Mijn Oom en myn leermeester. Uit het Fransck VAN JEAN DE LA BRÈTE. 11) Wat is die Prediker overdreven En dan, hij is zoo oud. Ik geloof, dat zijn ideeën al lang uit den tijd zijn. Spreken wij daarover niet meer. Ik weet het wel, de Heilige Schrift, en de gedachten van een armen plat telands-pastoor kunnen niet begrepen worden door een jong meisje, die mij zoo ingenomen schijnt met haar gezichtje. Hij zag mij lachend aan, maar zijn lippen trilden zenuwachtig, want het uur van vertrek naderde. „Pas toch op, dat je geen kou lijdt onderweg, Reine. „Maar, heer pastoor, wij zijn in Augustus, 'tis om te stikken!" O ja, zei de pastoor, die een beetje in de war was zorg dan, je niet te warm in te stoppen, want anders vat je kou. Wij stonden op, na te vergeefs gepoogd te hebben nog iets te eten. Ik heb zoo'n verdriet, snikte ik, dat ik u verlaten moet. Niet huilen, niet huilen, zei de pastoor, zonder zelf te bemerken dat ook hem groote tranen over de wan gen biggelden. O, lieve beste pastoor, riep ik in een plotselinge opwelling van be rouw, wat heb ik u toch altijd een verdriet gedaan. Neen, neen, je bent de vreugde van mijn leven geweest, al mijn geluk. Wat zal u zonder mij beginnen? De pastoor zei niets. Hij liep met groote stappen de kamer op en neer, snoot hevig zijn neus en slaagde er in zijn aandoening te overmeesteren, die hem bijna de keel toekneep, maar zich slechts uitte in een paar onder drukte snikken. Het karretje stond vóór. Perrine in haar Zondagschen tooi, zou mij naar C.brengen en afleveren in de armen van mijn oom. Jan was belast ons te rijden, in- plaats van Suzon, die, zich overge vend aan haar smart, voorloopig op la Buisson zou blijven. Ik liet Jan wat vooruit rijden en de pastoor en ik volgden langzaam nog een eind te voet, om zoo lang mogelijk bij elkaar te zijn. „.k zal u iederen dag schrijven." Zooveel verlang ik niet, mijn lieve kind. Schrijf mij maar eens in de maandheel vertrouwelijk, en stort daarin je geheele hart uit. Ik zal u alles schrijven, alles zelfs mijne gedachten over de liefde. Dat zullen we nog wel eens zien, zei de pastoor ongeloovig. Het leven daar zal zoo nieuw voor je zijn, je zult zooveel te zien en te hooren hebben, dat ik niet zoo vast reken op de vervulling van je belofte. Jan hield stil en wachtte ons op, en ik zag dus, dat het tijd was om voor goed afscheid te nemen. Ik greep de handen van den pastoor en schreide hartverscheurend. Wat is het leven toch rijk aan smartelijke oogenblikken, snikte ik. Dat gaat wel over, dat gaat wel over, zei de pastoor met gebroken stem. Yaarwel, lief, dierbaar kind, vergeet mij niet, denk aan Maar hij kon niet verder spreken en hielp mij haastig in het rijtuig. Ik nam de oude plaats van tante in, en zat tusschen een koffer, die geen slot meer had en een onnoem lijk aantal pakjes, van den vreemd- soortigsten vorm, die door Perrine waren vervaardigd. Vaarwel, lieve, beste, heer pas toor, vaarwel! Nog éénmaal knikte hij mij vol liefde toe en keerde zich toen plot seling om. Door mijn tranen heen zag ik dat hij zich met groote passen verwijderde, de hoed op 't hoofd, af doend bewijs, dat niet alleen zijn ziel door hevige stormen werd ge teisterd, maar alles daar binnen in de war was. Na volle tien minuten mijn tranen den vrijen loop te hebben gelaten, oordeelde ik, dat het tijd werd den raad van Perrine op te volgen, die maar aldoor zei: „Je moet er je verstand bij houden, jongejuffrouw, je moet er je verstand bij houden". Ik stopte mijn zakdoek dus weg en ging zitten nadenken. Het leven is toch inderdaad een vreemd iets! Wie zou vijf dagen ge leden gedacht hebben, dat mijn droo- men zoo spoedig verwezenlijkt zouden worden, en dat ik eerlang mijnheer de Conprat zou weerzien? Deze verleidelijke gedachte verjoeg de laatste wolken, die mijn geest ver somberden en ik begon te bemerken, dat de lucht mooi helder was, en het leven zoet en dat tantes, door naar den hemel of de hel te gaan hiermee blijk gaven van een superieur ver stand. Mijn tweede gedachte gold mijn oom. Ik maakte er mij buitengewoon bezorgd over, welken indruk ik op hem zou maken, en ik werd mij be wust, dat mijn