Mijn 0am en myn leermeester. Uit het Fransck VAN JEAN DE LA BRÈTE. 22) Juist zooals ik de bitterheid van mijn gemoed had verhaald op mijn twee en veertig steenen poppetjes en op den ongelukkige baron le Maltour. Je tante was een afschuwelijk mensch, zei hij brusk. Maar mijn mooie oogen maakten veel goed, zei ik op denzelfden toon. Het is mij niet mogelijk bij de dames het laatste woord te hebben. Maar in ieder geval ben ik toch niet heelemaal onverdragelijk. Wat heb ik je toch misdreven? Wel, niets. Daar geef ik immers blijk van, door te beloven, dat ik je stoffelijk overschot zal vergezellen naar zijn laatste rustplaats. Mijn stoffelijk overschot, riep hij met een pijnlijke rilling. Ik ben nog niet dood. En bedenk wel, dat ik mij niet het leven benemen zal ook, maar dat ik naar Rusland ga. Goede reis, hooggeachte neef. Hij ging heen, en toen ik meende dat hij reeds lang verdwenen was wrong ik wanhopig de handen, en groote tranen vloeiden over mijn wangen hard loopend kwam hij echter terug. „Kom, Reine, laten wij niet boos op elkaar zijn. Waarom zouden wij maar wat zie ik, tranen? Ik dacht aan Juno, zei ik zoo onbevangen mogelijk. Dat is waar, meisje, je zult je wel eenzaam gaan gevoelen. Geef me de hand, wil je? Van harte, Paul. Hij kuste ze helaas niet, maar hij drukte ze droefgeestig, want hij dacht aan een schooner hand, die hij gedroomd had eens te mogen bezitten. En hij vertrok voorgoed. Ondanks de felle koude, waarvan ik niet het minste voelde, bleef ik bij den vijver zitten huilen. Wat doe je daar Reine, vroeg eensklaps oom, die genaderd was zonder dat ik hem had hooren aan komen. Beschaamd keek ik op, want ik kon mijn ontroering niet verbergen „Huil je?" Wat zijn de mannen toch dom me schepsels oom 1 Dat is volkomen waar nichtje. Doet dat je tranen stroomen? Paul wil zich een kogel door 't hoofd jagen, zei ik snikkend. En dacht je hem heusch tot zoo'n buitensporigheid in staat? Neen, gaf ik ten antwoord, en moest door mijn tranen heen glim lachen. Dat strijdt ten eenen male tegen zijn natuur, maar het bewijst toch Ja, dat weet ik, meisje. Het bewijst, dat hij Blanche liefheeft; maar, geloof mij, hij zal haar wel spoedig vergeten, en als hij weer terugkomt, dan zullen wij er voor zorgen, dat zijn hart niet meer aan 't dolen raakt. U gelooft dus, oom, dat een man tweemaal in zijn leven kan liefhebben zonder een gedrochtelijk natuurverschijnsel te zijn Mijnheer de Pavol streelde mij de wang en keek mij medelijdend aan, zoowel om mijn onnoozelheid als om mijn verdriet. Vóórdat bladeren aan boomen en heesters den tijd hebben weer te verdorren en af te vallen, zal Paul terugkomen en Hij glimlachte beteekenisvol, en toen hij wegging bleef ik nog zitten en dacht er over, dat ooms, die met zooveel zekerheid de toekomst voor spellen inderdaad zeldzaam zijn. „Dat is goed en wel, meende ik, toen ik naar huis keerde, maar als zijn hart verandert dan kan hij op reis nog wel verliefd worden. En men zegt, dat de russische vrouwen zoo mooi zijn Wij moeten hem naar de Eskimo's sturen. Ik liep zoo hard als ik kon naar huis, en ik kwam aan juist op 't oogen- blik, dat de commandant in 't rijtuig stapte. Ik greep hem bij den arm. Commandant, gaat Paul naar Rusland Ja, zijn reis is vastgesteld. Ik heb gedachtziet u 't zou beter zijn." Het was bepaald moeilijker te zeggen dan ik mij voorgesteld had. Mijn trots zat mij in den weg. „Kom, kindlief, maak het kort, want ik bevries hier. Mijn fierheid en ik sprongen den ilubicon over en met neergeslagen oogen zei ik Beste commandant, ik smeek u, geef Paul den raad om naar de Eskimo's te gaan. Waarom naar de Eskimo's? Omdat de vrouwen daar afschu welijk zijn en de russische zijn mooi. De goedige commandant zag mij in 't gelaat, dat vuurrood was van verlegenheid en zei eenvoudig: „'t Is goed, ik zal hem aanraden naar de Eskimo's te gaan." O, wat vind ik u lief, zei ik met tranen in de oogen. Maar zeg hem, dat hij niet lang in de hutten bij die menschen blijft want dat zou