Myn Oom en myn leermeester. vin. Uit het Fransch VAK JEAN DE LA BRÈTE. 10) Ik ben die opinie niet toege daan. Ik denk er dikwijls aan en ziehier tot welke conclusie ik geko men benhetgeen mijnheer de Con- prat deed, beviel mij daarom zoo goed omdat hij jong is, en dat hij met me zou kunnen trouwen, en u bent oud en een pastoor trouwt nooit. Ja, ja antwoordde de pastoor werktuigelijk. Want men bemint immers al tijd den man, waarmee men trouwt, uit liefde? Zeker, zeker. En nu, heer pastoor, zeg me nu eens, is het waar, dat er man nen zijn, die meer vrouwen lief hebben Daar weet ik niets van, zei de pastoor snel. Maar, dat moet u eigenljjk weten. Een getrouwde man bemint dus een andere vrouw, dan zijn eigene, want Frans I beminde Anna de Pisseleu, en hij was toch gehuwd. Frans I was een gemeene ke rel, riep mijn leermeester verbitterd, en Buckingham, waarmee jij zoo weg loopt, eveneens. Maar ieder heeft zoo zijn eigen karakter, gaf ik ten antwoord, en ik begrijp niet wat voor kwaad er in steekt meer vrouwen lief te hebben. Koningin Claudia en mevrouw Buc kingham waren misschien net zulke schepsels als tante. Bovendien, ik heb al lang ondervonden, dat het gevoel zich niet dwingen laat, en zij konden niet inniger liefhebben, dan ik Wie, Reine? Niemand, heer pastoor. Maar ik ben bang, dat ik een zwak voor gemeene kerels heb, want ik vind Buckingham een juweel. Kindje, ik heb moeite genoeg ge daan om je sommige zaken aan 't verstand te brengen, sinds je Walter Scott leest, maar het schijnt wel, of je er absoluut niets van begrepen hebt. Hoor eens, beste heer pastoor, uwe uitleggingen zijn niet bijzonder duidelijk, en er woelt zooveel onbe grijpelijks in mijn hoofdHet is alles zoo vreemd, zei ik droomerig. Maar leg me dan in elk geval uit, waarom de liefde uwe verontwaardi ging opwekt. Reine, riep de pastoor, buiten zich-zelf, 't is nu mooi genoeg ge weest. Jij weet je vragen zoo in te kleeden, dat het onmogelijk is erop te antwoorden, Ik zeg het je nu nog eens met allen nadruker zijn dingen, waarover je niet moet spreken, en die je niet kunt begrijpen, omdat je er nog veel te jong voor bent. De pastoor nam zijn hoed onder den arm en nam de wijk. Ik liep hem achterna en riep: „U mag alles zeggen, wat u wilt, heer pastoor, maar ik ken en begrijp de liefde; het is de heerlijkste zaak van de wereld! Leve de liefde." Twee dagen bleef de pastoor van la Buisson weg, totdat ik, innig be rouw gevoelend, dat ik hem zoo had geplaagd, den derden dag naar de pastorie wandelde, en amende hono rable deed. Ik vond hem in zijn keu ken voor een schraal ontbijt gezeten, dat hij blijkbaar met grooten eetlust nuttigde. „Heer pastoor" zei ik op tamelijk ootmoedigen toon, „bent u boos?" Een beetje wel, Reine, je wilt ook nooit naar me luisteren. Ik beloof u, dat ik nooit meer over de liefde zal spreken, heer pa stoor. Tracht in elk geval niet te denken aan dingen, waarvan je toch niets begrijpt. Waarvan ik niets begrijp riep ik, omiddellijk vuur vattend, ik begrijp er alles van, en ondanks alle pastoors van de wereld, zal ik vol houden. Nu verval je op 't zelfde oogen- blik weer in je oude fout, zei de pastoor mistroostig. Het is waar lieve, beste heer pastoor, maar geloof me nu toch, dat een geestelijke er niets van begrijpt. En Reine de Lavalle evenmin. Morgen zal ik je weer komen les geven, beste meid. Zoo eindigde het ernstigste geschil, dat ik ooit met mijn leermeester heb gehad. Intusschen gingen de dagen voorbij en Paul de Conprat kwam niet terug. Hierdoor werd mijn zenuwgestel zeer geschokt, en had eene prikkelbaar heid ten gevolge, die niet veel goeds voorspelde. Een maand na de gedenk waardige geschiedenis verloor ik mijn hoop, en mijn kalmte. Daarbij kwam eene doodelijke verveling zoodat ik in de droefgeestigste mijmeringen verviel. Toen was het, dat de pastoor on genoegen met tante kreeg en hij het huis werd uitgezet. Onder het venster gezeten, luister de ik het volgende gesprek af: „Mevrouw" zei de pastoor, „ik kom u eens spreken over Reine." Waarom? Het kind verveelt zich. Het bezoek van mijnheer de Conprat heeft