missen om te pozeeren als vertegen
woordigers der meerderheid in het land.
Hij zeide dit niet, om de Regeering
terug te houden van de vervulling van
sociale plichten, doch om er op te wijzen,
dat de Reg. wel moet bedenken, dat ook
de rechterzijde haar steun zal kunnen
verleenen.
Donderdag werden de algemeene be
schouwingen over de Staatsbegrooting
voor 1898 voortgezet. De Min. van Fi-
nancieén begon met dank te betuigen
voor de bizondere welwillendheid, waar
mede de Reg. is ontvangen. Veel was
veranderd in deze Kamer, maar gebleven
is de oude, aangename bejegening, de
recht Nederlandsche openhartigheid. In
retrospektieve beschouwingen zou de
Min. niet treden. Alle strooibiljetten
bij de verkiezingen verspreid door libe
ralen zou hij niet in bescherming nemen,
maar zal de anti-liberale partjj dat doen
voor hare strooibiljetten? In den tien-
daagschen veldtocht heeft de liberale
partij niets misdaan. Aanvankelijk heeft
elke fraktie getracht te zegevieren, en
bij de herstemmingen heeft men zich
vereenigd, en is gebleken, dat er eene
groote liberale partij in Nederland is.
Dit had den weg aangegeven bij 's Minis
ters optreden. De geheele liberale partij
heeft gestreden voor een liberaal minis
terie, dat niet moest vertegenwoordigen
een fraktie, maar alle fraktieën, en dat
tevens de sociale kwestie in zijn vaan
moest schrijven. Men heeft betwijfeld
de homogeniteit van het Ministerie. De
Min. durft herhalen wat door de Reg.
is geantwoord, dat er is homogeniteit.
Al de ministers behooren tot de liberale
beginselen, die allen warm beamen. Ook j
ten aanzien van de grenzen der staats
zorg is er homogeniteit. In de liberale
partij is er een uiterste rechter en
een uiterste linkerpartij, en daartusschen
zqn vele nuances. Men moet vermijden
te ver gedreven staatszorg, en aan de
andere zijde het laisser faire. Op prak
tisch terrein blijkt, dat de groote ver
schilpunten meer bestaan in woorden
dan in daden, en vóór het optreden is
na ernstig debat gebleken, dat onder
de ministers op de groote punten homo- j
geniteit bestaat; ook ten aanzien van de
ekonomiesche leerstellingen. Men heeft
gesproken van verschil van oude en
jonge ekonomie tusschen den Minister
en zijn ambtgenoot voor Justitie, maar
die woorden geven aanleiding tot groote
misvatting. Bij oude ekonomie denkt men
aan de ekonomisten in het begin dezer
eeuw: maar toen dacht men niet aan
de sociale ekonomie, maar wilde men
enkel licht verspreiden over ekonomiesche
verschijnselen. Ad. Smith gaf den eersten
stoot: hij gaf als pionier grof maar
geniaal werk. Aan sociale politiek, zelfs
niet aan ekonomiesche politiek werd
gedacht. Hoogstens bank-politiek trok
de menschen aan. Doch later kwam de
vraag aan de orde: wat moet de Staat
doen voor oplossing van sociale kwesties.
Daarover ontstonden groote verschil
punten. Maar het is een geheel ander
vraagstuk, hoe men ekonomiesche ver
schijnselen moet verklaren, dan hoede
sociale politiek moet gevoerd worden.
Nu beslaat tusschen den Min. en zijn
ambtgenoot voor Justitie wel verschil
over de oude ekonomie, maar niet over
het optreden van den Staat, ten aanzien
van de sociale politiek. Wat de vraag
betreft, hoe de Reg. denkt over de in
huldiging, wijst de Min. er op, dat de
Grondwet duideljjk spreekt. De Kroon
is voor den Minister noch vliegwiel, noch
ornament, doch hoofd en hart van den
Staat. Wij varen onder de oude Neder
landsche driekleur met handhaving der
oude vrijheden en eerbiediging van ern
stige godsdienstige overtuigingen. In
zake Zondagsrust moet de wetgever
ingrijpen met groote omzichtigheid, op
dat de kleine ondernemers niet worden
het kind van de rekening. Ten aanzien
van de Kieswet verheugt de Min. zich
over den breederen elektoralen grond
slag, dien de Kamer gekregen heeft,
en waardoor nu akcenten, tonen zijn
gehoord, vroeger nooit vernomen. Inde
allereerste jaren kan geen sprake zijn
van algemeene herziening der kieswet;
laat ons daarom het debat daarover
verdagen. Naar aanleiding van de door
den heer Truyen gemaakte opmerking,
erkent de Min., dat de flnancieële toe
stand een zuinig beheer, bezadigdheid
eischt. Eenige versterking van inkom
sten is noodigvandaar de voorgenomen
tarief- verhooging, waarbij de verschil
lende belangen van handel, verbruikers
en industrie in het oog zullen worden
gehouden. De intrekking van alle wets
ontwerpen geschiedde alleen, voor het
gemak der nieuwe ministers, niet met
eenige politieke bedoeling. Het punt
der advertenties zal nader onderzocht*'
worden. De vereeniging van het
Kamerlidmaatschap en het minis
terschap is een grondwettig recht,
waarvan de Min. geenerlei nadeel
heeft btspeurd. Hij waardeert zeer de
zelfbeheersching der socialisten. Het
kardinale verschil tusschen hen en niet-
socialisten is de vraag: wat denkt gij
van armoede? De socialisten meenen,
dat het is de kwestie van willen of niet
willen. Zij meenen, dat als men wil,
het pauperisme kan verdwijnen; hun
tegenstanders meenenneen, pauperisme
hangt samen met tal van vraagstukken,
ekonomiesche en zedelijke. Armoede is
eene kwestie van kunnen of niet kunnen.