zwarte jurk en de zonderlinge hoed, waarmee Suzon mij zoo mal had opgedirkt, mij zeer be lachelijk stonden. Die ongelukkige hoed kostte mij ware kwellingen, mo reele bedoel ik. Opgemaakt met krip, dat nog dateerde van den dood van oom de Lavalle zag hij er uit als een platte koek, die door onbeschaam de slakken was gekozen tot het too- neel hunner vermeiingen. Hij maakte mij verbazend leelijk, en omdat ik deze gedachte niet kon uitstaan, maakte ik er een prop van, en stopte hem in mijn zak, die dank zij Suzon's practischen zin wijd en diep ge noeg was. Vervolgens werd ik gekweld door de vrees, dat men mij voor dom zou aanzien, want ik wist, dat een menigte zaken, die voor de geheele wereld dood-natuurlijk schenen mij een bron waren van verrassing en bewonde ring. Ik besloot dus, ten einde in mijn eigenliefde niet gekwetst te wor den, zorgvuldig steeds mijn verbazing te verbergen. Deze verschillende toebereidselen beletten mij den weg lang te vinden en ik dacht nog een goed eind van C. verwijderd te zijn, toen wij op het punt waren er binnen te rijden. Wij begaven ons rechtstreeks naar 't station, na de stad zoo snel te zijn doorgereden, als de stramme pooten van ons paard toelieten. Mijn oom was noch groot, noch schraal, ik had hem mij natuurlijk lang en droog voorgesteld. Het ver baasde mij dus dat ik een welgedaan man, met zwaren stap ons rijtuig zag naderen en hoorde roepen „Goeden dag, nichtje; ik geloof waarlijk, dat ik met recht kan zeggen J'ai failli attendre. Hij gaf me een hand, om mij te helpen uitstijgen, en omhelsde mij zeer hartelijk. Daarna nam hij mij van 't hoofd tot de voeten op, en zei „Niet grooter dan een elf, maar verduiveld aardig!" Dat vind ik ook, oom, zei ik, en sloeg zedig mijne oogen neer. Zoo, vind-je dat ook? Ja, natuurlijk, dat vinden ze allemaal, de pastoor en Maar hier is een brief van heerom voor u. Waarom heeft hij je niet zelf gebracht? Hij was verhinderd. Dat spijt me; ik had hein graag ontmoet. Heb je geen hoed,nichtje? Wel zeker oom, in mijn zak. Gedrukt bjj DE ERVE! In je zak? Waarom? Omdat hij zoo afschuwelijk lee lijk is. Een mooie reden! Wie heeft er nu ooit van gehoord, dat men zijn hoed in zijn zak draagtMen reist niet zonder hoed, meisje. Kleed jij je eerst eens behoorlijk aan, dan zal ik intusschen voor je bagage zorgen. Een beetje uit 't veld geslagen door dien uitval plantte ik mijn hoed weer op 't hoofd, niet zonder te con- stateeren dat een reis in een zak alles behalve gezond is voor zulk een spe cimen van menschelijke nijverheid. Daarna nam ik afscheid van Jan en Perrine. O, juffrouw, zei Perrine, u zou al een heel mooie en goeie koe moeten zijn, als ik er meer verdriet van kon hebben u te moeten verlaten dan nu. Dank je wel, zei ik, half lachend, half schreiend. Ik gaf haar een fikschen zoen op de dikke, roode wang en dacht daarbij, dat mogelijk al menig zwetser en handlanger van Satan er heimeljjk een klappende kus op zal hebben gedrukt. Dag Jan. Tot ziens, juffrouw, zei Jan en lachte erg dom, hetgeen ook een middel is om zijn aandoening uit te drukken, even goed als alle andere. h enige oogenblikken later zat ik in den trein, tegenover oom, ver schrikt en versuft door het rumoer aan 't station en de nieuwheid van mijn toestand. Toen ik een beetje tot me-zelf kwam, keek ik mijn oom onderzoe kend aan. Mijnheer de Pavol was iemand van middelmatige grootte, stevig ge bouwd met breede schouders, dikke, ordinaire bruine handen en zag er op 't eerste gezicht dus alles behalve aristocratisch uit. Hij had een rood gezicht, een hoog voorhoofd, grooten neus, en zeer kort geknipte, borstelige harenzijn oogen waren klein, door dringend en diep verscholen onder zware, fraaie wenkbrauwen. Maar onder dit zeer gewone, alledaagsche uiterlijk ontdekte men dadelijk den man van de wereld en van stand, zijn meest uitkomende gelaatstrek, hetgeen dadelijk bij hem opviel, dat was zijn mond. Elink en krachtig geteekend, en mooi, hoewel de on derlip wat dik was, had deze mond een scherpzinnige, ironische, spot zieke, geestige uitdrukking, die den minst verlegene van zijn stuk bracht. Bij nadere beschouwing vergat men