Myn Qemen mija leermeester.
Uit het Fransc/i
VAN
JEAN DE LA BB.ÈTE.
19)
Ach," dacht ik, „wel had de
pastoor gelijk toen hij heel lang ge
leden zei, dat men met 't leven niet
redeneert, maar er zich aan onder
werpt. Al mijn logica dient mij tot
niets tegen over de overmacht. Wat
is het toch treurig, mijn God, wat
is het toch treurig, wanneer men
als bakvischje behandeld wordt."
En door mijn tranen heen keek
ik naar die zandige oevers, waarop
ze zoo pochten, en die mij akelig
verlaten schenen, naar dat monu
ment, welks hoogte mij drukte en dui
zelig maakte; maar, zonder mij er
rekenschap van te geven ondervond
ik verlichting in de geheimzinnige
verwantschap der sombere natuur
met mijn eigen gedachten; in het be
schouwen van die groote muren, die
hun ontzaglijke, droefgeestige scha
duwen wierpen over de aarde.
Weer bij 't gezelschap gekomen,
vroeg oom me: „Wat is nu wel je
indruk van den Mont Saint Michel,
Reine?"
Ik denk oom, dat men er moet
sterven van angst, en er best rhu-
matiek kan opdoen.
Op den weg van het station V.
naar Le Pavol bedacht ik, hoe toch
alles vergankelijk is op dit onder-
maansche. Nauwelijks drie maanden
geleden bevond ik mij op denzelfden
weg onder den invloed van mijn ge-
lnkkige droomen, bedwelmd van blij
de hoop in de toekomst die ik mij
zoo schoon voorsteldeen nu
scheen de weg mij bestrooid met het
puin van mijn verwoest geluk.
Het was reeds laat, toen wij op
't kasteel aankwamen; niettegenstaan
de dat nam ootn Blanche met zich
mee, omdat hij een ernstig woordje
met haar spreken wilde.
Snikkend viel ik in slaap, met de
vaste overtuiging, dat het zwaard
van Damocles, mij boven 't hoofd
hing.
Juno was langzamerhand zeer min
zaam tegen mij geworden. lederen
morgen kwam zij bij mijn bed zitten,
en dan babbelden wij in 't oneindige.
Den volgenden morgen, om zeven
uur al, kwam zij kalm en rustig bij
mij binnnengestapt met die bekoor
lijke glimlach om de lippen, die al
het trotsche van haar gelaat deed
verdwijnen, en die misschien mij al
leen zoo welbekend was.
Reine" zei ze dadelijk, „Paul
heeft mijn hand gevraagd."
De draad was gebroken, het zwaard
van Damocles viel op mijn borst.
Die koning toonde ook geen grein
tje gezond verstand om zoo'n zware
massa aan één enkel draadje op te
hangenik meen dat de geschiedenis
zelfs van een haar spreekt.
Zeker had ik deze kennisgeving
verwacht, maar waar is de mensch,
die zoolang een feit nog geen bewe
zen, volbrachte daadzaak is, geen
sprankje hoop in 't diepst des harten
bewaart Ik werd bleek, zoo bleek,
dat Blanche het zag, hoewel de ka
mer in half donker was.
"Wat scheelt je, Reine, ben je
ziek?
Kramp, steunde ik met zwak
ke stem.
Ik zal iets voor je halen, zei
ze en stond haastig op.
Neen, neen, riep ik, terwijl ik
een krachtige poging deed om mijn
zelfbeheersching weer te krijgen, die
anders reddeloos verloren was. 't Is
al over, Blanche, heelemaal over.
Heb je er dikwijls last van?
Neen, soms. Het is niets,
laten wij er niet meer over spreken.
Blanche streek mij met de hand
over 't voorhoofd, als om droevige
gedachten te verdry ven. Maar ik zette
het gesprek weer op zulk een vasten
toon voort, dat zij volkomen gerust
gesteld was.
En wat denk je nu te doen,
Juno
Vader zegt, dat hij dit huwe
lijk zeer wenscht.
Ben je daar blij om
Om 't huwelijk ja, natuurlijk;
maar tot nog toe houd ik van Paul
alleen als neef.
Wat heb je tegen hem
Niets, alleen, dat ik hem niet
genoeg liefheb. Het is een beste jon
gen, maar ik houd niet van dat soort
mannen. Ten eerste is hij niet mooi
genoeg, en dan die eetlust van een
kaaiwerker, is nu niet zoo bijzonder
poëtisch, dat zul je toch wel toe
stemmen.
Maar het is toch heel logisch,
dat men eet, wanneer men honger
heeft, zei ik, terwijl ik mijn tranen
met moeite inhield.
Wat zal ik je zeggen Ik ge
loof, dat wij niet bij elkaar passen.
Dus dan weiger je, Juno?
Ik heb een maand bedenktijd
gevraagd. Ik ben er zeer verlegen
mee, want ik vrees, dat ik vader
zal teleurstellen. Overigens, bevat dit
huwelijk alles, wat ik kan wenschen;
en de man is hoogst achtenswaardig.
