CAELO DONATI, (DE DOLENDE RIDDER) van EDNA IiYALL. Naar de tiende Engelsche uitgave. 65) Den volgenden morgen ondervond Carlo een niet onnatuurlijke réactie na de inspanning van den vorigen dag; wel had de lange rust, zooals Marioni had opgemerkt, zijn stem krachtiger gemaakt, maar hij voelde zich belachelijk stijf na het tweemaal neervallen in de duelscène, en hij bemerkte wel dat, al had de genomen rust voor het oogenblik geen invloed op zijn spel, dit hem daarna toch dubbel aanpakte, en het werk, waar aan hij in den loop des tijde weder gewoon zou geraken, thans een moeielijke en vermoeiende arbeid deed zijn. Na het ontbijt drentelde hij met Gigi door het plantsoentoen, zich herinnerend dat hij te Merlebank gevraagd had zijne brieven aan het postkantoor te adresseeren, ging hij vragen of er iets was, niet omdat hij iets verwachtte, maar met de onrust en de hoop van een man die verliefd is. Zijn hart klopte hevig toen men hem een brief gaf van de hand van Clare, doch er was enkel een van Enrico Eitter ingesloten, die gekomen was even nadat hij Merlebank had verlaten. Nu Franceses in Engeland was, hadden Enrico's brieven veel minder beteekenis voor hem, en hij wandel de door Ship Street, en gaf gehoor aan Gigi's smeeken om naar het strand te gaan, eer hij hem begon te lezen. De brief was bijzonder kort en zaak rijk, en blijkbaar in groote haast geschreven. „Bereid u voor op slecht nieuws, amico mio," begon hij. „Uw oom is plotseling aan een beroerte gestorven, en ik heb juist gehoord wat er in zijn testament staatHij heeft zijn woord gehouden, en u onterfd, en iederen cent dien hij bezat aan de „Liefdadige Zusters" vermaakt. Wij zijn allen, gelijk gij denken kunt, diep verontwaardigd, en vinden het voor een mensch bijna niet te doen geen kwaad van den doode te spreken. Ook moet ik u waarschuwen, dat gij een levenden vijand hebt, die doet wat hij kan, om u te bestelen, niet van uw geld, maar van uw goeden naam. Een, of meer, onbekenden hebben een praatje uitgestrooid over u en Mademoiselle Borelli; het is door de geheele stad. Verleden jaar bestond er al iets van dien aard het eerste wat ik er van hoorde, was enkel een losse veronderstelling die half schertsend op een bal geuit werd; Miss Britton hoorde het ook, en om harentwil sprak ik er zoo luchtig mogelijk over heen, ook geloof ik niet dat er veel achter stal;. Nu is het natuurlijk zeer wel mogelijk, dat deze woorden het begin zijn geweest van den laster, maar mij dunkt het zeer waarschijnlijk dat Comerio er de hand in gehad heeft, en ik vond het daarom maar- het best u ronduit het feit te vertellen, dat gij en Made moiselle Borelli het praatje zijt in Napels. Gij kunt nu handelen zooals gij goed vindt, en natuurlijk op ons rekenen om voor u op te komen." Carlo keek van den noodlottigen brief op met een onbestemd, ver ward bewustzijn dat de geheele wereld tegen hem was. De kalme, blauwe zee, de plezierbooten, en de kinderen, die vroolijk op het strand aan het spelen waren, vormden een pijnlijk contrast met zijn moeitevol leveD. Zijn oom was dood, en had hem niet vergevenDe gedachte deed hem werkelijk leed, want hij had den heerschzuchtigen, ouden man toch lief gehad, en gehoopt dat alles tusschen hen nog wel eens j in orde komen zou. Dan waren er die leelijke, lasterlijke praatjes Hij verteerde bijna van woede toen hij zich Domeuica Borelli voor stelde, die van alle vrouwen op den aardbodem moest uitgepikt worden om het slachtoffer te zijn van zulke hatelijke praatjes. En wat kon hij doen? Hoe kon men op dergelijke geruchten den domper zetten? Men zou ze met nadruk kunnen gaan tegenspreken, maar wat gaf een Napelsch praatje daarom? Al was Comerio zeer waarschijnlijk de man die het had uitgestrooid, toch kon men dit niet bewijzenniemand had hem ooit openlijk zoo iets hooren zeggen; en hem te vervolgen, daar kon geen sprake van zijn, zelfs al had hij er het geld voor gehad. Neen, hij kon niets doen dan ge duldig verdragen, doch hij gevoelde maar al te zeer dat de laster, al is hij nog zoo valsch, al wordt hij nog zoo krachtig tegengesproken, in deze wereld een spoor achterlaat, en dat het meest reine leven, en de edelste beginselen, geen bescherming zijn, tegen hen wier werk bestaat in: He wapentuig des duivels rond te dragen: Vermoedens, babbelpraat en valschen schijn. En, ach! hoe weinig had hij tot nog toe gewonnen! Hoe verre van voldaan kon hij omtrent