De Minister erkent de onmisbaarheid
der socialisten; het is zoo goed, dat zij
ons opwekken om te wijzen op hetgeen
wèl gebeuren kan, om het groote kwaad
van het pauperisme te bestrijden. Onjuist
is de meening, dat het groot-kapitaal
en de groote kapitalisten hetzelfde be-
teekenen. Het groote kapitaal komt voort
uit kleine obligation van den midden
stand. Het wetsontwerp betreffende de
werkliedenpensioenen wacht op de Staats-
kommissie. Regeling van de admi
nistratieve rechtspraak staat op het pro
gram. In geen geval zal de munt politiek
veranderd worden. De Minister heeft
hoegenaamd geen verwachting van eene
bimetallieke unie. Ten slotte verzekerde
hij, dat de Reg. konciliant zal zijn,
steenen des aanstoots wil vermijden,
zonder beginselen of overtuigingen te
verzaken, om de groote zaken, die allen
wenschen tot stand te brengen. Wij
verlangen, zeide de Min., geen lauweren
voor ons, maar voor het parlement, de
vertegenwoordiger van de Nederlandsche
natie, die eerlang eerbiediglijk en ridder
lijk zich zal scharen om den troon van
onze beminde Koningin. De heer Veegens
betreurt de weigering der Reg. in zake
kiesrechthervorming. Hij vreest groote
nadeelen daarvan, maar hij ziet het
werkplan der Reg. te gemoet, en hoopt
met hare voorstellen te kunnen instem
men. De heer Kerdijk betwijfelde, of
blijvende aaneensluiting van deliberate
partijen mogelijk is, en drong er op aan,
in Rijks bestekken op te nemen bepa
lingen betreffende minimum-loon en
maximum arbeid. De heeren van Dedem,
de Roer, Bahlmann, Truyen, van Kam
pen, van der Zwaag, Staalman, de Sa-
vornin Lohman,en Kuyper repliceerden.
De heer Kerdijk verdedigde nogmaals
de inzichten der radikalen. Nadat de
Min. van Fin. nogmaals geantwoord
en eenige der gemaakte opmerkingen
weerlegd had, en de heer Kuyper tegen
over den heer Kerdijk de houding der an-
tirev. partij verdedigd had, werd het alge
meen debat gesloten. Hoofdst. I huis der
KoninBin) werd zonder hoofdelijke stem
ming aamgenonen. Aangevangen werd de
behandeling van Hoofdst. II hooge kolle-
gies) en daarvan werden artt. 121 goed
gekeurd.
De Fransche overste Picquart, wegens
de Dreyfus-zaak naar Algerië overge
plaatst, weer te Parijs is thans
in verband met die kwestie en in de
woning van dien heer heeft eene huis
zoeking plaats gehad, waarvan het
resultaat duister is. Het spoor der ge
sluierde dame van Esterhazy schijnt
nu ook gevonden en uit de gegevens
zou kunnen opgemaakt worden, dat
de dame uit wraak Esterhazy tegen
Picquart heeft opgezet. Meer en meer
ingewikkeld wordt nu de kwestie,
maar Dreyfus'zaak blijft tot heden on
aangeroerd, omdat de Minister meent
dat er meer moet zijn om het vonnis
te kunnen lierzien. Senateur Scheurer
zegt, dit meerdere te bezitten en te
zullen aanwenden. Ook Duitsche bladen
vermelden, dat geen stukken ot geheimen
aan Duitschland verraden zijn en Fransche
bladen beginnen te gelooven, dat dit zoo
is. Verder zou nog gebleken zijn, dat
Esterhazy niet bevoegd is tot het voeren
van den graventitel, zijnde de Fransche
tak dezer familie geheel uitgestorven.
