DE ROODE BIJL. Uit het Engelsch. 6) Hertog Casimir ging, als van ouds, voort door zijn onderhoorige stad te rijden. De burgers bogen, wanneer zij hem tenminste niet een beetje uit den weg konden gaan, onderdanig als ooit. Daar waren nog de avontuurlijke tochten van den lord, met gebeuk op ijzer-beslagen deuren, stormrammen tusschen deurposten gezet, wolken stof omhoog stuivende, gegil van jonge meisjes, geschrei van vrouwen, lichamen hier en daar over de straat en de processie als te voren bij de armen en beenen, met een huurling bij elk paar voor en achter. Dat alles werd herhaald, tot de monotone dulheid der tirannie zich ging doen gevoelen en het Teutonische geduld overging in de eerste verschijnselen van dolheid. Het gebeurde eens op een nacht, dat ik niet slapen kon. De meisjes waren het niet, die mij wakker hielden, hoewel ik toen al zestien of zeventien was, flink gegroeid wel is waar in hoofdzaak aan de knieën en ellebogen, maar toch stevig en de spieren moesten er alleen maar wat dikker opzitten om mij sterk als de sterkste te maken. Ik was ook begonnen er 's nachts op uit te gaan, niet met slechte bedoelingen maar om het gezelschap van leerjongens en avontuur-zoekende zonen van bugers, die er geen been in zagen met mij om te gaan, ja eerder het een hooge eer rekenden goede maatjes te zijn met den zoon van de Roode Bijl van Thorn. En dan speelden we en kegelden en dronken veel Thorn's bier, het dunste brouwsel, dat ooit door een halfdronken ale-proever, wiens centen op waren, door 't keelgat werd gejaagd En dit was machtig pleizierig. Want zoodra ze hoorden, dat ik soldaat wilde worden, en geen Roode Bijl van den Wolfmark, maakten ze mij een complimentje over dat verstandig besluit. Toen ik dan wakker lag en op de gelegenheid wachtte om een touw neer te laten uit het raam van mijn slaapkamer, wie anders zou ik de torentrappen hooren opkomen dan Hertog Casimir? Mijn hart klopte onstuimig, want angst voor hem zat diep bij man en vrouw in het land. En wat de kinderen betreft, mijlen in den omtrek maakten de moeders ze bang met den Zwarten Hertog van den Wolfmark en zijn Roode Bijl. En nu zouden de Hertog en de Roode Bijl een conferentie hebben, zooals, zoolang ik mij heugen kon, bijna iederen dag en iederen nacht het geval was Zoodat mijn vader des Hertogs persoonlijke Duivel werd genoemd, zijn eigenlijke Zelf, zijn booze Genius. Maar ik wist beter, en dien nacht der nachten van 't geheele jaar, zou ik het nog beter leeren. Het was een zomernacht niet een nacht als waarvan ik vertelde in 't begin van dit verhaal, met witte sneeuw en glinsterend van ijsglans, maar een zachte, stille nacht, in dommelige, slapelooze rust met een verlangen naar donder, zacht- rommelend door de lucht en reeds de onrustige, onzeker weerlichtschich ten in het zuiden. Ik kroop en nestelde mij in de nis, waarin ik indertijd mijn rooden mantel verstopt had in de ongemak kelijke houding van mijn kin op mijn knieën. En het waren dikke horapen been alsof de smid ze met een smeehamer gemaakt had, en vergeten ze naderhand met de vijl bij te werken. Toen ter tijd schaamde ik mij geducht over mijn knieën. Maar dat doet er nu niet toe. Hertog Casimir kwam binnen en deed de deur dicht. „Godfried" hoorde ik hem zeggen, „ik ben een lijk." Deze woorden van den grooten Casi mir deden mij ontstellen, en hoewel ik heel goed wist, dat Mechael Texel, de zoon van den burgemeester, mij wachtte, vond ik, dat, aangezien ik wel nooit meer den Hertog zijn diepste zielsgeheimen zou hooren blootleggen, ik moest blijven waar ik was, namelijk in een nis in de muur tusschen vieze, oude kleeren, in een atmosfeer, waarin ik mij met de grootste moeite slechts kon wakker houden. Maar wat de Hertog toen zei, verbaasde mij nog meer. „Een lijk" herhaalde Casimir. „In de geheele Mark heb ik geen enkelen vriend behalve jou. En er is bij allen, die mijn weldaden aannemen en mijn brood eten geen schepsel, die iets om mij geeft. Kijk hier" zei hij kla gend, „twee maal ben ik aangeval len vandaag eens viel een pan van een dak en deukte mijn helm en de tweede keer stak een man naar mij met een dolk." „Heeft hij u gewond, Hertog Casi mir?" voeg vader die nu voor 't eerst sprak maar met bijzondere gemakke lijkheid en gemeenzaamheid, met een stem, waarin niet de afstand en eer bied klonk, die hij in 't openbaar tegenover den Hertog placht aan den dag te leggen. „Neen, Godfried, maar hij drukte mijn malienkolder in mijn borst." En ik hoorde duidelijk het gerin kel van de wapenrusting, toen de Hertog zijn blessuur liet zien. Dade lijk daarop hoorde ik weer zijn stem. „En de bisschop heeft mij op een andere plaats getroffen" zei hij. „Hij heeft verklaard over mij en mijn onderdanen het interdict te zullen uitspreken. En als dat gebeurt, dan breekt er een oproer uit. Ik kan zelfs op mijn manschappen en ridders niet rekenen alleen op jou en de Zwarte Ruiters." „Meent gij, Hertog Casimir, dat gij alleen mijn raad vertrouwen kunt in zake het interdict van den bisschop, of in