Anita zijn! Om een ijdele hoop had hij alles verlorende liefde van den armen ouden oom Guido; de erfenis die hem van rechtswege toekwam; het huis, en het land dat hem lief was de vrouw die de zijne had moeten zijnen nu had, hetzij boosaardig opzet, of lichtzinnig en kwaadspre kend gebabbel, hem beroofd van het laatste dat hem gebleven was zijn onbevlekten goeden naam Hij was nog zeer jong, en toen de eerste diepe verontwaardiging be daard was, kon hij zich slechts met verwondering, met een soort van onbestemde verbazing afvragen, hoe men juist die beschuldiging tegen hem had kunnen aanvoeren. De menschen zouden hem met recht een verwijt hebben kunnen maken van zijn drif- tigen aard, zijn ongeduld, zijn zin voor comfort en genot, met honderd andere gebreken waarvan hij zich zeer wel bewust wasmaar hem juist die beschuldiging naar het hoofd te gooien, hem juist die zonde toe te schrijven waarvan hij tot iederen prijs een ander trachtte te redden, dit scheen hem een snijdend wapen, dat hem wondde, meer dan iets had kunnen doen. Zij, die het leven goed kennen, die hun ondervinding gekocht, en dien vèrzienden blik verkregen heb ben die aan volwassenen toebehoort, kunnen zelfs in de eerste pijn van eenen persoonlijken aanval, „zich verheugen en bovenmate blijde" zijn bij de gedachte dat de duivel het der moeite waard vindt hun werk te bederven. Maar jeugdigen van jaren hebben altijd een gevoel dat de duivel niet zoo zwart is als hij wordt afgeschilderd, en dat de wereld, alles wel beschouwd, goed gezind is, en zoo komt hun eerste ondervinding van onrecht als een verpletterende slag; zij doet hen verbaasd staan, en huiverend beseffen zij, dat de wereld altijd lage beweegredenen toeschrijft, dat zij moeten leeren niet anders te verwachten, en het met ge duld te dragen. Het bericht in den brief hetwelk velen hoogst onaangenaam zou heb ben aangedaan, het verhaal van de erfenis die hem ontging, kwam Carlo het laatst in de gedachte. Toch was hij voor geld niet geheel onver schillig, noch vond hij er eenige verdienste in arm te zijn, en het zou onnatuurlijk wezon, als een man van vier en twintig jaar een fortuin f verloor, en er geen spijt van had. Het geld is een macht, dit valt niet te ontkennen, en hij leefde nu van do hand in den tand hetgeen aangena mer is in de theorie, dan in de praktijk. In de réactie van overdreven zucht naar rijkdom, is er in onze dagen heel wat drukte over „heilige armoede" en „verachtelijke rijkdom"maar Carlo, die een zeer praktischen en eenvoudigen aard had, dacht er niet aan het verlies der erfenis uit de hoogte te beschouwen, en er boven verheven te zijn. Het hinderde hem geweldig bij Herr Eitter in de schuld te wezen, en geen vooruitzichten te hebben om een gedeelte daarvan te rug te gevenhet had hem veel gekost zijn dokter te vragen, of hij hem zijn dagelijksche bezoeken gedurende al die weken op Merlebank, in termij-1 nen mocht betalenhij had het heel onaangenaam gevonden, de kosten van zijn reis naar Brighton te hebben moeten uitrekenen, en tot de slot som te komen, dat zpn fooien aan de bedienden, die zoo gedienstig geweest waren, zoo klein mogelijk moesten zijn, Hij gaf niet om het geld als zooda nig, maar in den waren zin des woords een gentleman zijnde, had hij een afkeer van schulden, en vond hij het een allervervelendsten plicht voortdurend in de noodzakelijkheid te zijn, te zorgen dat hij zijn karig inkomen niet te boven ging. Men kan dergelijke dingen niet in 't alge meen, niet vaag beoordeelen; en of schoon de ideaal-held van sentimen- t-eele romannetjes altijd boven zulke nietige bijzaken verheven is, toch is een braaf man, die recht door zee gaat, verplicht zich gelegen te laten liggen aan het bezit van het geld hetwelk hem zal in staat stellen eer lijk zijn weg door het leven te gaan. Carlo dacht met een zucht aan de duizenden ponden die hij als zijn erfdeel recht gehad had te verwach ten, en dan aan den voortdurenden strijd om van zijn klein salaris te leven. Comerio had twaalf guinjes in de week ontvangen, maar hij, als eerstbeginnende, had er in toegestemd slechts met de helft tevreden te zijn, en Piale die zich voorstelde dat hij na het eerste jaar nooit meer in een rondreizend gezelschap zou zpn, was tamelijk tevreden geweest over deze schikking, en zou eigenlijk in alles toegestemd hebben, indien slechts zijn wensch zijn leerling op het too- neel te zien, vervuld