Hoe de Waarheid haar eigen
geschiedenis vertelt.
DE R00DE BIJL.
Uit het Engehch
VAN
EDNA LYALL.
7)
BESLUIT.
Gladys Earrant was degene, die
't goede nieuws overbracht. Op een
zoelen zomeravond, zat Faith naast
haar vaders rustbed op haar gewoDe
manier opgewekt te babbelen, zon
der iets van haar leed te laten
merken, om hem niet ongerust
te maken en zijn lijden niet te ver
zwaren, toen er eensklaps op de
voordeur werd geklopt en vlugge
voetstappen buiten weerklonken.
„Daar is iemand," riep zij uit. „Ik
zal zal eens gauw kijken, of 't soms
iemand is, die u komt lastigvallen;
wanneer dat. zoo is, zullen wij hem
in de kamer hiernaast zien te krij
gen."
Angstig klopte haar hart, want zij
wist dat Kaspar ter dood veroordeeld
was en nog een dag van te voren
was Donovan Farrant haar komen
zeggen, dat het onderhoud tusschen
den eersten minister en den Turk-
schen ambassadeur betreffende de
Armenische professoren, allesbehalve
bevredigend was geweest. Haar hart
stond als 't ware een oogenblik stil,
toen zij Mevrouw Farrant de trap op
zag komen.
„Men zendt altijd een vrouw, om
iemand op slechte tijding voor te
berijden," dacht zij bij zichzelve.
Maar een oogenblik daarna zag
zij 't zonnige gelaat van Gladys
Farrant naar haar opgeheven en
voelde zij zich in een moederlijke
omarming gesloten.
„Kan je goede tijding hooren?"
zeide zij met een heldere, welluidende
stem. „Zij zijn vrij en mogen zelf
hun ballingsoord uitzoeken."
Faith luisterde ademloos toe, ter
wijl mevrouw Farrant van het tele
gram vertelde, dat de eerste minister
juist ontvangen had.
„En nu hebt u niets aan uwe
plaats op de Ladies' Gallery, door
dat u ons 't nieuws is komen ver
tellen en ik weet toch, dat u er
van avond zoo graag heen had wil
len gaan," zeide Faith dankbaar.
„Mijn man kon het niet zelf doen,"
zeide Gladys, „en ik wilde veel te
graag zelve zoo'n bericht overbren
gen niet iederen dag heeft iemand
zoo'n buitenkansje."
Bij zichzelve dacht zij, dat iemand
zeker niet dikwijls het geluk had,
zoo iets treffends te zien als de
uitdrukking van opgewonden ver
rukking in het lieve gelaat van het
Amerikaansche meisje.
„Ik zal het vader heel voorzichtig
moeten vertellen," was 't eerste, wat
Faith zeide, „en o! laten wij dan
naar Mevrouw Lichtenberger gaan.
Zij heeft zich zoo vreeselijk onge
rust gemaakt over haren broeder,"
Nu braken dagen van blijde ver
wachting aan in 't kleine huisje
te Notting Hill en eindelijk na vele
telegrammen en brieven brak 't uur
aan, dat Kaspar zelf aankwam.
Dr. Revere sliep juist, want 't
was een warme dag en hij had den
geheelen ochtend meer pijn dan ge
woonlijk gehad. Faith, die met haar
naaiwerk in de vensterbank zat, zag
het rijtuig voorrijden en de welbe
kende figuur van Kaspar er uit
stappentoen sloop zij behoedzaam
uit de kamer en vloog de trap af,
en toen hij zijne armen om haar
heen sloeg, was zij haar leed, het
droevig wachten en de angstige
spanning, waarin zij zoo lang ver
keerd had, geheel vergeten.
„Mijn lieveling," zeide hij „door
uw toedoen, zijn wij van den dood
gered
„Ik ben alleen maar tot vervelens
toe in de vestibule teruggekomen en
hinderde ze als de lastige weduwe,"
zeide zij, door hare tranen heen
glimlachend. „Men moet heel, heel
lang op 't zelfde aanbeeld slaan,
voordat er beweging in de Engel-
schen is te krijgenO, laat ik toch
eens zien hoe je er uitziet Kaspar,
ik heb je nog nauwelijks gezien."
Hij lachte en kuste haar weer,
en nog eens weer om zich daarna aan
haar vorschenden blik te onderwer
pen.
Op zijne polsen kon zij nog de
litteekens zien door de zware boeien
nagelaten, welke hij in de eerste
dagen van gevangenschap gedragen
had en zij bespeurde nog die van
latere wonden, welke hij haar niet
wilde verklaren.
Hij was bleek, mager en zijne
oogen stonden hol, maar het gelaat,
dat vroeger slechts dat van een
knap Oosterling was geweest, had
verbazend gewonnen in uitdrukking
en had veel meer in krachtige en
flinke openhartigheid toegenomen
dan hij verloren had in fraaiheid
van tint.
