Myn Bom en mijn leermeester. TJit het Fransch VAN JEAN DE LA BRÈTE. 12) In 't geheel niet. Zij was een on aangename vrouw en heeft mij dik wijls geslagen. Vraag het maar aan den pastoor, dien zij eens zelfs de deur gewezen heeft, omdat hij mijn belangen verdedigde. En hoe komt het nu toch, oom, dat. u mij zoo lang bij haar gelaten hebt? Zij was een vrouw uit het volk, en u hieldt niet van haar. Toen je ouders stierven, Reine was mijn vrouw ziek, en ik was al heel blij, dat mijn schoonzuster voor je wilde zorgen. Ik zag je pas terug, toen je zes jaar oud waart en je zag er toen frisch en vroolijk uit. Na dien tijd, heb ik je bijna totaal uit 't oog verloren. En dat spijt me nu erg, omdat je niet gelukkig bent geweest. En mag ik nu altijd bij u zijn oom? Zeer zeker, zei mijnheer de Pa vol bijna levendig. Wanneer ik zeg altijd be doel ik totdat ik trouw, want ik ben van plan spoedig te trouwen. Spoedig te trouwen! Je bent nau welijks van de zuigflesch af, en dat spreekt al van trouwen. Het huwelijk is een dwaze uitvinding, nichtje, leer dat van mij. Waarom? Omdat de vrouwen geen knip voor haar neus waard zijn, verklaarde oom op beslisten toon. Ik wierp mij weer in miju hoekje, en vond deze meening niet bijster vleiend voor tante de Pavol. Toen ik mijn oom's uitspraak lang had overdacht, hernam ik Maar, omdat ik met een man zal trouwen, kan het mij niets schelen, of de vrouwen geen knip voor den neus waard zijn. Mijn man zal mij moeten nemen, zooals ik ben. Dat noem ik logika. Je bent, zoo 't schijnt, niet op je mondje ge vallen 1 Jonge meisjes hebben nu eenmaal een manie om te trouwen, dat is bekend. Mijn nichtje deelt mijn meening dus? Ja, gaf oom somber ten ant woord. Des te beter zei ik, en wreef in mijn handen van pleizier. „Is zij groot?" Groot en mooi, deelde oom mij met zichtbaar welgevallen mee, een godin en de lust van mijn oogen. Maar, je zult haar zoo aanstonds zien, want wij zijn, waar wij wezen moeten. Inderdaad draaiden wij een groote olmenlaan in, die naar het slot leidde. Mijn nicht wachtte ons op het ter ras. Majesteitelijk breidde zij hare armen om me uit, als een Koningin die een harer onderdanen een groote gunst bewijst. „Wat ben je een beeld van schoon heid" riep ik, een en al bewondering Men ontmoet inderdaad zeer zelden schoonheden, waarop niets is af te dingen, maar over die mijner nicht viel niet te twisten. Zij behaagde niet altijd, want haar gelaat was trotsch en koud, maar zelfs zij, die haar 't minst bewonderden konden toch niet nalaten toe te geven, dat zij „verduiveld mooi" was. Zij had bruin haar, een volmaakt zuiver Grieksch profiel, een prachtige teint en blauwe oogen met lange don kere wimpers en fraai geteekende wenkbrauwen. Hare weelderige vor men en flink ontwikkelde buste gaven haar het uiterlijk van een meisje van twintig jaar, maar haar mond, on danks een ietwat verachtelijk trekje, dat dreigde haar naderhand te ont sieren, toonde door kinderachtige trekkingen, dat zij nog zeer jong was. Haar loop en bewegingen waren langzaam,t en een -beetje nonchalant, maar altijd gracieus en zonder de minste affectatie. Eens had een vriend des huizes lachend opgemerkt dat als zij vijf-en-twintig jaar oud was, zij trek voor trek op Juno zou ge lijken En dien naam behield zij. Ik koesterde onmiddellijk een innige liefde voor mijn mooie nicht, en mijn oom amuseerde zich bijzonder met mijn grenzenlooze bewondering. Heb je nog nooit een mooi meisje gezien vroeg hij. Ik heb heelemaal niets gezien, want ik was in dat gat levend be graven. Dan moet je maar eens in den spiegel kijken, lieinemijnheer de Conprat heeft ons ook al verteld, dat je er zoo lief uitziet. Paul de Conprat? Juist; ik heb nog vergeten je over hem te spreken. Hij moet eens op la Buisson gevlucht zijn, voor het onweer, niet waar? Dat herinner ik me nog best, zei ik kleurend. Komt hy Maandag, Blanche? Ja, vader; de commandant heeft een briefje geschreven, dat hy de uitnoodiging aanneemt. Wie heeftje kleeren gemaakt, Reine? Suzon, een verkleinde uitgaaf van tante, wat wansmaak en domheid aangaat, antwoordde ik spijtig. Morgen zullen wij je garderobe wel eens onderhanden nemen, meisje. Alleen wil ik je echter nog dit zeggen, je moet een beetje meer respect too- nen voor de nagedachtenis