HAARLEMSCH Eerste Blad. No. 86 Twintigste Jaargang. 144 van WOENSDAG 26 October 1898. Nieuwsberichten. Uitgave van DE ERVEN LOOSJES, Gedempte Oudegracht 88. TEEEPHOONNUMMEK TELEPHON1SCHE VERBINDING met AMSTEEDAM, ABONNEMENTSPRIJS Per drie maandent —,25. franco p. post —,40. Afionderlijke nommers 3 centen per stnb Prijs per Advertentie van 1—5 regels i 0.25, elke regel meer 5 cents, grnote letters naar plaatsruimte. VERSCHIJNT: Dinsdag? en Vrijdagavond. Advertentiën worden a/ingenomen tot DINSDAG en VRIJDAG de* middagten 12 ure, die alsdan zoo mogelijk nog worden geplaatst. Tweede Kamer. Woensdag werd voortgezet het algemeen debat over het ontwerp-Indiesche Mijnwet en de motie van Kol. De heer Mackay, verbetering van de bestaande gebrekkige mijnrege- ling noodig oordeelend, besprak het recht van den Staat om over den grond te beschikken. Hij erkent dat, indien het al gemeen nut onbelemmerde beschikking niet toelaat. Z. i. eerbiedigt het wets ontwerp niet genoegzaam de rechten van grondeigenaren wien hij voor de uitgifte van vergunning de voorkeur voor opsporing wil geven. Recht van naasting voor den Staat is noodig, en Spreker acht het een groot nadeel, dat dit niet in de wet is opgenomen. Hij is tegen Staats exploitatie als regel, om dat die exploitatie zeer langzaam zou gaan, bij het ontbreken van een groot stel techiesche ambtenaren, maar boven al omdat zij doodend zou werken op het initiatief en de energie van de par- tikuliere industrie. Erkennend dat de voorgestelde wet verbeteringen zou aan brengen, schortte Spreker echter voor alsnog zijn eindoordeel op. De heer Pijnappel ontwikkelde het beginsel, dat de staat geen rechten mag ontnemen en alleen moet letten op het algemeen belang, met verzekering van het hem toekomend aandeel. Daarom moeten uit de wet alle denkbeelden omtrent ont trekking van rechten zonder schadeloos stelling verdwijnen en andere verbete ringen worden aangebracht. De heer De Waal Malefeit opperde ook bezwaren tegen onteigening zonder schadeloos stelling. Hij wenscht eene vrijgevige regeling van rechten op den bovengrond, b.v. door den grondgebruiker tot zekere diepte vrije beschikking over de minera len of zelfstandig ontginnings recht toe te kennen. Spreker is voorstander van Staats-exploitatie, mits daarnaast partu- kuliere bestaan blijft, met bescherming van de koncessionarissen tegen gewe- tenlooze exploitanten, vooral buitenland- sche tegen welk gevaar en andere moei lijkheden naastingsrecht gewenscht ware. Spreker vroeg inlichting betreffende onze verhouding tot staatjes, die mijn koncessieën moeten toestemmen of zich voorbehouden. De heer De Savornin Lohman zou waarschijnlijk stemmen tegen deze wet, daar zijns inziens de regeling van den cijns niet goed is. Hij kwam op tegen achterstelling van de rechten van partikulieren, onder bestrijding van de rechts theorieën der Regeering, ontleend aan de mijnwetge ving van Pruissen, wat hem niet ver wondert, met het oog op haar voorstel tot invoering van leerplicht. De heer Pijnacker Hordijk besprak de motie van Kol. Hoewel voorstander van Staats exploitatie in het algemeen, wil hij haar toch als regel aan de Regeering niet opdringen. De Min. van Kolonieërr be toogde, dat de ontwikkeling van Indiê vordert voortzetting der onderzoekingen, waarvoor ruime gelegenheid is. Nu beoogt het ontwerp verschaffing van zekerheid aan den onderzoeker op ontginning en wegneming van belemmeringen. De Min. verdedigde de mijnbouwwetgeving in Pruisen in hoofdbeginsel. De beantwoor ding der kritiek uit een juridiek en technisch oogpunt overlatend aan den Regeeringskommissaris, bepaalde hij zich tot het ekonomiesch en financieel gedeelte. Allereerst dan de vraagStaats- of partikuliere exploitatie. De Min. ver klaarde zich voor een gemengd stelsel, tot dusverre op verschillende onderne mingen, als opium, zout, spoorwegen enz. toegepast. Uitbreiding van Goever- nements-exploitatie met gunstige moree- le en fiinancieele gevolgen wil ook hij, en daarom wordt bij het ingenieurs korps een partikulier onderzoek ten opzichte van watervoorziening op Java ingesteld. Overigens Iaat deze wet het reserveeren van terreinen voor Goevernements ontginning vrij, zoo dat de motie van Kol daartoe niet noodig is. De Min. verzekerde dat de Indiesche Regeering waakt tegen