Maar als je hem nu toch niet
liefhebt, Blanche?
Vader houdt vol, dat ik hem
later zal leeren liefhebben, dat bo
vendien, strikt genomen de liefde niet
altijd noodig is om een gelukkig
gezin te vormen.
Hoe kun je zoo iels gelooven,
zei ik ten diepste verontwaardigd.
Oom houdt er prachtige theoriën op
na, dat moet ik zeggen.
Maar Blanche gaf heel bedaard
ten antwoord, dat haar vader een
verstandig man was, en dat zij al
dikwijls ondervonden had, dat zijn
oordeel juist was, en zij bereid was
naar zijn raad te luisteren.
Heeft Paul je vurig lief, Juno,
nokte ik.
O, al lang.
Wist je het
Zeker. Een meisje weet die
dingen altijd. En had jij dat dan ook
niet gemerkt?
Jaeen beetje, stamelde ik,
terwijl ik met weemoed aan mijn
verblindheid dacht.
Blanche ging heen, na me nog
verteld te hebben, dat Paul zoolang
had getalmd met zijn aanzoek, om
dat hij vreesde te zullen worden af
gewezen.
Juist, wat ik dacht. In koortsach
tige opgewondenheid kleedde ik mij
aan, er over tobbend, dat Blanche,
onder haar vader's invloed nog zou
eindigen met haar toestemming te
geven.
In haar plaats zou ik binnen een
seconde „ja" hebben gezegd en na
veer tien dagen getrouwd zijn.
Helaashet was gedaan met mijn
droomen,en ik verviel in diepe
zwaarmoedigheid.
XVI.
Er werd overeengekomen, dat Paul
eenigen tijd van Le Pavol zou weg
blijven, en wonder boven wonder
't kwam mij althans ongelooflijk, on
gehoord voor, van 't oogenblik af,
dat Blanche hem niet meer zag, scheen
zij tot het huwelijk besloten. Wij
spraken er gedurig over, wij kozen
zelfs het bruidstoilet en ik gaf blijk
van eene stoicijnsche berusting, den
mannen der oudheid waardig.
Maar deze berusting was slechts
schijnbaar.
Mijn zwaarmoedigheid nam toe, er
kwamen kringen om mijn oogen, en
ik ging me-zelf vertellen, dat, aan
gezien het leven zonder den man,
dien ik liefheb niet te dragen was,
ik naar de andere wereld verhuizen
moest.
Natuurlijk was dit plan hoogst
moeilijk, maar ik klemde er mij vol
geestdrift aan vastik dacht er over,
ik koesterde het met bijna ziekelijke
vreugde. Maar ik zweer op mijn eere
woord, dat ik nooit voornemens was
mij door kolendamp te verstikken of
vergif in te nemen, tegenwoordig
zeer in de mode zijnde middelen,
om er een einde aan te maken.
Daar ik 'k weet niet in welk boek,
gelezen had van een meisje, dat stierf
aan onbeantwoorde liefde, besloot
ik dit voorbeeld te volgen.
Eenmaal mijn besluit vaststaande,
waarbij kwam, dat ik er slecht uit
zag, hetgeen mij nog versterkte in
mijn sombere overdenkingen, bedacht
ik, dat het beleefd en behoorlijk zou
zijn, den pastoor te waarschuwen,
en ook, ik kon niet sterven zonder hem
de hand te hebben gedrukt.
Ik trad daarom op een mooien
morgen oom's kamer binnen en ver
zocht hem mij naar la Buisson te
laten gaan.
„Zou het niet beter zijn, dat de
pastoor hier kwam?"
Hij zal niet kunnen, oom, hij
heeft geen cent te missen.
Het is alles behalve pleizierig
om daar met je mee naar toe te
gaan, nichtje.
Doe het niet, oom, wat ik u
bidden mag, u zoudt me maar hin
deren. Ik zou liefst alleen gaan.
Doe zooals je wilt. Mijn rijtuig
zal je naar C brengen, en daar
zul je gemakkelijk een karretje vin
den, om naar la Buisson te rijden.
Wanneer vertrek je?
Morgen ochtend vroeg, oom;
ik wil den pastoor verrassen, en ik
kan wel in de pastorie slapen.
Ik heb er vrede mee. Het rij
tuig zal ik over twee dagen zenden
om je te halen. Zorg dan, dat je
overmorgen om drie uur weer te
C bent.
Hij zag mij van onder zijn zware
wenkbrauwen oplettend aan, en wreef
zich zeer druk langs de kin.
Ben je ziek, Reine?
Wel neen, oom.
Lieve kind, zei hij en trok me
naar zich toe, ik zou er bijna toe
komen te wenschen, dat mijn plan
nen niet tot uitvoering kwamen.
Verwonderd keek ik hem aan, want
ik geloofde nog maar stevig, dat hij
niets bemerkt had.