Nadat zij dien avond rustig over
het verleden hadden gesproken, en
hij alles had verteld, wat verteld
kon worden van den tijd, dien hij
in de gevangenis doorbracht, begon
nen zij natuurlijk te denken aan de
toekomst.
„Als de mogendheden maar eenigs-
zins een waar begrip hadden, van
hetgeen er voorvalt; van de ont
zettende onrechtvaardigheid en ver
drukking, waaronder onze landgenoo-
ten zoo lang hebben geleden, zouden
zij op hervorming aandringen," zeide
Kaspar. „Zij zouden zich niet laf
tevreden stellen met beloften van
verandering, welke nog minder
waarde hebben dan het papier waarop
zij geschreven worden; maar zij
zouden toezien, dat zij ten uitvoer
werden gebracht. Zoolang zij dit
niet doen, bestaat er geen hoop voor
Armenië, en als zij het niet spoedig
doen, kan ieder, die de geschiedenis
volgt de toekomst voorspellen."
„Maar wat kunnen wij beiden
doen Kaspar, wij, die niet eens eene
stem kunnen uitbrengen
„Liefste, wij hebben een tong en
een pen," zeide hij. „Wij kunnen
ze voor Armenië gebruiken, en dat
kan iedereen doen, die de waarheid
en 't recht liefheeft. De Engelschen
dwepen met hun grooten dichter,
maar hoe weinigen hunner zijn
bereid overeenkomstig zijne woorden
te handelen
"And because right is rigbt, to follow right
Were wisdom in the scoin of consequence?"
Kaspar Seferian en Faith Revere
trouwden in den herfst. Kaspar was
in Londen werkzaam bij't onderwijs
waardoor hij een bestaan had, en al
hun vrije tijd werd aan de Armeni
sche zaak besteed. Zij waren zoo
gelukkig als degenen, die werkzaam
bezig zijn en elkander liefhebben,
doorgaans zijn; maar toch hadden zij
veel verdriet in hun leven, omdat zij
herhaaldelijk tegenover leed stonden
dat zij met den besten wil niet kon
den lenigen. Dr. Revere werd bij
den dag zwakker en terwijl de
maanden en jaren voorbij snelden,
werden de berichten uit Armenië
hoe langer, hoe droeviger. De gruwe
len, die al zoo lang meer of minder
in 't geheim op kleine schaal werden
bedreven, hadden nu in 't openbaar
plaats duizenden weerlooze mannen,
vrouwen en kinderen werden als
schapen geslacht of beter gezegd,
met zulk eene afschuwelgkeen boos
aardige wreedheid gedood, welke
men in eene slachterij niet zou heb
ben geduld.
En toen Faith en Kaspar de af
grijselijke bijzonderheden vernamen,
brak hun het hart en er waren
oogenblikken, dat Kaspar dacht, dat
hg liever had willen sterven op de
pijnbank in de Turksche gevangenis,
dan nu gedoemd te zijn om in een
vreemd land te vernemen, hoe zijne
landgenooten werden vermoord. Dit
gevoelde hij, als hij de zelfzuchtige
onverschilligheid der andere volken
zagals hij het beuzelachtige, har-
telooze en domme gepraat hoorde
van fatsoenlijke leegloopers; als hij
de weldoorvoede, weelderige rijken
er niet toe kon brengen iets bij te
dragen tot het Armenische onder
steuningsfonds als hij zag, dat de
jalouzie der volken de hulp tegenhield
en belemmerde, welke elk beschaafd
volk dadelijk had moeten verleenen.
Maar dit wanhopige gevoel kon niet
lang de overhand hebben bij een
man, die zelf als martelaar zooveel
had doorgemaakt. Hij was er van
doordrongen dat de Waarheid mach
tig was en zou zegepralen, en met
Faith naast zich ging hij voort,
onbeschroomd sprekende in het belang
van zijn landgenooten en overal
belangstelling voor hen opwekkende.
Somtijds wenschte ik, dat zij eens
wisten, hoe ik bij den dag sterker
werd door hun krachtig doen, wat
goed en rechtvaardig ishoe elk
onverdorven hart onder hun invloed
geraakte; hoeveel geestkracht, wel
ker bestaan zij niet vermoedden,
opgewekt en ten goede aangewend
wordt.
Ik, die de bevrijder ben van twee
menschen, word sterker voor de ver
lossing van velen in bedehuizen, waar
gebeden worden opgezonden voor Ar
menië; in mannen en vrouwen, de
dienaren van God, wanneer zij bezig
zijn met hun liefdewerk voor anderen
in dat geduldige zwoegen van allen
die in stilte werken om het licht
der waarheid te brengen tot allen,
die daaraan behoefte hebben.