werd. Carlo had echter geen plan, vóór het eerste jaar ten einde was, betere aanbiedin gen aan te nemen, en zoo zag hij een onbepaalden tijd van hard wer ken en karige bezoldiging voor zich, want hij kon er niet toe komen met Merlino over vermeerdering van trak tement te gaan kibbelen, hetgeen ie der ander in zpn plaats gedaan zou hebben. Zooals Carlyle zegt: „Zelfs de grootste dichter is geen paradijsvo gel, die van bloemengeuren leeft, en met uitgespreide vleugelen in den ether slaapt. Het heroïsche type, onafhankelijk van ligging en voeding, vindt men alleen in het Drury Lane Theater." Van zijn zes guinjes in de week, moest hij, het ging hoe het ging, zijn kamers betalen; zijn dagelijksch onderhoud, zijn kleeding; de gewone fooien aan zijn kleedknecht geven; voor enkele zaken van zijn tooneel- garderobe zorgen, bijvoorbeeld: laar zen, spanbroeken, pruiken en vede ren; moest hij Herr Eitter interest betalen van het geleende, en zoo veel mogelijk op zijde leggen, om de rekening van den heer Kava- nagh te voldoen. Hij wist natuur lijk dat menige klerk, menige Engelsche hulpprediker zich gelukkig zou rekenen in het bezit van een zoo hoog tractement, maar hij ver stond lang niet zooals zij de kunst om zuinig te zpn. Het logies, dat men in een vreemd land zich niet zoo op zpn gemak uitkiezen kon, was dikwijls duur zoowel als slecht de rekeningen schenen, zelfs in hotels van den derden rang, met akelige snelheid op te loopen, en er kon geen sprake van zpn zich in zijn leefwijze te beperken, daar zijn stem af hing van goed en geregeld voedsel. Hp verlangde vurig uit die nijpende armoe de te komen, waaraan hij nooit gewoon was geweestook was het hem geen troost te bedenken dat hij er beter aan toe was, dan vele andere leden van reizende tooneelgezelschappen, daar Merlino altijd zijn reis betaal de, een man van kapitaal was, en niet eeuwigdurend op het punt van bankroet te gaan. Het deed hem enkel met leedwezen aan zijn kunst broeders denken, en zich verwonde ren hoe zij het maakten om rond te komen. Dit waren zijn gedachten toen Gi gi naar hem toe kwam loopen. „Ik wou zoo vreeselijk graag een schop en een emmertje hebben, zio caro!" riep hij, zijn mooie, bruine oogen naar hem opslaande. „Er zijn veel dingen, mijn lieve jongen, die wij „zoo vreeselijk graag" zouden hebben, maar niet krijgen kunnen," antwoordde Carlo met een lichten lach, en het kind de bruine wangen streelende. „Gij en ik, Gigi, moeten leeren het zonder dat te stellen, en doen wat wij kunnen om met elkander pleizier te hebben!" En armoede, en laster, en zelfs den ouden oom Guido vergetende, veranderde hij zich zoo allergrap pigst in een zeemonster, dat Gigi in dolle pret, en den grootsten angst, zich achter de meest nabij liggende schuit verstopte; en toen de jacht voorbij, en Gigi verslonden was, en op de gewone manier tot het leven teruggebracht, waren alle gedachten aan emmertjes en schopjes vergeten en kwam hij terug op het oude liedje van: „Ik houd toch zóóveel van u HOOFDSTUK XXXII. Twee jaren later. Mijn hart, wees stil, en leer ontberen. Dan zijt gij ryk in armen staat Berusten moet gij, niet begeeren Hul fier u in uw oud gewaad, En zing een lied op eigen maat? Wat eischt gij vrijdom van het kwaad Voor u slechts zijde en donzen veêren Dat nooit Fortuin u zuchten laat? Dat nooit een steen uw voet zou deren Neen, neen, wees stil, en leer ontberen Zoo zijt gg rijk in armen staat Een Drievoudig Snoer. De vroolijke lentezon stroomde in een zitkamer in de Lafayettestraat te Philadelphia, en Nita's liefelijke, heldere sopraanstem wekte de echo's met dat verrukkelijke lied„Caro nome." Carlo die zichzelven van het eerste oogenblik af tot begelei der van haar dagelijksche studieën had aangesteld, zat aan de piano, en aan het gelaat van broeder en zus ter beide, kon men zien dat de tijd was voorbijgegaan. Twee jaren waren er verloopen sedert Carlo zich te Brighton weer bij het gezelschap gevoegd had, en ondanks buitengewoon hard werken, ondanks het vermoeiende reizen over dag, en bij nacht, met menig maal een inspannende uitvoering aan het eind daarvan, had zijn gezonde, krachtige natuur zich weer hersteld, en alle teekenen van een zwakke borst waren verdwenen, terwijl voort durende oefening, en toenemende licha melijke kracht, zijn stem schooner had gemaakt dan ooit. Wordt vervolgd) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1897 | | pagina 6