hem kwaad kunnen doen, en 't ruikt er zoo akelig. Toen ik oom zag aankomen nam ik de vlucht en riep nog: „Commandant, u is een man van eer, en moet dus uw woord houden. Ik ging naar mijn kamer met het onaangename denkbeeld, dat ik vol komen het voorbeeld van 't gouver nement had gevolgd en mijn waar digheid te grabbelen gegooid. Maar, als men zich niet een beetje weet te helpen in 't leven, hoe zou men 't dan uithouden Deze overdenking maakte een eind aan mijn zelfverwijt. Ik schreef: „Alles is uit, heeroom. Zij zijn getrouwd, vertrokken, gelukkig, zalig en ik zou tien jaar van mijn leven gegeven hebben om in Juno's plaats te zijn, maar dan met u weet wel. Wanneer zal dat toch eens gebeuren „Weet u, wat oom gezegd heeft? Hij beweert, dat de mannen die slechts één vrouw in hun leven be minnen, witte raven zijn. Heer pastoor, lieve heer pastoor, ik bid u, lees morgen een mis opdat mijnheer de Conprat geen witte raaf zij. „Tot ziens, heer pastoor, ik hoop dat u heel gauw te Pavol komt. XIX De laatste gebeurtenis tegen 't einde van den winter was inderdaad de installatie van den pastoor in de parochie te Pavol en ik zal niet uitweiden hoe gelukkig wij ons ge voelden bij de wetenschap dat wij elkaar weergevonden hadden zonder vrees voor een aanstaande scheiding 't Was met groote blijdschap dat ik hem den kansel zag bestijgen lederen Zondag kwam hij bij ons eten, zooals te la Buisson, zijn soutane tot aan de knieën opgetrok ken, zijn hoed onder den arm, zijn haren in den wind. Wij babbelden en disputeerden weer als van ouds Toch scheen de tijd mij verhangend lang. Juno's brieven, die het volmaaktst geluk ademden, waren niet geschikt om mij te troosten en mij gedul dig te doen worden. Evenals vroeger zochl ik altijd den pastoor op 0m hem mijn zorgen en kwellingen, mijn hoop en mijn opstand tegen het wreede lot, toe te vertrouwen. Ik wist helaas dat mijn voorwerp niet bij de Eskimo's zat, maar dat hij kalmpjes te St. Petersburg wan delde, te midden van mooie russische vrouwen, die mij een ontzettenden angst aanjoegen. Ondanks het geluk mijn pastoor in mijn onmiddellijke omgeving te hebben, ondanks de goedheid van oom en van allen, die mij omringden, werd ik vreeselijk neerslachtig. Uren lang liep ik alleen door de bosschen te dwalen en dacht dan aan ons laatste onderhoud, en wat ik doen zou, als ik hem eens plotseling vroolijk en wel naar mij toe zag komen, met die uitdrukking in zijn oogen, die mij op la Buisson zoo had bekoord, en die sedert dien nooit meer tot me gesproken had. Die drang om alleen te zijn nam met den dag toe en evenzoo mijn zwaarmoedigheid. Ten laatste ver loor ik al mijn babbelzucht, en zoo mijnheer de Pavol in 't eerst mijn liefde niet in ernst opgenomen had, dat feit alleen, bewees het hem volkomen. Zes maanden gingen zoo voorbij. Eens, op den verjaardag van mijn komst, zat ik in den tuin van de pastorie. Twee uur van te voren had een hevig onweder de lucht ge zuiverd en een malsche regen had de bloemen verkwikt. De waterdrup pels die van de omgekrulde blaadjes vielen, stoorden alleen mijn mijmering en de lekkere geur van 't natte gras herinderde mij aan gelukkiger uren van mijn leven. Van tijd tot tijd maakte de pastoor, die ijverig zijn boompjes opbond een opmerking en dan keek ik hem glimlachend aan om daarna weer half dommelend mijn droomen te vervolgen. Ik werd opgeschrikt door het ge- knerp van het hekje achter in den tuin en een frissche vroolijke stem ontroerde mij als nooit te voren. „Dag heer pastoor, hoe maakt u het? Ik ben blij u te zien. En waar is Reine?" Reine zat nog altijd op dezelfde plaats, niet in staat een woord uit brengen. „O, daar is ze" riep Paul en kwam met groote stappen naar mij toe, „Lieve, lieve nicht, wat ben ik gelukkig, overgelukkig, dat ik je weerzie." Hij nam mijn hand en kuste ze. En nu beken ik, dat hetgeen volg de geheel onafhankelijk was van mijn wil, en men dat volstrekt niet op mijne rekening schuiven moet. Het was uit alle macht, dat kan ik eerlijk