EEN MOEDERHART DOOR IjIESBETH van altena. 7) „Ei ei! hebt ge een kleine?! Niets dan last, moeite en verdriet! Klein, trappen ze op den schoot, groot op het hart. Maar hoe durf je in deze dagen zoo alleen in de stad blijven Ik vind het een ongehoorde schande, een bewijs van diepe min achting voor u, dat moeder en zoon u aan uw lot hebben overgelaten, straks misschien ten prooi van een of anderen vrjjbuiter!" „Goede Godhoe kunt ge zoo spre ken, Julie? De geneesheeren zijn zoo tegen mijne overkomst, en van een moeder was toch niet te vergen dat zij niet naar haar gewond kind snelde, toen dit haar liet halen. Ik kan Tine, die ik zelf voed, niet achter laten en meenemen viel ook al moeilijk. En en vervolgde zij zenuwach tig, nu zij haar treurig lot moest verdedigen, „toen moeder gehaald werd was er nog geen sprake van gevaar voor mij of Parijs." „Je moet niet vergeten dat je voor die moeder, en allicht voor dien zoon evenzeer, een indringster bent, Blan che!" „Dat weet ik wel beter. Ik leefde sedert ik het hotel binnentrad in een wereld vol liefde. Ik wordt door bei den, moeder en zoon op de handen gedragen." „Welzoo... welzoo! Enfin, dan hebt ge 't misschien beter getroffen dan ik kon denken. Doch me dunkt dat ge toch een allerellendigst, eento nig leven leidt, zoo geflankeerd door twee gendarmes in militaire en vrou wenrok. Ik ga eiken avond uit, al maakt deze ongelukkige tijd een uitzondering op alle regels. Over dag ben ik overal, behalve thuis, want het leven is om te genieten; wie het verkniest doet zich zeiven te kort." „Je spreekt in raadsels, Julie. Zeg mij liever waardoor je zoo goed kunt leven en altijd genieten?" „O nooit volprezen naïviteit van jonge vrouwtjesIk heb dood een voudig een vriend, en die vriend staat zoo hoog helaas! dat hg de Keizerin is gevolgd en mg dus eeni- gen tijd aan mijn lot moest over laten. Ik heb dus niet veel minder gekolfd dan gij met uwen Day, na lange jaren gezucht te hebben om werk, en altijd te blijven vertrouwen op de hulpvaardigheid van rijke lui, die het zoo kostelijk meeneu met jonge vrouwen zonder verdien sten. En nu heb ik nog altijd kans, dat de oude ziekelijke vrouw van den Graaf komt te sterven en de orde hersteld wordt, zoodat hij terug kan komen. Ik word dan barones, gravin, prinses weet ik het zelf wel, welke titels al op zijn naam kaartje prgken. Dan zou ik wel eens willen weten, wie er dan uit de hoogte op mij zou durven neerzien, neen, wie voornamer zal wëzen ik, Julie .Vivian of.een kapitein Day." „Day de Grounouille! moogt ge wel zeggen," antwoordde Blanche een voudig, „want zoodra Philip terug komt, voert hij dadelijk den naam zijner moeder bij dien zijns vaders en krijgt hij den titel van graaf." „Ei ei Nu ik moet zeggen dat de fortuin u is nageloopen. Maar wie ze den rug toekeerde gelijk mij, heeft recht haar achterna te loopen en te dwingen om een aandeel der schatten en voorrechten die zij hier en ginds, als in den blinde, kwistig neerstrooit. Doch laat mij uw kind eens zien. Toch een jongen, hoop ik P" „Neen een meisje, maar o! zoo'n heerlijk kind!" „Arm schaap, zoo'n meisje! Is er wel ongelukkiger schepsel op heel den aardbodem dan zoo'n kind van 't vrouwelijk geslacht, tenzij zij het leven leert opvatten zoo als ik, of wel een man tegen komt die trotsch is op zijn moeder, en daarom de vrouw niet meer beschouwt van lager orde. Over dit onderwerp heb ik onlangs een en ander gelezen. Je begrijpt wel dat ik niet uit mij zelve zooveel wijsheid put, maar om 't even, sedert zeg ik tot mij zelve: „Die dat schreef wel, die weet het, die heeft het bij 't rechte einde. Zoo lang alle mannen niet danig trotsch zijn op hunne moeder of op een zuster dat kan ook! zul len de mannen zeiven, de vrouwen slecht en veel slechter maken dan zij het uit haren aard zijn. Want Blanche, denk niet dat ik mij zelf een goed mensch noem, dat ik niet weet licht zinnig te zijn en te handelen." „Maar wat wilt ge! Van twee kwaden kiest een iegelijk het minst kwade. Braafheid en armoede wor den, och! zoo gauw te licht bevon den op de schaal, tegenover minder braafheid en weelde. Ik denk gedu rig dat ik toch waarlijk geen kwaad doe, het leven van een oud man wat op