HAARLEMSCH
Eerste Blad.
Adresboek Van Haarlem
No. 92.
Uitgave van DE ERVEN LOOSJES, Gedempte Oudegracht 84.
Negentiende Jaargang,
144
met AMSTERDAM.
abonnementsprijs
ZATERDAG
November
verschijnt:
Dinsdag- en Vrijdagavond.
Hei Vereen, tot bevordering
van Zondagsrust.
Het
1897.
Prijs ing. 1.75, geb. 2.—,
DË ERVEN LOOSJES.
Nieuwsberichten.
Ï1LEPHOONNTJMMER
TELEPHON1SCHE VERBINDING
Per drie maanden f ,25.
y franco p. post ,40.
Afzonderlijke nommers 3 centen per stuk
Prijs per Advertentie van 1—5 regels f 0.25, elke regel
meer 5 cents, groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden aangenomen tot jxlnsdag en vrijdag des middags ten 12 ure, die alsdan zoo mogelijk nog worden" geplaatst.
Doet Uwe inkoopen liefst niet
•p Zondag. Waarom zoudt gij
geheel onnoodig de Zondagsrust
van anderen storen?
Het Bestuur der Afdeeling.
is voorhanden in den Boekhandel van
Tweede Kamer. Dinsdag heeft het al
gemeen debat over de Indische Begroo
ting een aanvang genomen. De heer
Geertsema begroette het optreden van
den Minister van Koloniën met sym-
pathie, en wachtte met vertrouwen diens
voorstellen af. Hij beaamde ten volle dat
herziening van het regeerings reglement
partieel moet zijn. Wat den financieelen
toestand betreft, de schuldenlast is voor
zeker niet gering, maar Spreker achtte
den toestand niet gevaarlijk. Hij berustte
ook in de tegenwoordige Atjeh-politiek,
alhoewel hij daarmee anders niet geheel
medeging. Hij wilde zijne kritiek op
schorten tot na afloop der groote militaire
operaties. Hij verwachtte meer van aan
raking met de hoofden. Hij wilde den
Min. aanraden, vooral toch bekwame
ambtenaren naar Sumatra en Atjeh te
zenden.De heer van Kol deed opmerken,
hoe bij deze begrooting over het lot be
slist wordt van miljoenen menschen, over
een land waar Nederland zooveel goeds
zou kunnen doen. Er zijn veel hervor
mingen noodig, fouten weg te nemen.
Spreker beweerde, dat de afgetreden
Min. van Kol. onmogelijk was geworden,
omdat deze geen hervormingen wilde;
het optreden van een hervormend Minis
ter was hem aangenaam. Spreker leverde
een uitvoerige financieele beschouwing,
gispte de batig-saldo-politiekvan vroeger,
en was van oordeel, dat er geen tekort
zou zijn indien we onze heerschzucht en
hebzucht hadden beperkt.
De Atjeh-oorlog belemmert alle her
vorming. Het uitbuiten van den Javaan
moet ook ophouden. Spreker ontwikkelde
een hervormings programma zoowel
voor de Javanen als voor de Europeanen
tot verhooging van het welzijn der be
volking en tot verhooging van de pro-
duktiviteit van Indië. Spreker drong
breedvoerig aan op beëindiging van den
Atjeh-oorlog, dat levensvraagstuk van
Nederland en Indië, dien kanker, die
alle hervorming tegenhoudt. In zake
Atjeh beweerde hij, plegen wij onrecht;
die oorlog is onbillijk en onrechtvaardig
en strekt Nederland tot oneer en schande:
de oorzaken zijn voorgewend; zeeroof,
onderlinge oorlogen en vrees voorvreemde
inmenging waren geen .reden geweest
tot de oorlogsverklaring. Maar onze
ontembare heerschzucht deed ons den
oorlog begeeren. Spreker eindigde met
eene motie voor te stellen. Na voorop
stelling, dat de Atjehoorlog is een natio
nale ramp en van de wenschelijkheid,
dat de natie worde ingelicht, verzoekt
hij, „dat de Reg. een onpartijdige Kom
missie benoeme, die binnen een jaar
rapport zal uitbrengen over de moreele,
politieke en financieele gevolgen van den
oorlog sedert zijn aanvangover de ver
moedelijke gevolgen der thans gevolgde
taktiek en over de mogelijkheid en wen
schelijkheid, den oorlog te beëindigen,
met behoud onzer volken rechtelijke
stelling op Sumatra." Deze motie, onder
steund door de heeren Troelstra, v. d.
Zwaag, Stoffel, Nolting en Ketelaar zal
een punt van beraadslaging uitmaken.