Als van veel belang voor den ver
oordeelde is stellig het feit, dat de man,
die zich zooveel moeite geeft de zaak
in een helder licht te plaatsen, iemand
is van onbesproken levenswandel, in
welken geen plooi of rimpel te ontdekken
is. Natuurlijk poogt de laster in dit
smetteloos leven iets te vinden, maar
tot heden blijft het karakter des Heeren
Scheurer geheel onbevlekt, zoodat tot
heden van bij oogmerken geen sprake is.
De Fransche bladen zetten de zaak-
Dreyfus voort. Figaro publiceert brieven
van Esterhazy. Het komt tot de gevolg
trekking, dat zijn brieven, wat het schrift
betreft, zeer gelijken op het schrift van
het bekende borderel, waarop Dreyfus
werd veroordeeld en dat Esterhazy na
dien tijd zijn schrift heeft gewijzigd,
hoewel de anti-Dreyfus-bladen beweren,
dat hiermede nog niets is bewezen. De
een is boos, dat Esterhazy nog niet ge
arresteerd is en vraagt wie hem be
schermt, de ander wil niet dulden, dat
hij verdacht wordt en zint op vervolging.
En zóó gaat het voort in het openbaar
het aantal personen in dien strijd ge
noemd is zóó groot, en hunne motieven
zijn zoo uiteenloopend, dat men den draad
verliest. Wat achter de schermen plaats
heeft kan men niet weten, maar dat er
wat gaande was kan men aannemen.
Wat er van is zal men moeten afwachten.
Van een plan om het bewuste proces
weer op te vatten, schijnt nog geen
sprake te zijn. De boven bedoelde open
baar gemaakte brieven schijnen echter
al te werken.
Verder is er geen nieuws omtrent de
kwestie, dan alleen de veronderstelling,
dat de regeering op meerdere onthullin
gen minder gesteld schijnt. Zola, de
groote auteur, trekt zich de Dreyfus-zaak
sterk aan, gelijk blijkt uiteen nieuw
schrijven in Figaro, waarin hij de mee
ning uitspreekt, dat men Frankrijk een
misdaad laat begaan om de gecompro
miteerde personen te kunnen bescher
men. Verder verklaarde Zola, de bewijzen
voor Dreyfus onschuld te bezitten. Als
de groote man dan daar nu maar spoedig
gebruik van maakt tot redding van den
misschien onschuldigen banneling, dan
zal zeker bij zijn naam als artist tevens
nog gevoegd kunnen worden, die van
edel handelend man. En dan, wie weet,
of al dat wachten, al dat dralen om te
zeggen, wat men te zeggen heeft, niet
aanleiding kan geven, tot verdere ram
pen voor Dreyfus en diens ongelukkig
gezin. Het zou kunnen zijn, dat nog
meer licht noodig is, anders kan men
zich het zwijgen niet verklaren. Meer
en meer begint de openbare meening
zich overtuigd te houden, dat er eene
dwaling of een fout heeft plaats gehad
bij het proces, maar zoolang de regeering
dit gevoelen niet deelt, is er niet veel
aan te doen, tenzij strenge middelen
worden aangewend.
In de Fransche Kamer is de zaak Drey
fus hartstochtelijk besproken. De minis
ter Méline verklaarde, dat er geen zoo
danige zaak bestaat en dat hij Dreyfus
schuldig acht, als zijnde veroordeeld
door zeven en twintig officieren.
Hoe Bismarck een fel tegenstander
van het spel is geworden, verhaalt een
gewezen croupier van de oude speelbank
te Baden-Baden.
't Was in 1865. De speelzalen waren
altijd vol; men zag er, behalve de ge
regelde spelers, ook vele diplomaten, en
onder deze den Pruisischen Eersten Mi
nister Von Bismarck. Hij trad soms op
een tafel toe, zette 5 Napoleons in, zonder
te wachten hoe de uitslag was, en kwam
van tijd tot tijd eens zien of hij had
verloren of gewonnen. In het eerste ge
val zette hij weer 5 Napoleons in, maar
nooit meer.
Op zekeren dag kwam daar een jonge
Duitsche baron, die met zijn mooi vrouw
tje op de huwelijksreis was. Hij speelde
en won in het eerst; maar weldra ver
loor hij groote sommen, en toen begon
hij steeds wilder te spelen. Tevergeefs
beproefde zij n jonge vrouw hem tot heen
gaan te bewegen; hij bleef spelen en
verloor telkens weer. Eindelijk zette hij
met koortsachtige haast een som van
duizenden francs in. Iedereen, ook Bis
marck, zag met belangstelling den uit
slag tegemoet. Hij verloor weder, fluister
de zijn schreiende vrouw iets in het oor
en verliet met haar de zaal.