Faith beurt haar echtgenoot op
in zijne moedelooze uren en hoopt
in weerwil van alles, dat de mogend
heden alle zelfzuchtige vrees zullen
afleggen, elke aanleiding tot ijver
zucht en oneenigheid zullen vergeten
om de Christenen van 't Oosten te
bevrijden uit hunne onverdragelijke
slavernij. Als Kaspar gefolterd wordt
door de verschrikkelijke gedachte
aan de 70.000 vermoorde Armeniërs,
spreekt zij nog vertroostende woor
den tot hem. Zij herinnert hem, hoe
't altijd bewaarheidis, dat „hetbloed
der martelaars het zaad is van de
Kerk" en hoe hun edel strijden en
lijden wellicht de koude onverschil
ligheid van tal van Christenen zal
overwinnen en de volkeren tot een
nieuw leven zullen herboren worden.
Zij is trouw aan haar eigen naam
en haar geloof staat vast.
Want dat is eene onbetwistbare
waarheid; en evenals Loossik werd
bevrijd, en Mardiros Kemalian en
Kaspar Seferian uit de gevangenis
ontslagen en van den dood gered
werden door de hulp van hen, die
onbevreesd deden, wat goed en waar
was en die in het nauwste verband
stonden tot mijne eerste zeven ver
schijningen, zoo zal ten eeuwige
dage in steeds wijderen kring door
het onverschrokken betrachten van
het geen goed en waar is door eiken
persoon op zichzelven, door elk volk
in het algemeen de zegepraal moge
lijk gemaakt worden van dien mach
tigen Verlosser den Geest der
Waarheid.
Einde.
Uit het Engelsch.
I
De nachtelijke tocht van
HERTOG CA8IMIR.
1)
Maar al te wel herinner ik,
Hugo Godfried mij dien nacht van
sneeuw en helderen maneschijn, toen
voor het eerst mijn kleine speelge
noot werd thuisgebracht.
Eens op een keer ik was toen
een flinke, stevige kerel van een
jaar of tien sliep ik onder een
wollen deken in een hansop, die
mijn moeder voor mij gemaakt had
kort voor zij stierf, in het begin van
den winter. Plotseling schrikte mij
iets uit den slaap.
Daarom ging ik, in de felle koude
van den nacht, mijn bed uit en op
den rand van mijn ledikant zitten,
slingerde met mijn beenen, en keek
nieuwsgierig naar de lichte stralen
van de maan, die den vloer van mijn
zolderkamertje beschenen. Ik dacht
zoo, dat als ik maar in één van
die stralen naar boven kon zwemmen,
zooals de stofjes in den zonneschijn,
ik stellig en zeker te eeniger tijd
zou komen waar moeder was, waar
alle mooie witte dingen van daan
komen: de zon, de maan, de sterren
en al de sneeuw.
En er zouden daarboven kinderen
zijn om mee te spelen, wel hon
derd kinderen, zooals ik, allemaal
bij mekaar. En dan zou ik niet meer
alleen in den Rooden Toren behoe
ven te zitten, geheel verlaten, zonder
iemand om mee te praten alleen
omdat ik een vuurrood lapje op mijn
blauw getreste blouse droeg, en een
figuurtje in roode wol op mijn wit
hempje gemerkt, op mijn vest, en
op den bovenkant van mijn kousen.
En het patroontje was nog wel zoo
mooi. Maar, als een van de kinderen,
waarmee ik zoo graag zou hebben
gespeeld, beneden voor den toren, mij
zag, dan stond hij onmiddellijk op
uit den modder en vloekte en schold
ja, nog erger soms tegen het
verlaten jongetje, dat boven in den
toren schier stierf van liefde tot
hen.
„Kom beneden, dan slaan we je
dood, gebroedsel van den Rooden
Bijl!" schreeuwden de kinderen. En
dan kwamen zij zoo dicht bij als zij
durfden en spuwden tegen den muur
van ons huis, of ten minste tegen
het houten paneeltje in de driedub
bel bespijkerde ijzeren deur voor
het hertogelijk binnenplein.
Maar op dien nacht, waarop voor
't eerst mijn kleine speelgenoot werd
thuis gebracht, werd ik schreiend
en angstig wakker op een tijd
dat alle kinderen, die niet met mij
wilden spelen, vast en lekker sliepen.
Ik trok mijn makkelijke schoener
met wollen rand (want vader gaf tic
allemaal dingen om mij warm j.
houden, omdat hij van oordeel was
dat ik niet heel robust kon worden
genoemd) en wikkelde me in mijn
veel-gelapte deken, waarna ik de
steenen trappen op naar het
bovenste topje van den toren ging,
waar ik sliep.
"Wijd stond de maan als een
van de schilden in de groote zaal,
waarin ik dikwijls ging kijken als
de Hertog niet thuis was, en waar
de oude Hanna de steenen vloer
placht te boenen en altijd hevig in de
weer was om de wapenrustingen der
ijzeren ridders, die op voetstuk
ken stonden, te schuren.
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,