De heer Pijnacker Hordijk betreurt,
dat de ook door den Minister voorge
stane hervormingen, een nader onderzoek
eischen. Spreker denkt niet zoo heel
ongunstig over den financieelen toestand,
die alleen bedorven is door den Atjeh-
oorlog. Deze moet zoo spoedig mogelijk
worden beëindigd, maar spreker betwij
felt, of voor het doel handhaving van
eene talrijke troepenmacht noodzakelijk
is. Hij hoopt het beste van het tegen
woordig stelsel, en meent tegenover den
heer van Kol, dat in den Tateren tijd
veel gedaan is tot verbetering van den
toestand van dea Javaan. De heer van
Limburg Stirum zou den Minister steu
nen in zijne maatregelen in het belang
van Indië, en de bestuursorganisatie
alleen toetsen aan het belang der in-
landsche bevolking. Spreker deelt niet
het optimisme van de Reg. dat met de
tegenwoordige maatregelen Atjeh zou
zijn te annexeeren. De heer Verhey
betoogde, dat de bestaande troepenmacht
in Atjeh voldoende is om groot Atjeh
te beheerschen en om tot pacifikatie te
leiden. Eene Staats-Kommissie van on
derzoek ware een wantrouwen in het
beleid der Indische Regeer ing en zou eene
bevestiging van ons gezag verlammen.
De heer Kuyper betuigde ook zijne sym
pathie met het optreden van den Min.
van Kol. en bestreed, hoezeer hij ook den
oorsprong van den Atjeh-oorlog bleef
afkeuren, de benoeming van eene Staats-
Kommissie, waardoor de oorlog allerminst
zou beëindigd worden. Is de oorlog een
schande, hoe durft men dien dan nog
een jaar aan Dan bestendigt men im
mers een toestand van ongerechtigheid.
Uit de origine volgt niet, dat we ons
onmiddellijk moeten terugtrekken, en
ware dit een reden, dan zouden we ons
geheele koloniaal bezit moeten prijs
geven, omdat daarbij heerschzucht en
hebzucht evenzeer hebben voorgezeten.
Het vitium van dezen oorlog blijft bij
Spreker onverzwakt. Maar noodweer
noopt ons tot handelen en doortasten.
En nu is het zaak het eenmaal gevolgde
stelsel door te zetten. Daarin steunt
Spreker den Minister; deze late zich
daarvan niet afbrengen 1 Nederland moet
niet rusten, voordat de zaak tot een goed
einde is gebracht. Later kunnen wij zien,
hoe het onrecht tegenover Atjeh is goed
te maken, door het den zegen te geven
van ons bestuur. Spreker hoopt dat dit
Ministerie zich den lauwer zal mogen
toekennen, den Atjeh-oorlog te hebben
beëindigd en den Atjeh-kanker te hebben
uitgesneden. Differentieele zijn zijns in
ziens niet in strijd met noemde traktaten.
Spreker trad eindelijk nogin beschouwin
gen over de pozitie, die Nederland in
neemt in het religieuse vraagstuk. De heer
v. d. Zwaag wilde ook aan den volgens
hem onrechtvaardigen Atjeh-oorlog een
einde maken en protesteerde heftig tegen
de voortzetting van dien oorlog. Het
eenige middel zou zijn weigering der
gelden voor den Atjeh oorlog, tegen de
begrooting te stemmen, zoolang de oor
log voortduurde. De motie van Kol ging
dezen spreker niet ver genoeg, maar hij
zou er toch vóór stemmen. Voorts kwam
hij op tegen hooge pensioenen en trakte
men ten, die honderdduizenden verslinden
en beter besteed waren aan de welvaart
der inlandsche bevolking. De heer Bahl-
mann zoekt de voortduring van den
oorlog in de voortdurende wisseling van
stelsel. Het optreden van den heer Cremer
is voor hem eene geruststelling. Spreker
bepleitte decentralizatie, en wees op onze
afhankelijkheid van de opbrengst der
kofflekultuur. Tegen een leening voor
Indië heeft hij geen principieel bezwaar,
mits daarnevens versterking van mid
delen komen. De heer van Karnebeek
kon aanneming der motie betreffende
den Atjeh-oorlog niet aanraden. Het
eenig praktiesch middel tot beëindiging
van den krijg is zijns inziens onderwer
ping van Atjeh. De heer Pyttersen achtte
ook bezuiniging op de traktementen
dringend noodig en gemotiveerd. Ten
gezichte van Atjeh vond hij verandering
van richting zeer onraadzaam, en hg
was daarom tegen de motie van Kol.
In de Kamer-couloirs wilde men
weten, dat de Heer Kestner de zaak
Dreyfus in handen had gegeven van een
advocaat, die in 24 48 uren hoopte
gereed te wezen met zijn aan den Minis
ter van Justitie op te zenden memoran
dum.
Van de schrift-experten, die in de
gisteren hier besproken tweede brochure
van den Heer Lazare over de Drey-
fus-zaak aan het woord zijn, komen,
naar men weet, de meeste tot de slotsom,
dat de gewezen kapitein de stukken,
waarvan sprake is, niet kan geschreven
hebben.