nadee- lige gevolgen van aanraking van parti kuliere exploitanten en inlanders. Hoewel die ontwikkeling baten oplevert voor de Goevernements-exploitatie, is het inge nieurskorps te klein, doch uitsluiting van partikulieren zou ook vele bronnen van welvaart gesloten houden, terwijl de Ministers met een beroep op de resul taten van mijn-koncessieën weersprak, dat met patikuliere koncessieën schat ten zouden zijn verdiend, partikuliere ondernemingen moeten echter aange moedigd worden. Naastingsrecht is niet noodig tot wering van vreemden invloed. De Minister resumeerde zijn standpunt aldus: geen Goevernements- monopolie voor mijn koncessieën, maar voor den Staat voorbehouden van goede ondernemingen in den geest als op Banka, zonder nitsluiting van partiku lieren. Is de motie van Kol serieus dan moet de Min. haar aanneming ontra den daar zij de wet onmogelijk zou maken. De regeerings kommissaris, Mr. Loudon, lichtte het onderwerp toe uit een techniesch en juridiesch oogpunt. Hij betoogde, dat er geen sprake is van onteigening van rechten der bevolking, of strijd met het bestaande recht. De heer v.d. Zwaag zou tegen de wet en vóór de motie stemmen. Hij zette tegen over de verschillende sprekers zijn socialistiesch standpunt omtrent grond eigendom uiteen en kwam op tegen het verdedigen van grondeigendom als iets veiligs, waar die z.i. ontstaan is door roof en overmacht. Overigens was hij voor Staats-exploitatie, overeen komstig de motie-van Kol, zonder zooveel risiko te duchten voor het Goevernement, en omdat Staatsexploi tatie in het belang is van arbeid. Al die koncessieën aan machthebbenden leiden tot kleine Staatjes in den Staat. Bij Staats-exploitatie moeten evenwel de voordeelen aangewend worden ten bate van de Inlandsche bevolking. Na replieken van de heeren Pijnappel, De Savornin Lohman en Mackay, kondigde de voorzitter het voornemen aan, om den volgenden dag avondzitting te hou den, en meende hij te moeten aanbevelen zich niet verder in algemeene beschou wingen te verdiepen. Bij voortzetting van het algemeen debat over de Indische Mijnwet in de zitting van Donderdag verdedigde de heer van Kol zijne motie voor Staats exploitatie van liet mijn bedrijf, welke toch partikuliere exploitatie niet onmo gelijk zou maken. Staats-exploitatie erkent het recht van beschikking, over den bodem in het algemeen belang, belet gunsten en voorrechten van kon cessionarissen, waarborgt winst aan de schatkist, beschermt werklieden en inboorlingen, weert vreemden invloed en roofbouw, en behartigt de belangen van het nageslacht. Spreker betwistte het recht om op de voorgestelde wijze over delfstoffen te beschikken. Nemen de socialisten den bovengrond in Neder land in beslag dan zal dit geschieden met schadeloosstelling en zonder machts misbruik. De Staat trekke liever de voordeelen uit deze industrie dan uit het verderfelijke opium. In weerwil van de vrees, dat van partikuliere exploi tatie moeielijkheden met de bevolking op de Buiten bezittingen zal ontstaan, handhaafde spreker onveranderd zijne motie, die ook gericht is tegen het kapitalisme, welks hebzucht deze wet voedt, en hij zeide dit met nadruk als protest tegen 's Ministers bewering, dat spreker met de motie lonkjes toe wierp aan de socialisten. De Min. van Kol. bleef onbeperkte uitbreiding van Staats exploitatie van mijnen we gens het groote risiko ontraden, en voegde er nog bij, dat deze wet mijn- koncessieën aan inlanders toelaat, en dat over de uitvoering der Koelie-ordon nantie geen klachten zijn vernomen. Nadat de heer van Kol nog aange drongen had op het besteden van de helft der winst van partikuliere exploi tatie ten bate van de Indiesche be volking, werd zijne motie verworpen met 57 tegen 11 stemmen. Vóór stem den de heeren Ketelaar, Verhey, Staal man, Troelstra, van Kol, van der Zwaag, Pijttersen, Hennequin, Zijlma, De Boer en Nolting. Het algemeen debat werd nu gesloten, en op voorstel van den Voorzitter, bestreden door den heer De Savornin Lohman, werd met 41 tegen 16 stemmen goedgevonden een avond zitting te houden. Art. 1 der Mijnwet opepoiingsrechtwerd onveranderd aan- genomen, nadat verworpen was een amen dement van den heer Pijnappel met 31 tegen 29 stemmen. Het am. had eerst nog aanleiding gegeven tot eenig debat, waaraan deelnamen de heeren