haar geest een horizon geopend, waar van het eerste licht reeds schemerde door het lezen van enkele romans. Zij moet afleiding hebben. Afleiding! Waar wilt u dan, dat ik met haar heen ga? Ik kan niet uitgaan, want ik ben ziek. Ik reken ook niet op u, om haar afleiding te bezorgen. U moet naar mijnheer de Pavol schrijven en hem verzoeken Reine gedurende eeni- gen tijd te logeeren. Aan mijnheer de Pavol schrij ven Geen kwestie van. Het kind zou hier niet meer willen terugkomen. Dat is wel mogelijk, maar van latere zorg. Ten tweede, zij moet te avond of morgen toch haar intree in de wereld doen, en het is dus noo- dig, dat zij onder vreemden komt en veel ziet, waarvan zij nu zelfs geen flauw begrip heeft. Ik ben het er niet mee eens, heer pastoor, Reine blijft hier. Maar, ik herhaal u, dat het van het grootste belang is, zei de pastoor, die zich warm maakte, Reine is neer slachtig, en anders is haar geest levendig, en werkt onophoudelijkik ben er van overtuigd, dat zij zich inbeeldt, verliefd te zijn op mijnheer de Conprat. Dat gaat mij niet aan, zei tante, die niet in staat was de rede nen, die de pastoor aanvoerde te begrijpen. Er staat geschreven, dat ledig heid des duivels oorkussen is, me vrouw, en dat is volkomen waar, vooral voor de jeugd. Reine is te levendig voor de eenzaamheid, een beetje afleiding zou haar doen ver geten, wat in den grond niets an ders is dan kinderspel. „Wat heeft de pastoor toch on zinnige ideëen" dacht ik, „om over zoo'n ernstige zaak zoo licht heen te stappen en te gelooven, dat ik ooit mijnheer de Conprat zal verge ten." „Heer pastoor" zei tante droogjes, bemoei u met uw eigen zaken. Ik zal mijn hoofd volgen en niet het uwe. v Ik heb dit kind lief, met heel mijn hart, en zal niet gedoogen,dat zij ongelukkig is, gaf de pastoor ten antwoord op een toon, dien ik nog nooit van hem had gehoord. Gij hebt haar levend begraven op la Buisson, gij hebt haar nooit het minste pleizier gedaan, en ik kan zeggen, dat zij zonder mij zou zijn opgegroeid in onwetendheid en ruwheid, zij zou een wilde of wegkwijnende plant zijn ge worden. Ik zeg nog eensu moet aan mijnheer de Pavol schrijven. Dat gaat te ver, riep tante heesch van woede; ben ik geen meesteres meer in mijn eigen huis? Vertrek oogenblikkelijk van hier, heer pastoor, en zet nooit meer een voet1 over den drempel. Zeer goed; ik weet nu, wat mij te doen staat, en zie op dit oogenblik duidelijk in, dat ik niet eerder handelend ben opgetreden, omdat ik verblind was door het egois- tisch genoegen, mijn kleine Reine iederen dag te zien. De pafoor vond mij in de gang, badend in tranen. „Hoe is het mogelijk, myn beste heer pastoor. Voor mij de deur gewezen.Hoe kunnen wij het uit houden, als wij elkaar niet weerzien Heb je het gesprek gehoord, mijn lieve kind? Ja, ik stond onder 't venster. Dat booze wijf Kalm, kalm, Reine, troostte de pastoor, nog vuurrood en bevend. „Van avond nog schrijf ik aan je oom." Schrijf toch dadelijk, lieve heer pastoor. Dan kunnen ze mij gauw komen halen. Laten wij het hopen, sprak mijn leermeester met een goedigen, droefgeestigen glimlach. Maar andere werkzaamheden ver hinderden hem dien zelfden avond aan oom de Pavol te schrijven, en den volgenden dag werd tante ernstig ziek. Vijf dagen later klopte de dood aan de deur van la Buisson, en bracht een groote verandering in mijn leven. Ik nam onmiddellijk de wijk naar de pastorie, na den dood van tante, die zelfs niet eenmaal in haar ziekte naar me gevraagd had, en door Su- zon met trouwe aanhankelijkheid was verpleegd. De pastoor schreef aan oom de Pavol, om hem in kennis te stellen van de ziekte van Mevr. de Lavalle, maar de toestand verergerde zóó snel, dat mijn oom het telegram dat het droevig sterfgeval meldde, ont ving, vóór hij den brief nog had kunnen beantwoorden. Onmiddellijk telegrafeerde hij terug, dat het hem onmogelijk was, bij de begrafenis te genwoordig te zijn. Den volgenden dag kregen wij een brief, waarin hij berichtte, dat hij tengevolge van een aanval van jicht niet op la Buisson zou komen. Hij verzocht den pastoor mij tot C. te brengen, hopende