7 ■apjaaddojsS do Sa* nap apftz uftz ubb pimq auooqos uftz jam qnjaS jaq na a subjS napoA nap ni ftq sjbooz '8bzbu raaq ftq [fiMjaj 'adraavj jaqnof ajjqonz ,/Mivaa jazno pupj -sqnjaS jaq si ftq 'pnsq uftz ibbh sajjB jaz nap laajj-ï 'naAaë najqoijaq apaoS 'cubm5| apaMSjamftay aj ftq jjbba ooz 'noq aasanajj uba nap 'najajgo aj do ftqiaiq [aapiooA uaiha uftz sjjaz at 'na®|OA aj jnazaS naqospnapofj «ap «ba najqoizui ap naSanaS 'SnizsqiaA isjjb joa '3 ai jas -jojd sbm nBf SojJiajj aSiJisjssjaq ap 'paoS sdajqsnaa napjapioA 'naAftjq najjnz aj nanaqos jsijsaquo 3na| Son jsjaa aip 'jnsqaag jam naSnijapuBqjapno aQ •jaaAA na naaq 'uaAaSaq psq joq aqospnsjjojj jaq qoiz naaqiBBAA 'a|OBMSjatnfia'jj na moo£ do uaSrag; uaqossnj SunpaS 'pnaj aSijiafj laq Jin jqoBiqaSaara paq jjaz ftq naip 'assanajj uba jsSnaq aqogiqajy ap Saof ajjiq apna -jaojS ap squapno na jqoBid ajjOA nt lamoz ap apjBBjjs snaqj 'nsaSaS ftqiooA uajBM naqaM anapiaqosja^ "I NilISCMOOH 201 eenige vluchtige uren van het zoogeheeten aardsche geluk, waarvan de groenende knoppen reeds de kiem der teleurstelling bevatten, hooger dan de eeuwigheid die op dit korte leven volgt? Kunt gij hierop zegen verwachten? Weegt een vluchtige liefdedroom u zwaar der dan uw eeuwig heil en de rust uwer arme moeder? Mary Scotte, wat kiest gij?" Geen geluid verbrak de stilte. «Antwoord Mary!" klonk het gebiedend. i/O, heb medelijdenIk heb Jan van Renesse lief, meer dan mijn eigen leven. God weet, ik heb gestre den tot ik niet meer kon. Nu zal Hij mij genadig zijn, Hij is barmhartiger dan de menschen." «Nooit zal Hij genade schenken aan hen die ge wetenloos zelfs den wensch eener stervende niet ach ten. Hoe waren de laatste woorden uwer moeder, of herinnert gij die u zelfs niet meer?" «Wees barmhartig! Verwoest mijn leven niet, nu eindelijk ook voor mij de gelukszon rijst, voor mij, die nooit vreugde of heil kende. Reeds in mijn jeugd moest ik onder vreemden zwerven, later leerde ik, dat rouw, smart, jammer en dood de onafscheidelijke medgezel- len zijn van het leven, maar welwillendheid, liefde, medegevoel, alles wat de aarde tot hemel maakt, ik kende ze nooit, nooit! Voor mij bleven die woorden holle klanken. Mijn levenszon scheen nimmer, ik doolde altijd onder stormvlagen of in den killen, neerkletterenden regen. O, heb nu medelijden, heb medelijden «Gij zijt onredelijk, Mary! Heb ik, zoolang ik uw voogd ben, u niet met al de genoegens van het leven omgeven? Zijt gij thans niet de meest begunstigde jonkvrouw der Gravin, is zij u geen welwillende mees-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1897 | | pagina 7