De voornaamste expert, de Heer Jamin,
is bovendien nog van meening, dat ie
mand het handschrift van Deyfus zou
hebben willen nabootsen, om hem op
deze wijze in het verderf te storten.
Zulke dingen zijn meer gebeurd en is
dus in dit geval ook zeer wel denkbaar.
Dreyfus had vele vijanden. Hij was knap,
vlug en eerzuchtig, maar lang niet be
mind onder de lieden, met wie hij arbei
den moest en naar het schijnt ook gansch
niet beminnelijk.
Omtrent de zaak Dreyfus is thans niet
veel mede te deelen. De betrokken mini-
ter heeft nog geen plan op het vonnis
terug te komen en de senator Scheu-
rer-Kestner heeft nog niet gesproken.
Maar dit eene is bereikt, dat de aandacht
van het publiek op de zaak gevestigd is
en men meer en meer begint in te zien,
dat hier van eene rechterlijke dwaling
sprake kan zijn of van eene rechterlijke
overhaasting. Ook de Engelsche pers be
gint zich in de kwestie te mengeneen
der toongevende bladen is van meening,
dat zooals de zaken thans staan, nu de
publieke opinie is opgeschrikt, het recht
vaardigheidsgevoel dringend eene revisie
van het vonnis ëischt. In een
groot deel der Fransche pers is men
daar niet zoo van overtuigd en men
schijnt het met het recht niet zoo nauw
te nemen, als het eenmaal uitgesproken
is. Zóó sterk vertrouwt men op de onfeil
baarheid der militaire rechters, dat men
van herziening niet hooren wil. Ten
laatste zal men toch wel moeten toegeven
aan den drang.
Er begint eenige meerdere beweging
te komen in de zaak Dreyfus. De Figaro
deelt mede, dat de senator bewijzen
kan dat het document waarop het vonnis
is uitgesproken, opgedolven uit een
snippermand, niet door den veroordeelde
is geschreven, maar door een ander
persoon, die bekend is. Nu wordt be
weerd, dat na het vonnis nog een ander
stuk is voor den dag gebracht, dat de
juistheid van het vonnis bevestigt, maar
dit is niet vertoond. Scheurer verklaart,
dat dit laatste document valsch is. Als
dit zoo is, zeggen de personen, die aan
het onfeilbare vonnis blijven gelooven,
dan is er een tweede schuldige. Uit een
en ander mag men opmaken, dat het
heel wat zal in hebben, eer een acte van
revisie mogelijk is.
Aangaande het lange stilzwijgen van
Scheurer werd nog medegedeeld, dat
toen de feiten aan den betrokken minis
ter waren medegedeeld, deze verzocht
had nog veertien dagen te zwijgen.
Vrijdag was die termijn verstreken,
zoodat nu volgens den onvermoeiden
senator een regelmatig onderzoek de
schuld van een ander zal kunnen aan
wijzen.
De broeder van den banneling Dreyfus
heeft aan den Franschen minister van
oorlog een briefje gezonden, waarin, als
de schrijver van het ongedateerde en
ongeteekende borderel waarop eigenlijk
het vonnis draagt, wordt aangewezen
Graaf Walsin-Esterhazy, majoor der
Infanterie.
De regeering, thans voor eene bepaalde
aanklacht staande, heeft ingezien, dat
de zaak thans een ander staduim is in
getreden, een onderzoek zal dus thans
niet kunnen uitblijven.
Vrijdag is te Berlijn ingebroken in
het gebouw der Rechtbank voorcrimi-
neele zaken, in de afdeeling welke diende
tot bewaarplaats van in beslag genomen
voorwerpen. Zelfs gestolen voorwerpen
dns alzoo niet veilig.
Terwijl van de eene zijde bericht wordt,
dat Bismarcks gezondheidstoestand tame-
lijk goed is, deelt men van elders mede
dat de familieleden bij zijn ziekbed ge
roepen zijn, De waarheid zal wel weer
in 't midden liggen en het is te ver
wachten, dat de vorst weer lijdende is
aan zijne gewone najaars-ongesteldheid,
aangezichtspjjn en andere zenuw-aan
doeningen.
Te Konstantinopel werd in groote
getallen verspreid een blaadje, waarin
verteld wordt, dat Allah bij het heilige
graf aan Cheich Aleb Effendi is versche
nen en hem heeft aangespoord alle
christenen te verdelgen. De Europeesche
gezanten hebben den sultan met dit feit
in kennis gesteld, omdat zij weten,
welken invloed zulke pamfletten op de
weinig ontwikkelde volksklasse heeft.
Verschillende deelen van Mexico heb
ben te lijden gehad van eene ernstige
aardbeving. Men vreest, dat er veel
menschen bij zijn omgekomen. Bijzon
derheden zijn echter nog niet bekend.