Zeer koeltjes gaf ik hem echter
ten antwoord, dat ik niet begreep
wat hij bedoelde, dat ik zeer geluk
kig was en van harte hoopte, dat al
zijn wenschen mochten worden be
vredigd. Hij omhelsde mij teeder en
liet me toen gaan.
Den volgenden morgen reisde ik
af, zonder het geleide van Blanche
te willen aanvaarden, die aanbood
met mij mee te gaan.
Onderweg peinsde ik over oom's
woorden.
„Hij weet alles" dacht ik. „Mijn
God, wat heb ik mij toch in de kaart
laten kijken met al mijn pretenties.
Maar zelfs al had het huwelijk van
Juno niet plaats, wat zou me dat
nog baten, Paul is verliefd en hij
kan nu toch geen andere meer lief
hebben Ik begrijp van oom geen
sikkepitje."
Evenals vroeger, dacht ik, dat een
man nooit op meer dan een vrouw
verliefd kan worden. Oordeelend naar
mijn eigen gevoelens, meende ik, dat
een man geen tweemaal in zijn le
ven lief kan hebben, zonder aan de
wereld een hoogst zonderling schouw
spel te bieden.
Na alzoo de neigingen des harten
van 't manlijk geslacht te hebben
geregeld, namen mijne gedachten een
anderen loop en verheugde ik mij,
den pastoor te zullen weerzien. Ik
nam het besluit hem om den hals
te vliegen, al was het alleen maar
om te toonen dat ik mij heelemaal
niet aan de etikette stoorde, ja er
een afkeer van had.
Aan de pastorie gekomen, trad ik
niet binnen door de deur, maar door
een gat in een heg, dat ik sinds on
heugelijke tijden kende en als een
dief sloop ik naar het venster van
't vertrek, waar ik wist dat de pas
toor zijn ontbijt moest gebruiken op
dat oogenblik. Dit venster was zeer
laag, maar ik was zoo klein, dat ik
op een boomstam moest klimmen,
die tegen de muur geplaatst was bij
wijze van bank.
Met opzet hield ik mijn hoofd zoo
veel mogelijk verborgen achter het
dichte klimop, dat het raam omlijstte,
en ik zag mijn pastoor.
Hij zat met een droevig gelaat
aan tafel te etenzijn wangen
hadden bijna geheel hun kleur en
molligheid verlorenzijn weerbar
stige witte haren waren niet meer in
de war als voorheen, maar netjes
platgestreken op zijn hoofd, in doffe
wanhoop.
„Arme, beste pastoor."
Ik sprong van den boomstam af,
wierp mij in de pastorie, daarbij
mijn hoed verliezend en viel als een
bom in de kamer.
Verschrikt stond de pastoor op;
zijn beminnelijk gelaat straalde van
vreugde, toen hij me zag en het
was nu niet om te breken met de
regelen der etikette, maar in een op
welling van innige teederheid, van
hevige ontroering, dat ik mij in zijn
armen wierp en lang achtereen ween
de op zijn schouder.
Nu weet ik wel, dat niets ter
wereld onbehoorlijker is, dan te schrei
en op den schouder van een pas
toor; dat oom, Juno en al de dou
airières van de wereld, ondanks mijner
voorvaderen het aangezicht zouden be
dekken bij zulk een gruwzaam schouw
spel maar ik was nog te kort op
de school der bezadigdheid om de
spontaniteit van mijn natuur te heb
ben afgelegd.
Bovendien houd ik voor zeker, dat
alleen dwazen en veinzaards en har-
telooze menschen beweren nooit de
wetten der conventie te hebben over
treden bij waarachtig, diep gevoel.
„Het leven is een ellendige hoop
lompen, heer pastoor" zei ik snik
kend.
Zijn wij al zoover gekomen, mijn
lieve kind, zijn wij heusch al zoover
gekomen? Neen, neen, dat is niet
mogelijk.
En de arme pastoor, die weende
en lachte tegelijk, zag mij liefdevol
aan, legde zijn hand op mijn hoofd
en sprak me toe alsof ik een klein
gewond vogeltje was, welks verbrij
zeld vleugeltje hij door zoete woord
jes en liefkozingen heelen wilde.
„Kom, Reine, kom beste meid,
bedaar eens, zei hij, terwijl hij me
zachtjes van zich drong.
U hebt gelijk, antwoordde ik,
mijn zakdoek in 't diepst van mijn
zak verbannende. Sedert drie maan
den preekt men mij kalmte voor en
ik heb alles behalve geprofiteerd van
die lessen, zooals u ziet. Laten wij
gaan eten, heer pastoor.
Ik ontdeed mij van mijn hand
schoenen, van mijn mantel en, in
een van die luimen, die mij sedert
eenigen tijd tot gewoonte waren ge
worden, begon ik te lachen en zette
mij vroolijk aan tafel.
„Wij zullen praten als wij gege
ten hebben, want ik sterf van honger"
En ik heb haast niets in huis.
Daar zijn snijboontjes, daar ben
ik dol op, en oudbakken brood, heer
lijk!
(Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,