van je tante. Je hield niet van haar, maar zij is dood, en van de dooden geen kwaad. Ga mee, Juno zal je je kamer wijzen. Een goed deel van den nacht bleef ik droomend voor mijn venster staan, en keek naar het dichte, sombere bladerdak van de boomen van le Pa vol, waar ik voortaan moest lachen, schreien, my vermaken, bedroefd zijn en mijn toekomstige bestemming af wachten. Ik voelde my zoo gelukkig, dat dien avond de pastoor in myn her innering niets meer was dan een schier onmerkbaar stipje. IX. Maar ik verzoek, dat men my daar om geen lichtzinnig of ontrouw hartje toeschrijft, want dit vergeten was maar korstondig en drie dagen na myn aankomst te Pavol, schreef ik: „Lieve, beste pastoor, Ik heb u zooveel te zeggen, u zooveel erva ringen mee te deelen en zooveel bekentenissen te doen, dat ik niet weet, waarmee te beginnen. „Stel u voor, dat hier de hemel veel blauwer is en schooner dan op la Buisson, dat de boomen grooter zijn en de bloemen geuriger en fleuriger, dat alles prettig is, dat een oom een gelukkige uitvinding is der natuur en myn nichtje zoo mooi als een fee. En nu mag u preeken en grommen en redeneeren en vermanen zooveel u wilt, waarde l eer pastoor, u zult mij nooit uit 't hoofd praten dat als de vrouwen, die Frans I beminde even mooi waren als Blanche de Pavol hy een goeden smaak had. U-zelf, zoudt als u haar zag, verliefd op haar worden. Maar ik moet bekennen, dat hare statige, vorstelijke manieren my een beetje schrik aanjagen, mij die anders niet voor een klein ge ruchtje vervaard is. „En dan, zy is zoo grootik zou wel willen, dat zy klein was, dat zou me getroost hebben, hoewel ik vandaag weet, dat myn figuurtje zoo klein als het is, lenig is en elegant en goed geproportionneerd. Nu vraag ik u toch eens eventjes, wat had het den goeden God uitgemaakt, of ik twee a drie centimeter langer was geworden „Over myn oom zal ik maar niet schrijven, want ik weet dat u hem kentik zie nu al, dat ik hem zal liefhebben, en dat ik zyn hart reeds veroverd heb. Het is een groot geluk een lief gezicht te hebben, myn beste pastoor, veel grooter dan u wel wilt bekennen; men behaagt iedereen, en wanneer ik eens grootmoeder ben zal ik aan myn kleinkinderen ver tellen dat dit de eerste heerlijke ondervinding was, die ik by mijn intrede in de wereld opdeed. Maar daar hebben wy nog den tyd voor. „Hoewel de eeue verrassing op de de andere volgt, ben ik het al uit stekend gewoon op le Pavol en aam de luxe, die my omringt. Ik zou in- tusschen al dikwyls myn verbazing hebben geuit, als ik niet vreesde my belachelijk te maken. Ik houd myn indrukken dus diep verborgen, maar aan u beken ik, dat ik dikwyls my j verbaas en verwonder. „Eergisteren zijn wij naar V. geweest, om mij een compleeten uit zet te koopen, want de prachtstukken van Buzon waren eenvoudig afzich telijk. Laten wij ons geen illusies maken, mijn arme heer pastoor, on danks uwe bewondering voor som mige jurken ben ik hier bespottelijk gekleed aangekomen, bespottelijk. „Wat is een stad een heerlijk ding Ik was opgetogen over de straten en winkels en huizen en kerken, en Blanche heeft mij uitgelachen, want ze zegt, dat V.een nest is. Maar wat moeten wij dan van la Buisson zeggen „Na een zitting van drie uur bij de naaister en de modiste ging mijn nichtje, die zeer vroom is, naar de kerk, en liet mij toen nog eenige inkoopen doen met het kamermeisje. Oom had mij geld gegeven om nuttige en practische zaken te koopenmaar zoudt u wel willen gelooven, dat ik niet weet te waardeeren wat nuttig en practisch is? Ik ben begonnen mij vol te stoppen met koekjes; nederig beschuldig ik mij heer pastoor dat ik hartstochtelijk van koekjes houd. „Terwijl ik me overgaf aan deze even nuttige als practische bezig heid dat moet u mij toegeven, want per slot van rekening is het een belangrijke plicht, het stoffelijk omhulsel goed te doen bemerkte ik een massa aardige snuisterijen in een winkel aan de overkant. Ik ben er toen dadelijk heengegaan en heb mij twee-en-veertig steenen poppetjes aangeschaft, den geheelen voorraad. Hierna bezat ik niet alleen geen cent meer, maar zat zelfs diep in de schuld, hetgeen my weinig kan schelen, omdat ik ryk ben. Myn nichtje moest er vreeselijk om lachen maar oom heeft mij beknord. Hij wilde