen weg tot waarheid moeielijk, en geen leven
Zelfs niet dit leven dat ik leid ondraaglijk!
Aurora Leiqh.
Er stond op het buiten een aar-
dig, fantastisch gebouwtje, waarin
twee kamers waren. De heer Brit-
ton had het vele jaren geleden in
een van zijn zomervacanties in el
kaar gezet, voornamelijk als speel
plaats voor de kinderen. In het
eerst hadden zij er onophoudelijk
gespeeld, hadden 'er met behulp van
een kleine kachel in de voorkamer
leeren koken en het huisje een heer
lijke plaats gevonden voor allerhan
de spelletjes, waar een onbewoond
eiland in voorkwam. Maar nu waren
zij dergelijke spelen ontgroeid, en de
Mavis Hut, zooals zij genoemd werd,
diende enkel voor provisiekamer bij
buitenpartijtjes, tot een geschikte
plaats om het lawntennis-spel te be
waren, en als het noodig was, ook
de kerkversieringen.
In den namiddag van den dag
waarop het zooeven vermelde ge
sprek met Carlo had plaats gegre
pen, was Kate in het achterkamertje
van de Mavis Hut bezig de vazen
uit de kerk van frissche bloemen te
voorzien. Zij had den geheelen tuin
doorgeloopen om de vochtige bloe
men te plukken, had de oranjerieën
geplunderd, en was nu op haar ge
mak aan de ruwe houten tafel bezig,
met de koperen kannen en de fraaie
roode en witte bloemen om haar
heen. Zij was nog onder den min
der aangenamen indruk van de be
dekte terechtwijzing in Carlo's woor
den van dien morgen, maar zij was
te goed en te welmeenend om moed
willig voor de waarheid doof te zijn.
Hjj had haar, hetzij bewust of onbe
wust, eens goed de waarheid gezegd
en al bleef Kate niet van hem hou
den, zij erkende ten volle het recht
matige van zijn opmerkingen, wat
haarzelve betrof. Zij zuchtte even
terwijl zij de bloemen schiktetoen, j,
daar zij de bestudeering harer ei
gene fouten niet heel pleizierig vond,
keerde zij met hare gedachten tot
Carlo zelf terug. Hij was haar meer
en meer een raadsel, maar al zou
zij hem gaarne pedant, of verwijfd,
of onnatuurlijk genoemd hebben, zij
mocht het niet doenhet ergste
wat zij van hem zeggen kon, was,
dat hij een onwaardig leven leidde,
en een onmogelijk mensch was. Dat
hij in 't geheel niet pedant was, trok
haar echter zeer in hem aan, hoe
wel zij er niets van begreep, en, al
maakte zij zich wijs dat zij hem
minachtte en niet van hem hield,
zij wist heel wel, al wilde zij het
zichzelve niet bekennen, dat dit haar
eigen dwarsheid was.
Een oogenblik geleden scheen de
zon nog helder, maar terwijl Kate
zich nog met haar bloemen bezig
hield, zag zij het al donkerder worden,
en verbaasde het haar niet toen zij
weldra een flinke regenbui hoorde
neerkomen.
„Het zal wel over zijn tegen dat
ik klaar ben," dacht zij bij zichzelve,
en wilde juist met haar werk voort
gaan, toen zij tot hare verbazing
de deur van de hut zag openen, en
Carlo de voorkamer binnentrad, naar
het scheen om een schuilplaats te
zoeken tegen den regen.
„Hoe vervelend!" dacht Kate.
„Maar, gelukkig, al kan ik hem
door die spleet in het houtwerk
zien, hij ziet niets van mij. Ik ge
loof dat ik hem niet zal laten bemer
ken dat ik hier ben; hij zou mij
maar ophouden en misschien weer
gaan praten zooals van morgen
en bovendien, ik houd niet van hem."
Nauwelijks had zij dit besluit
genomen, of wederom ging de buiten
deur open, en vloog Francesca, nat,
en met een hoogroode kleur naar
binnen.
„Gij hier!" riep zij uit, op zulk
een toon van schrik dat het terstond
Kate's aandacht trok.
Carlo had voor een der kleine
tralievensters naar den neerstroomen-
den regen staan kijken. Zij had hem
niet gezien eer zij de deur achter
zich sloot. Hij keerde zich onmiddel
lijk om. Er was geen tijd tot naden
ken. Geen gedachte aan kapitein
Britton of aan Anita mocht het
volmaakt geluk van dit oogenblik
verstoren. Hij was zich slechts van
twee dingen bewust dat Francesca
daar was, en dat hij niet langer in
de akelige noodzakelijkheid verkeerde
om te doen alsof hun liefde niet
bestond.
CarinaCarina mia riep hij,
haar met bliksemsnelheid te gemoet
vliegendeen het volgende oogenblik
lag Francesca in zijn armen.