Een oogenblik later hoorde men een
knal. De jonge man had zich doodge-
schoten. Naast hem stond zijn jonge
vrouw verbijsterd, met starende oogen,
tot zij met een doordringenden gil, als
door den bliksem getroffen, op het lijk
van haar man viel.
Bismarck riep toen uit: „Aan die
ergelijke zaak moet een eind komen!"
en eenige jaren later waren alle open
bare speelbanken in Duitschland opge
heven.
De Brusselsche tentoonstelling sluit
ook met een tekort. Men meent, dat het
zeshonderdduizend francs zal bedragen
en dat de regeering het zal dekken.
Rusland heeft thans aan Turkije een
nota toegezonden betreffende het achter
stallige van de schatting nog aan Rusland
verschuldigd. Rusland herinnert in
beleefde termen aan die schuld, dat de
betaling niet is gevraagd in moeielijke
tijden, maar wel thans, nu de sultan
wapenen wil koopen voor het geld dat
hem komt als schatting of vergoeding
uit den Turksch-Griekschen oorlog. De
sultan heeft laten zeggen, dat nog geen
besluit was genomen omtrent den aan
koop en hq heeft den zaakgelastigde met
deze boodschap en eene ridderorde weg
gezonden.
In Boheme voelt men aardschokken.
De beweging is niet golvend maar spi
raalsgewijze. Te Bram bach en Schönberg
maakt men zich zeer ongerust omtrent
hetgeen zou kunnen gebeuren.
Op eene weldadigheids-bazar te
Windsor verkocht prinses Christiaan
portretten van koningin Victoria welke
van de koninklijke handteekening voor
zien waren. Zij brachten ongeveer twaalf
gulden per stuk op en de voorraad was
dra uitgeput. Op voorstel van prins
Christiaan werden bij »mama" nieuwe
gehaald en weer werd er druk van
verkocht.
Naar men meent, is er geen beter
middel om appelen te bewaren dan
turfstrooisel.
Omtrent de autonomie van Cuba
verneemt men, dat de regeering zal
bestaan uit een gouverneur en een par
lement, dat over de wetten betreffende
de koloniale zaken zal beslissen. Het
zal bestaan uit een Kamer van Volks
vertegenwoordigers en een Kamer van
Administratie. De koning en de gouver
neur kunnen de Kamers ontbinden en
schorsen. Er wordt verzekerd, dat de
regeering het met de hervormingen
ernstig meent.
G. C. F. Muller, die in 't laatst van
September in zijne woning, Schooter-
boschstraat te Rotterdam vrouw en kind
vermoordde, is door de Rechtbank on
toerekenbaar verklaard en op advies van
geneeskundigen geplaatst in een krank
zinnigen gesticht, als zijnde gevaarlijk
voor de Maatschappij.
Te Oldenzaal is bij het graven van
sleuven voor een fundament op eene
diepte van twee meter onder een steen
een doos gevonden met gouden munten
uit de dertiende eeuw, sommige ter
grootte van een rijksdaalder en ter dikte
van een dubbeltje.
Niet te laat. Zondag kon men in de
nabijheid van Spaarndam eenige liefheb
bers over het ijs zien zwieren.
HAARLEM, 7 December 1897.
Met betrekking tot de opera Ernani
van Verdi, welke morgenavond (Woens
dag) in de sociëteit „Vereeniging" dooi
de Italianen wordt gegeven, deelen wij
gaarne op verzoek nog enkele bijzonder
heden mede.
Het werk werd in 1844 te Venetië
voor de eerste maal gespeeld met grooten
bijval en droeg het zijne bij, om den
naam van Verdi, toen 30 jaar oud,
buiten de grenzen van Italië bekend te
maken.
De tekst is ontleend aan het beroemde
drama van Victor Hugo, wiens litteraire
werken voor nog andere toonscheppingen
van Verdi de bouwstoffen leverden. Men
denke aan Rigoletto en he roi sy amuse,
waarin hetzelfde onderwerp wordt be
handeld.
Bij het uitkomen van Ernani in boven
genoemd jaar, verzette zich de dichter
tegen hetgeen hij eene verkorting van
zijne rechten noemde. Ernani werd toen
gegeven onder den naam il Proscritto
(de Banneling tot later de oorspronke
lijke titel weder mocht worden gebruikt.
Betreffende de inhoud van de opera
Ernani, willen wij volstaan met het
volgende.
Ernani, een Spaansch rooverhoofdman
van edele afkomst, haat Koning Don
Carlo aan wien hij de vernedering van
zijn geslacht moet wijten. Beiden bemin
nen Elvira, de nicht van een Spaansch