verklaren, dat ik worstelde tegen de verzoeking, maar toen ik zijn lippen voelde op mijn hand toen ik voelde, dat dit niet een banale beleefdheidsbetuiging was, maar de spontane uiting van een dieper gevoel toen ik hem over mij heen gebogen zag en hij zijn blik op mij richtte liefdevol, voor mij alleen verstaanbaar, en duizendmaal verruk kelijker dan dien, waaraan ik zoo dikwijls dachttoen werd het mij te machtig, en het noodlot, waar aan ik sinds dat oogenblik geloof, wierp mij in zijn armen. Nauwelijks had ik den tijd de omhelzing te voelen, die mijn opwel ling gevolgd was. Ik vluchtte rood van schaamte op een bank en ver borg mijn gezicht in de handen. „Lieveling," fluisterde Paul mij in 't oor, ^als ik je geheim had gekend dan zou ik niet zoo lang zijn weg gebleven." Snikken beletten mij te spreken. Met zachten dwang nam hij mijn hand in de zijne, en uit bedeesd heid die ik vroeger nooit had gekend, tracht.e ik haar los te maken en wendde 't hoofd af. „Laat mij dat lieve, bekoorlijke handje, het behoort mij van nu af aan toe. Reine, zie mij eens aan." Ik keek hem in zijn mooie, trouwe oogen en riep lachend, „Goddank, oom had gelijk, en je bent geen witte raaf." Een witte raaf, vroeg hij verwonderd. Ja, oom beweert,maar dat doet er niet toe, is het dan toch waar, dat de liefde wederliefde verwekt? Niets is zoo zeker, mijn engel. Wij bleven in stille verrukking zitten en de musschen op het dak van de pastorie tjilpten oorverdoovend en de slakjes ontsnapten uit de ge vangenis, waarin de pastoor ze had opgesloten en liepen naar alle kanten heen. Ik moet toegeven, dat een musch geen verleidelijk dier is, zijn veeren zijn leelijk, zijn getjilp is alles behalve melodieus en sommige menschen noemen hem zelfs diefachtig en ze deloos, hetgeen ik echter weiger te ge- looven en ik weet ook niet of de slak ken ooit voor bijzonder poëtische dieren hebben doorgegaan; maar een feit is het, dat ik van het oogenblik af, waarvan ik spreek, musschen en slakken aanbid. Ik meende te droomenIk bleef hem maar altijd door aanzien en luisteren naar zijn stem, en ik voelde den druk van zijne hand. Maar toch nam de herinnering aan haar, die hij zoo lief had gehad wel iets van mijn geluk weg, maar ik durfde er niet over spreken. Weet oom dat je hier bent, Paul Ja, ik kom van le Pavol, en ik wilde absoluut alleen tot je gaan. Reine, herinnert dit natte gras niet iets? Ik beantwoordde niet regelrecht zijn vraag, maar zei alleen: Maar jijjij hebt toch een slechten indruk van la Buisson be houden Ik, wel nu nog mooier, ik heb er een heerlijken avond doorgebracht. Maar tante was toch afschuwelijk. Neen, niet zoo erg afschuwelijk, alleen maar een beetje ordinair. Maar daardoor zag jij er zooveel te liever uit. En alles werkte mede om het bekoorlijke van, je verschijning meer tot haar recht te doen komen, je was als een bloem, die zooveel te schitterender uitkomt, wanneer de grond waarop ze bloeit dor en woest is. Je bent poëtisch geworden onderweg, zei ik lachend. Neen, niet poëtisch, zei hij en stak mijn arm door de zijne toen wij opwandelden, niet poëtisch, maar, ik bemin, ik bemin jou met mijn gansche ziel. Ik genoot ten volle de wellust van dat woord en van den blik die het vergezelde, en in mijn binnenste dacht ik hoe gelukkig het was, dat de mannen niet standvastig zjjn. Maar, ongehoord scheen het mij toe, en daarom vroeg ik: „Is het toch heusch waar, dat je mij boven allen liefhebt, boven allen?" Zou ik zoo tot je spreken, als dat niet waar was, zei hij ernstig, heb je geen vertrouwen in me? En hij sprak toch wel de waarheid, want na dat antwoord is Blanche's beeld mij nooit meer komen kwellen. Ik kon hem beminnen, zonder de minste jaloersche bijgedachte, en hij verdiende dat vertrouwen volkomen. „Kijk, daar komt vader en mijn heer de Pavol. Nu nichtje, wat zeg je van mijn voorspelling. U is niet bijzonder discreet, oom, gaf ik blozend ten antwoord. (Wordt vervolgd). gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 6