Mackay, Geertsema, Hartogh en de voorsteller; op geopperde bezwaren was geantwoord door den Regeeringskommissaris, Mr. Loudon. Ook art. 2 werd goedgekeurd. Een am. van den heer Geertsema om in art. 3 te spreken van wetgeving voor inlanders werd bestreden door den Min., en met 52 tegen 7 stemmen verworpen. Art. 3, en evenzoo art. 4—6 werden goedgekeurd. Bij art. 7 gat de Min. op aandrang van de heeren Pijnappel en de Savornin Lohman, den Goeverneur Generaal bevoegdheid, om op gronden van algemeen belang, aan latere aan vrage tot opsporing de voorkeur te geven boven vroeger ingediende. Ook over deze kwestie was debat gevoerd, waaraan de heeren Tydeman, Mackay en de Min. van Kol deelnamen. Bij art. 8 bestreed de heer Pjjnacker Hordjjk het verleenen van meer dan éóne koncessie in het zelfde veld voor andere delfstoffen, en stelde hij voor, dubbele koncessie athan- kelijk te stollen van de toestemming van den koncessionaris. Dit am. werd bestre den door don Minister en den Regeerings kommissaris die «een moeilijkheden vreesden van dergelijke ook in andere landen zonder bezwaren werkende dub bele exploitatie. Het am. werd na eenig debat verworpen met. 55 tegen C stem men. Artt. 8— 10 werden goedgekeurd. In do ivondtitting werden goedge- keurd artt. 12.-15. Artikel 16 evenzoo, nadat de Regeeringskommissaris geant woord had op eenige door den heer Mackay geopperde bezwaren. Evenzoo artt. 17-27 en artt. 28-34, nadat de Min. van Kol. eenige door den heer Mackay gevraagde inlichtingen gegeven had. Op art. 35, bepalende het vaste recht voor den opspoorder, alsmede den jaarlijkschen cijns, was door den heer van Kol een am. voorgesteld. Ook de heer Pijttersen wilde, evenals de heer van Kol, den Staat grooter aandeel toe kennen in de voordeelen van de mijn industrie, en stelde ook een daartoe strekkend amendement voor. De heer Pynacker Hordijk kwam op tegen het heffen van cijns naar de bruto opbrengst, inplaats van naar de netto-winst. De heer Mackay kon zich niet vereenigen met het Regeerings artikel, dat men, volgens hem, niet mag aannemen, zoo men den bloei der mijnen, de industrie en het belang van Indië wil bevorderen. De heer Hartogh merkte op, dat be steding van het Regeerings-artikel niet moeilijk is, maar dat de gedane tegen voorstellen volstekt niet voorbereid wa ren. De Min. van Kol. verdedigde krach tig en met overtuiging, betoogde, hoe eene cijns naar de netto winst de indus trie in knellende banden zou leggen. Hij bestreed de voorgestelde amendemen ten. Wel erkende de Min., dat ook te gen den cijns naar de bruto-opbrengst bezwaren bestaan, maar in de praktijk was gebleken, dat die bezwaren niet onoverkomelijk zijn. Zag hij eenig heil van rechtstreeksche heffing van de winst, hij zou het gaarne doen bij den be- staanden financieelen nood. Maar de vraag is niet of wij willen nemen, maar of wij kunnen nemen, en naar 's Ministers overtuiging kan het niet, zonder den mijnbouw te belemmeren. Wilde men kans van slagen hebben om de mijn industrie te ontwikkelen, dan meende de Min. de heeren te moeten aanraden zich met het stelsel van het Regeerings- ontwerp te vereenigen. Weer schijnen er door den oudmi nister De Cavaignac middelen gezocht te worden om de Dreyfus-zaak te onttrek ken aan den burgerlijken rechter om haar den militairen in handen te spelen. Donderdag of Vrijdag behandelt het Hof van cassatie de herzieningsvraag, ongeveer gelijk met het openen van de Fransche kamers, waar eene menigte interpellaties het ministerie wachten. Engeland en Frankrijk beiden zijn bezig om de bemanning der oorlogssche pen tot het volle getal te brengen. De ware bedoeling van dezen maatregel is nog niet helder; wel bestaat er eenige spanning tusschen de beide regeeringen, oorzaak het dringen van Franschen op Engelsclie nederzettingen in Afrika. Het bureau van Reuter verneemt, dat de sensatie-wekkende berichten betref fende de verhouding tusschen Engeland en Frankrijk door de feiten van het oogenblik niet gerechtvaardigd zijn en dat er thans geen grond voor ongerust heid bestaat. Ten gelegenheid van de bijeenkomst der Fransche Kamer werden ruime voorzorgsmaatregelen genomen van wege de politie. Te Antwerpen is een werkstaking uitgebroken onder de letterzetters. Dien-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 1