te vroolijken." „Maar als die man u in staat stelt zoo weelderig te leven, als ge sehijnt te doen, volgens uw kleeding, ont steelt hij toch dat geld aan zijn kinderen „Loop been! onnoozel halsje! Doet hij hetzelfde niet als hij speculeert en kapitale sommen verbrast of ver wedt of verspeelt?" „Een enkelen dag te Monaco en millioenairs zijn bedelaars." Blanche bleef een antwoord schul dig. Wat kon zij tegen zulke bewerin gen inbrengen? Ijlings trad zij naar de wieg, nam er Tine uit en verzekerde met moeder lijken trots: „Mettertijd Grootmoeders rechter hand zoo noemt Philip haar, weet gÖ-" „Grootmoeders rechterhandmees muilde Julie. „Voor zoover als ik er verstand an heb, ziet zij er kos telijk uit, maar jaloersch van zulk een bijnaam, dat ben ik waarlijk niet, heusch niet. Gelukkig dat het arme wurm nog niet begrijpen kan, welk een toekomst haar wordt beschoren. Stel u eens voor dat gij of ik, ook tot zoo iets in de wieg waren ge legd?" „Nu ja, maar onze grootmoeder is niet in een adem te noemen met1 de hare. Mevrouw Day is een eeni- ge, aanbiddeli,ke vrouw. Indien er een hemel is moet zij er zeer stel lig met vreugde in worden ontvan gen." „Ta-ta-ta-tateratal" bootste Julie een kindertrompet na, want de geheele jeugd betoonde zich krijgs zuchtig, en vervulde straten en bou levards met krijgshaftig misbaar. „Vertel mij nu eens wanneer gij uwen hooghartigen kapitein terug verwacht, en dan beschouw ik de eerste audiëntie in zijn huis als geëindigd." „Dat ik het u zeggen konzuchtte zij. „Dagelijks ontvang ik tij ding, doch dit kardinale punt blijft onaangeroerd." „Natuurlijk, moeder houdt zoon lief gaarne voor zich alleen. De ge legenheid is te schoon om zich niet tusschen u beiden te plaatsen, en u te doen gevoelen dat ge u tevre den moogt stellen met zijn kind." „Dat weet ik wel beter! Hoe kunt gij dat denken zelfs hoe durft gij het zeggen?" riep zij toornig. „Je bent nog op en top een kind, Blanche; maar gij zult het wel altijd blijven en dank zy die eigen schap, de kleine misschien nog 1 smaak doen krijgen, in de haar toe gedachte waardigheid. Nu ik weet dat gij 't rijk alleen hebt en nog wel wat houden zult, zal ik nog wol eens komen inwippen. Wilt ge 't wederkeerig bij mij doen, dan hebt ge slechts te schellen aan No. 17 hierbij, de kling op te lichten en een enkele trap op te gaan. De keurig gemeubelde „entresol" is mijn domein. Wat zegt ge ervan 's Avonds heb ik echter altijd bezoek." „En ik zocht u nog altijd in het oude magazijn!" zuchtte Blanche. „Tot ziens, mijn nonnetje! Tot ziens, Grootmoeders rechterhand!" En zij streelde Tine's wangetjes. Zij heeft onze zwarte oogen, Blan che die voegen niet bijster aan hare toekomstige waardigheid. Ge moogt haar die dus wel met den pap lepel ingeven. Neen neenblijf maar binnen! Zusters behoeven niet deftig te worden uitgeleid. Zij zijn chez soiEn haar terug du wend en de deur achter zich sluitend, was zij in een oogwenk verdwenen, in hare fonkelnieuwe „haute nouvau- té" zoodat Blanche het geheele be zoek een droom geleek. Een geparfumeerd zakdoekje met gekroonde initialen, getuigde echter voor de werkelijkheid. Nauwelijks had zij dit opgeraapt of Julie trad op hare schreden terug, om luchtig te zeggen „Ik vergat zoowaar het voornaam ste, en de eigenlijke oorzaak van mijn bezoek." „Je zult wel weten dat zich een nieuw Bewind heeft opgeworpen, hé dat ver van goedertieren huis houdt en bereids den geheelen adel heeft dood verklaard. „Het zou kunnen gebeuren dat zelfs u, een geboren Vivian, gevaar bedreigde. In dit geval moet ge u beroepen op Generaal Dombrowski. Hij zal u, redden om mijnentwil. Hij behoort tot-mijne intieme vrienden. Thiers de president, als ge 't niet mocht weten, is misschien met zijn geheelen stoet ministers reeds naar Versailles gevloden." Eensklaps verschrikten beiden. „O Godzouden de Pruisen te rugkomen vroeg Blanche sidderend. „Neen, die zouden 't niet wagen zoo vrijpostig te zijn. 