mij doen be grijpen, dat 's menschenhoofd, op welken leeftijd ook en klein of groot, met verstand overladen moet zijn, want dat men anders dwaasheden doet, bijvoorbeeldmen koopt twee- en-veertig steenen poppetjes, inplaats van zich kousen en hemden aan te schaffen. Deze preek heb ik berouw vol en ootmoedig aangehoord heer pastoor, maar tegen het einde, dat waarlijk niet onverdienstelijk was, gaf mijn rebelsch gemoed aan die redevoe ring een wanstaltig lichaam, een lange neus en magere gestalte, en toen geleek zij zoozeer op tante, dat ik, toen de seance was afgeloopen, er bepaald iets tegen gekregen heb. „Dat was het resultaat der wel sprekendheid, door mijn oom ontplooid. Intusschen heb ik twee-en-veertig huilende, lachende en grijnzende steenen poppetjes door mijn kamer verspreid en ben hoogst tevreden. „Gisteren avond, heer pastoor heb ik met Blanohe een gesprek over de liefde gehad. Wat heeft u toch gezegd, dat zij alleen maar in de boeken bestond, en jonge meisjes er niets mee te maken hebben O, o, ik geloof, dat u mij leelijk heeft beet genomen 1 Wij vertoonen ons in 't publiek, zoodra wij uit de rouw zijn. Oom vindt me nog wel wat jong, maar ik kan niet alleen op le Pavol blijven. Mocht dat het geval zijn, heer pas toor, dan begrijpt u wel, dat ik slechts tusschen twee dingen te kiezen heb of ik spring het raam uit, of ik steek den boel in brand. „Het schijnt dat ik alle reden heb een schitterend succes te verwachten, want ik ben mooi en ik heb een flinke bruidschat. Blanche heeft mij geleerd, dat een lieve verschijning zonder bruidschat niet veel beteekent, maar deze twee dingen te zamen vormen een volmaakt geheel en zijn een zeldzame kost. Ik ben dus, mijn lieve heer pastoor, een smakelijk, delicaat, begeerlijk hapje, waarnaar zal worden gehunkerd, en dat zeer zal worden gezocht en in een oogenblikje ver slonden, als ik het hebben wil name lijk. Maar stel u gerust, ik zal het niet toestaan, tenzij chut 1 „Met ongeduld wacht ik Maandag af, maar ik zeg u niet waarom. Dien dag heeft er iets plaats dat mijn hart onstuimig zal doen kloppen, een gebeurtenis, die mij doet'draaien op mijn hielen, tot ik buiten adem ben, waarom ik mijn hoed in de lucht gooi, en dans en allerlei gekke dingen doe. Wat is het leven toch schoon „Maar niets is volmaakt, want ik heb u niet bij me, en ik mis u zoo. Ik kan u niet zeggen hoe ik u mis, mijn arme pastoor! O, ik zou u zoo dolgraag het slot laten bewonderen en de goed onderhouden tuinen, die zoo heel anders zijn dan op la Buis son! Ik zou u ook zoo graag zoo'n gemakkelijk, weelderig leventje wil len laten leiden, als ik hierl Zelfs het geringste is tot in de puntjes in orde, en het lijkt wel een aardsch Paradjjs. Elk oogenblik iets nieuws om te bewonderen en te genieten, en waarvan ik u zoo gaarne deelge noot zou makenik zoek u, ik roep u, maar de echo's van het prachtige bosch blijven stom „Vaarwel, lieve heer pastoor; ik omhels u niet, want dat doet men een pastoor niet (ik zou nota-bene wel eens willen weten waarom niet maar ik zend alles, wat mijn hart voor u gevoelt, en dat is oneindige teederheid en liefde. „Reine" Zeker is het, dat ik mij onmiddellijk wende aan de atmospheer van weelde en fijnen smaak waarin ik mij zoo zonder overgang zag verplant. Het is eveneens zeker, dat* Blanche, hoe wel zij heel lief voor mij was, en ik langzamerhand eigen aan haar werd, mij in de eerste dagen een beetje intimideerde. Haar statigel'houding, haar ietwat uit-de-hoogte [zijn, de gedachte dat zij veel meer wereld wijsheid bezat dan ik, dat alles imponeerde mij en belette mij ongedwongen met haar om te gaan. Maar die indruk ging even spoedig weg, als een ijskorst smelt voor een April-zonnetje, en na een gesprek, dat wij Zondags-morgens op mijn kamer hadden, verdween haar presti ge over mij geheel en al. Ik lag te bed, half sluimerend nog, in zalige mijmering, en deed van tijd tot tijd een oog open, om met verrukking naar mijn vroolijke, com fortable kamer te kijken en naar mjjn twee en veertig steenen pop petjes en naar de boomen, die ik door 't open venster kon zien. Blanche kwam binnen in een sleepjapon, de haren los over de schouders en met een bezorgd gelaat. Wordt vervolgd.) gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 6