geheel het vulgaire, dat het uiterlijk mogelijk had, of liever, vond men volstrekt niets vulgairs in hem, en men was het er over eens, dat zijn rustiek gelaat een lijst was, die dien guitigen mond bewonderenswaardig goed deed uitkomen. Oom sprak zeer weinig, en altijd langzaam, maar zijn woorden troffen over 't algemeen doel. Soms had hij er pleizier in krachtige uitdrukkingen te bezigen, die vooral daarom zoo zonderling klonken, omdat zij lang zaam en bedaard werden uitgespro ken. Hij was even zestig jaar oud, maar doordat hjj zoo vaak eeD aanval van jicht had, was zijn geest, door lichamelijk lijden een beetje loom ge worden. Maar, was hij ook minder levendig en vlug in zijn antwoorden, zijn mond drukte, door een bijna onmerkbare beweging, alle nuaces uit, tusschen scherpzinnigheid, ironie, en open en bedekten spot en ik heb gezien, dat menschen reeds met den mond vol tanden stonden, voordat oom nog één woord had gezegd. Ik was natuurlijk nog veel te on ervaren om dadelijk een grondige studie van mijnheer de Pavol te kun nen maken, maar ik beschouwde hem zeer aandachtig. Hij, van zijn kant, wierp, terwijl hij den brief las, dien ik voor hem had meegebracht, van LOOSJES, te Haarlem, tijd tot tijd een opmerkzamen blik op mij, als om te onderzoeken of mijn uiterljjk de verklaringen van den pastoor niet weersprak. „Je fixeert me nog al, nichtje, vind je me bij geval mooi?" Volstrekt niet. Oom grinnikte even. Zie-je, zoo'n openhartigheid is mij nog nooit voorgekomen. En kan je me ook vertellen, waarom je zoo bleek ziet? Omdat ik sterf van angst, oom. Angst! Waarom? Wij gaan zoo gauw, het is ver schrikkelijk Ja, ja, ik begrijp het best, het is de eerste keer dat je reist. Maar stel je gerust, er is niet het minste gevaar. Is mijn nichtje op Le Pavol? Zeker; het zal haar veel ge noegen doen kennis met je te maken. Oom deed mjj eenige vragen aan gaande tante, mijn leven op la Buis son, nam vervolgens een krant en zei geen woord meer, totdat wij te V.waren. Daar stapten wij in een landauer met twee paarden, die ons naar le Pavol zou voeren. Zoo goed en zoo kwaad als het ging stapelde men mijn wanstaltige pakken in het ele gante rijtuig op, waar zij zulk een armzaligfiguur maakten, dat ik mij dood schaamde. Nauwelijks gezeten, gaf oom mjj een zak koekjes, om nieuwe krachten te verzamelen en verdiepte zich op nieuw in zijn krant. Deze manier van doen begon mij te prikkelen. Behalve dat het niet in mijn aard ligt lang stil te zijn, had ik een menigte vragen te doen. Toen ik dus volop had genoten van de nieuwigheid in een goed onderhouden, gemakkelijk rij tuigje te zitten, waagde ik het de stilte te verbreken. „Oom" zei ik, „als u soms liever niet meer wilt lezen, dan zouden wij een beetje kunnen praten." Heel graag, zei oom, die on middellijk zijn krant toevouwde. Ik dacht dat je er misschien op gesteld zoudt zijn, dat ik je aan je eigen ge dachten overliet. Waarover zullen wij 't hebben Over de Oostersche kwestie, de sociale economie, de poppenmode of over de zeden der roodhuiden? Dat alles boezemt mij weinig belang inen wat de zeden der rood huiden betreft, ik stel me voor, dat ik daar evenveel van weet als u. Zeer wel mogelijk, gaf mijnheer de Pavol ten antwoord, die verbaasd stond over mijn aplomb. Kies zelfje onderwerp maar. Zegt u mij eens oom, bent u geen zwetser? Hé, wat duivel, wat zegje daar Ik vraag, oom, of u niet eigen lijk een zwetser bent en een hand langer van Satan? Voor den hou je me voor den gek? riep mijn oom uit, en ge bruikte daarbij een zeer weinig par lementaire uitdrukking. Maak u niet boos, oom. Ik doe karakterstudiën, veel interessanter dan die omtrent de roodhuiden. Ik wil weten of tante gelijk had, zij beweerde dat de mannen handlangers van Satan zijn. Je tante had zeker weinig ge zond verstand? Alleen, toen zij stierf, heel veel, anders nooit, gaf ik kalmpjes ten antwoord. Met blijkbare verbazing keek mijn heer de Pavol mij aan. „Je houdt er inderdaad een beetje ruwe, onbekookte manier op na, om je gedachten te uiten. Je kondt het dus niet best vinden met Mevr. de Lavalle Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 6