genoegzaam her steld te zullen zijn om mij van daar te komen afhalen. Tante's stoffelijk overschot werd zonder luister en plechtigheid ter aarde besteld. Zij was niet bemind en vertrok naar de andere wereld zonder eenig bewijs van sympathie. Ik deed ontzettend veel moeite een weinig droefheid te toonen, maar ik kon het onmogelijk zoover brengen. Ondanks de tegenspartelingen van mijn geweten, kon ik een heerlijk gevoel van bevrijding niet onderdruk ken. Had ik toen dat woord van een beroemd man maar gekend, dan had ik het zeker tot het mijne gemaakt, en in een misantropische vlaag zou ik hebben uitgeroepen „Ik weet niet wat er omgaat in het hart van een ongelukkige, maar ik ken dat, van een klein meisje, en wat ik daarin zie, jaagt mij den schrik op het lijf." Aangezien dat woord mij echter totaal onbekend was, kon ik er my niet van bedienen, om de schim van tante tevreden te stellen. Mijn oom had als dag van mijn vertrek vastgesteld 10 Augustus, en wij hadden reeds den 8sten- De twee laatste dagen bracht ik bij den pastoor door, wiens vriendelijk gelaat met ieder uur veranderde bij de gedachte aan onze scheiding. 's Morgens zette hij een kostelijk ontbijt voor mij klaar, en voor de laatste maal zaten wij tegenover el kander om te probeeren krachten te verzamelen. Maar wij hadden beiden, naar 't scheen een brok in de keel, en ik had alle moeite mijn tranen in te houden. Slapeloos had de arme pastoor den nacht doorgebracht. Hij was te be droefd om te slapen, en bovendien had hij, omdat hij mij niet tot C. kon brengen, aan oom een brief van zeventien zijdjes geschreven, waarin hij, zooals ik naderhand vernam, al mijn eigenschappen en hoedanighe den, kleine, groote, en middelma tige, opsomde. Yan gebreken was geen sprake. „Lief, goed kind" zei hij na een lange stilte, „zul je nooit je ouden pastoor en leermeerster vergeten?" Nooit, nooit, riep ik hartstoch telijk. En zul je nooit myn lessen en raadgevingen vergeten? Laat nietje verbeelding al te veel den vrijen teugel, Reine. Ik vergelijk haar met een schoone vlam, die het verstand verlicht en opwekt, zoolang zy met zorg wordt gevoed; maar geeft men haar te veel voedsel, dan wordt zij een hel vreugdevuur, dat het huis om- kronkelt, en de brand laat niets achter dan puin en asch. Ik zal trachten, de vlam met wijsheid te temperen, heer pastoor; maar ik moet u bekennen, dat ik zoo dol veel van vreugdevuren houd. Maar denk aan den brand! Speel niet met vuur, Reine. Alleen maar een klein vreugde vuurtje, heer pastoor, dat is heerlijk En wanneer men bang is voor brand, wel, dan gooit men koud water op den haard. Maar waar zul je koud water vinden, myn lieveling? Ja, dat weet ik nog niet, maar eens zal ik het wel leeren. Dat verhoede God, riep de pastoor. Het koud water, mijn kind, dat zijn de ontgoochelingen en teleurstel lingen en ik zal God vurig bidden, dat die van je pad steeds verre mo gen blijven. Toen ik mijn leermeester zoo hoor de spreken, snikte ik het uit, en ik verzwolg een groot glas water om me-zelf tot bedaren te brengen. „Yoor dat ik u voor 't laatst goe den dag zeg, moet ik u nog de be kentenis doen, datdat ik heel coquet ben." Dat is de zwakke zijde van alle vrouwen, dat weet ik, zei de pastoor met een goedigen glimlach, dat is ook zoo heel erg niet. En bovendien, de wereld zal je spoedig genoeg leeren, je gevoelen in even wicht te houden, en je oom zal ook wel goed voor je zorgen. O, de wereld moet verrukkelijk zijn. Ik ben er zeker van, dat ik een goeden indruk zal maken, en ik zie er zoo aardig uit. Zeker, zeker, maar laatje niet verleiden door overdreven compli mentjes, en vooral wees niet ijdeJ. Maar het is toch heel natuurlijk, dat men gaarne behaagt, daar is niets kwaads in. Hum, die moraal is wel wat laf, zei de pastoor, door zijn haar woelend. Enfin, die redeneering is de jeugd eigen, en, Goddank, ik behoef nog niet met den Prediker van je te getuigen„Alles is ijdelheid en niets dan ijdelheid." (Wordt vervolgd.) Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem, j

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 6