Dit alles was zoo snel in zijn
werk gegaan, dat het voor de arme
Kate niet mogelijk geweest was haar
tegenwoordigheid bekend te maken,
en zij zat nu in de achterkamer
versteend van verbazing. Haar eerste
opwelling was verontwaardiging,
maar toen zij zag hoe Francesca
zich bitter schreiende aan den be
minde vastklemde, werd haar hart
geroerd, en al zeide zij bij zichzelve
dat zij „al dien onzin niets goed"
vond, begon zij in te zien dat er
iets wezen moest in het verleden
van haar nichtje en Signor Donati,
hetwelk haar onbekend was
misschien een onuitgesproken liefdes
geschiedenis, waarvan haar vader
wist. Niets was waarschijnlijker dan
dat hij om deze reden in den jongen
Italiaan belang had gesteld, en zelfs
Francesca's bezoek verhaast had, in
de hoop dat, welke hinderpaal hen
ook mocht scheiden deze zou
weggenomen worden.
Dit alles ging Kate in een oogen
blik door het hoofd, toen zij het
tweetal zag dat slechts een paar
schreden van haar afstond, en, of
zij wilde of niet, de woorden van
liefde en droefheid hoorde, zoo weinig
voor een derde bestemd. Maar wat
kon zij doen? Om het zomerhuisje
te verlaten, moest zij de kamer door
waarin zij zich bevonden, moest
zij niet alleen een einde doen komen
aan hun samenzijn, maar hen boven
alle beschrijving verlegen maken.
Bovendien, als zij maar een vin
verroerde, zou Carlo met zijn bijzon
der fijn gehoor, het zeker opmerken
zij durfde hare handen zelfs niet
naar de ooren brengen, uit vrees
dat hij de beweging die zij maken
moest, hooren zouen dus bleef zij,
hoe ook verstoord, een onwillige toe-
hoorderes van al wat gesproken werd.
Wel is waar, kon zij hen niet altijd
volgen als zij zacht en snel in het
Italiaansch spraken, maar dikwijls
begonnen zij opeens in het Engelsch
en dan kon men door het dunne
houten beschot ieder woord verstaan.
„Zeg mij," zeide Carlo toen zij een
poos later aan het andere einde van
de hut op een ruwe houten bank zaten,
en Francesca's hoofd op zijn schouder
rustte: „Zeg mij dit ééne, lieveling.
Hoe komt het dat uw vader wilde
dat gij van huis gingt Mijnheer Brit-
ton heeft mij uw brief aan hem laten
lezen, en gij zeidet daarin
„Och, ik had het u niet willen ver
tellen, Carlino," zeide Francesca, hem
eensklaps in de rede vallende, „maar
dit was het. Graaf Carossa, gij
weet, dezelfde die Yilla Bruno ge
huurd heeft heeft mij door vader
een huwelijksvoorstel gedaan, en dat
heb ik natuurlijk afgewezen, ofschoon
vader heel boos was, en volstrekt
wilde dat ik hem aannemen zou. Toen
moest ik wel spreken, want ik was
bang dat wij telkens zulke moeie-
lijkheden zouden hebben, dus heb ik
hem gezegd dat, hoewel ik hem altijd
zou gehoorzamen, en mijne verloving
met u als geëindigd beschouwen, ik
toch voor mijzelve zeker wist dat
het voor mij nimmer uit zou zijn;
ik sprak over de toekomst, zoo veel
ik maar durfde, maar ik heb hem
toch niet kunnen verteederen. Hij
ziet niet in, in welk een valsche ver
houding hij mij brengthoe moeie
lijk het is, uit te gaan en in de wereld
te komen, en de menschen op een af
stand te houden, zonder onbeleefd of
coquet te schijnen. Zelfs Enrico Bitter
was in het eerst boos op mij, omdat
hij dacht dat ik door mijn houding
die vervelende heeren, die op een
partij altijd om iemand heen komen
staan, wel had kunnen afschrikken.
Enrico is nu heel aardig* voor mij
hij is de eenige man in Napels met
wien ik gaarne eens praat, omdat hij
het mij zegt aj| hij een brief van u
heeft, en of gij Wj zijt."
„Hij schrM hetrmij als hij u ge
zien heeftid'é Carlo.
„Het .een jammer," vervolgde
Francesca,^,dat hij niet een Italiaan
is in plaat" van een Duitscher, dan
zou hij misschien prettiger zijn om
meê te praten, en mij meer van u
vertellen. Ik weet niet hoe het komt,
maar hij zegt zoo weinig, en het gaat
altijd zoo hakkelend, het is alsof ik
honger lijd, en hij mij kruimeltjes toe
werpt in plaats van brood."
„Ja," zeide Carlo, „het is wel erg
van dien goeden jongen kwaad te spre
ken, maar het is precies hetzelfde wat
ik al deze maanden van zijne brie
ven gevonden heb. Soms, na weken ge
wacht te hebben, krijg ik een zeer lan
gen, geleerden, philosophischen brief,
en dan zegt hij in het Post-Scriptum
„Miss Britton is heel wel; ik heb
haar Zondag in de Engelsche kerk
gezien." Geen woord meer! Als
Enrico maar wist wat het zegt, ver
liefd te zijn I En toch zijn zulke krui
meltjes beter dan niets. En hij is de
beste en trouwste aller vrienden!"
{Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.