't Moeten de onzen wezen. Het volk, dat de nieuwe meesters schrik aanjaagt, en hen op hunne beurt doet vluchten, om het stadhuis te bezetten. „Hemel! welke vreemde dagen beleven wij tochAls vader nog leefdehoe zou hij zich weren, om ook eens op het kussen te komen. „Ieder op zijne beurt! was steeds zijn leus en is ook niet meer dan billijk!" Blanche verstond haar niet half. Zij was reeds naar de wieg gesneld, waar zij zoo juist Tine had ingelegd, en sloot haren schat aan 't hart, met oogen star van doodsangst. „Blijf bij mijom Godswil verlaat mij niet, Julie!" smeekte zij. „Het hotel de Grounouille is al meer een mikpunt voor het gepeupel geweest. Nog even voor haar onverhoedsch vertrek, heeft moeder 't mij verteld, 't Was in het laatst der vorige eeuw toen Koning Lodewijk en Marie Antoinette het moesten misgelden." „Gij hebt thans allerminst voor zoo iets te vreezen, tenminste zoo ge wijs genoeg zijt, u aan uw eigen naam te houden en aan Generaal Dombrowski te denken. Bij u blij ven kan ik onmogelijk. Ook ik heb mijne zaken en afspraken. Ik wacht Mr. Veysset bij me, herinnert ge u dezen nog?" „Mr. Veysset? die..." „Dezelfde die tijdens vaders leven de eerste verdieping bij ons bewoon de. Juist, dezelfde. Zoo spoedig moge lijk kom ik terug. Wees er van ver zekerd." Ijlings drukte zij haar de hand en ging. HOOFDSTEK VI. Parijs verkeerde in allertreurigsten toestand. Vrijheidshelden hadden zich meester gemaakt van het gezag, waartegen een algemeen misnoegen was gerezen, dank zij alle doorgestane ellende, 't Kanongebulder dat de zus ters had verschrikt was er het sein van geweest. Door aanvankelijk de klauwen in te trekken, hadden de overweldigers zich vereenigd tot een „comité de salut public" waarvan zooveel heil en zulk een meer gewenscht beheer was te verwachten, dat erkend be kwame krijgsoversten zich lieten ver leiden er hun zegel aan te hechten. Deze namen zelfs de bewaring der verschillende poorten op zich, als generaals of kolonels der burger wacht, leden der Commune, wier taak geen andere was dan Thiers en de zijnen, die naar Versailles waren uitgeweken, buiten de stad te houden, zoomede de troepen, die er buiten kampeerden. 't Volk was eiken band ontspron - gen. Door teleurstelling, allerlei el lende van een belegering onafschei delijk, en niet het minst door den zegevierenden intocht van den Pruis en diens brandschatting, tot het uiter ste gebracht, dreigde het zich zeiven te verslinden. Wie nog iets hadden te verliezen, zochten veiligheid, zoowel voor hunne personen als voor hunne goederen, daar al spoedig alles te vuur en te zwaard dreigde verwoest te worden, door de losgebroken wilde horden, waarin het volk was ontaard, hoe wel het nog voor weinig tijds, prat was op zijn rang van eerste natie, en zoo brooddronken had gejubeld „a Berlin., a Berlin!" Generaal Dombrowski, een der genen die Frankrijk innig liefhad en onvoorwaardelijk geloof sloeg aan de goede trouw en de rechtschapenheid van „le Comité de salut public" en alzoo van ganscher harte het be vel over een der poorten had aan vaard, vielen voorlang reeds de schellen van de oogen. Toch kon hij niet terug, zonder er het leven bij in te schieten, want het comiteit kende geen genade voor wie het van verraad kon verdenken. Inmiddels had Mr. Veysset, wiens handelshuis tijdens het beleg zeer veel te lijden had, het wettig gou vernement in die netelige dagen menigen dienst bewezen. Door zijne bemiddeling was o.a. de lucht ballon van Godart aangekocht, om er levensmiddelen mede te brengen aan de geteisterde stad. Doch alvo rens ze kon opstijgen hadden de belegeraars het doel bereikt. Eenmaal in persoonlijke aanraking gekomen met Thiers, zwoer Veysset het wettig bewind niet alleen op nieuw trouw, maar zwoer het te zullen helpen handhaven. Naar mate het „comité de salut public" zich aan het „salut public" vergreep, rijpte zijn plan om des noods uit eigen beurs, de bevelheb bers der poorten om te koopen, ten einde door het binnenlaten van het wettig gezag en het leger, paal en perk te stellen aan de gruwelen, welke dagelijks werden bedreven, in naam van gelijkheid, vrijheid en broe derschap. Na een paar vrienden gewonnen te hebben, toog hij met deze op verken ning uit, ouder de officieren der burgerwacht, en smaakte de voldoe ning hen zeer ontstemd te zien, vol leedwezen over hunne toetreding tot het comité. (Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1897 | | pagina 6