alle zaken vroeg vader. „De schoen zal hem, bij die bur gers van Thorn en bij onze soldaten van den Wolfberg het eerst wringen, wanneer de dooden moeten worden begraven. Om de mis geven ze nog niet zooveel als een duif laat vallen, maar dat hun lijk in een honden graf zou worden geborgen, daar kun nen ze niet tegen. Roode Bijl, ik weet er geen raad op." „Luister, en ik zal u raden, Her tog Casimir! Maal er niet om, al dwarrelde de oostenwind Bisschop Peter over de Mark, als zooveel sneeuwvlokken, die in Januari uit Moscou tot ons komen. Ik, Godfried Godfried zal u zeggen wat te doen. In elke parochie van de Mark is een geestelijke. Elk geestelijke heeft een pastory, waarin hij met de zijnen woont. Welnu, gelast nu de soldaten, die u trouw gebleven zijn, de dooden in die pastorieën te brengen, en dan zullen we eens zien, of ze niet be graven worden. Wat dunkt u van dien raad Hertog Casimir Ik kon den Hertog hooren op staan en 't vertrek doorstappen tot waar vader zat. Door de stilte begreep ik, dat de twee mannen elkaar de hand drukten. „Roode Bijl" zei de Hertog, zeer bewogen, „je bent waarachtig een groot man de grootste van 't heele Hertogdom. En, als je hem maar woudt aannemen, dan zou ik je morgen den gouden kanseliers-keten van de Mark aanbieden. Er is niemand, die hem beter verdient." Vader hoonlachte. „Omdat ik u den raad geef de geestelijken hun eigen godsdienst te leeren, moet ik kanselier gemaakt worden! Een groote wo!f uit het woud, zou er even geschikt voor zijn als Godfried Godfried, de veertiende erfelijke Roode Bijl van Thorn." Ik hoorde hem over het ledikant heen naar iets grijpen. Ik sloop uit mijn hoekje, en kroop voort tot mijn oogen door de spleet konden zien, waardoor het stukje leer van den grendel gewoonlijk ging. Ik kon va der op bed zien zitten met de roode bijl ovet zijn knieën. Hij nam haar in de hand en deed er mee als met een kind. Hij liefkoosde haar onder het spreken en steek teeder met de duim over 't scherp. „Jou, mijn liefje" zei hij, „en niet je meester moesten ze kanselier van de Mark maken. Jij hebt de macht gehad over leven en dood en den geest van opstand gebreideld al twin tig jaar lang. Je zoudt er lang niet kwaad uitzien ook, met een rooden mantel om (hij greep er een die bij de hand hing), je zoudt een nobele verschijning zijn in zoo'n breed kleed en een keten van glinsterend goud Dapper, groote Rijkskanselier van de Wolfmark zoudt gij bij de nach telijke tochten vooraan gaan en de gerichten leiden zooals gij in derdaad reeds bijna altijd hebt ge daan". En hij liet de roode bijl buigen als een popje en zwaaide zijn roo den mantel uit over het heft. Ik kon Hertog Casimir nu zien. Hij had een bankje genomen en zat tegenover vader met de ellebogen op de knieën. Met de hand streek hij zich langs de kin, en al zijn hoog hartigheid was afgevallen als een vergeten overjas. Hij scheen een ander man dan de wreede, onberouwelijke vorst, die zoo trotsch aan 't hoofd zijner gewapenden had gereden en zoo koelbloedig het dooden van man nen en nog onbewogener de vreeslijke doodsangst van vrouwen had aange zien. Hij staarde naar den grond in droevige overpeinzing zijner sombere mijmerijen, terwijl vader hem aan keek als was hij nog een jongen in zijn schooltijd, die aanmoediging noo- dig had om volhardend te blijven. „Hertog" zei hij „gij zijt geboren om lange jaren te regeeren, en ik heb u ter zijde gestaan. Heb ik ooit verkeerd u geraden Sluit vrede met uw jongen neef, hij is nu eenvoudig graaf van Reuss, maar eens zal hij Hertog Otto zijn! En als hij nu in 't rechte spoor geleid wordt, zal hij mogelijk later een beter aanvoerder zijn. Maar indien niet, en hij in zijn hand krijgt alle oproerige en weer spannige elementen in het Hertogdom, dan is het ergste te voorzien." „Je raad me" sprak de Hertog, zijn hoofd opheffend en zijn Scherp rechter aanziende, „mijn neef terug te roepen en weer te wagen al wat ons bedreigde eer hij tot den prins van Plassenburg vluchte Godfried Godfried ging voort zijn duim heen en weer langs de roode bijl te wrijven. „Ja juist" gaf hij, voor zich heen ten antwoord; „geef hem het bevel over de Zwarte Ruiters van de lijf wacht, die hem vergoden. Laat hem beginnen met Bamberg en Reichenau, en, mocht hij niet gedwee zijn, dan is het tijd dezen kanselier in den rooden mantel om nader advies te vragen, uit wiens gelaat de wijsheid straalt. De Hertog stond op. „Op jou hoofd kome het" zei hij. „Neen" gaf vader ten antwoord, „ik raad, en het is aan u te beslis sen, Mylord. Indien Hertog Casimir er een beteren weg in ziet, wel, de woorden van zijn dienaar zijn als de vlagen die de Oosterwind door 't sleutelgat huilt." En op het woord sleutelgat ver beeldde ik mij dat vader's oog rustte op dat waardoor ik gluurde, zoodat ik bedacht, dat het nu tijd was naar bed te gaan. Daarom ging ik naar mijn kamer, hoog op de punten van mijn kousen. Met gespitste ooren hoorde ik vader den Hertog uitlaten en over het plein vergezellen opdat niet een nachtelijk zwervende verrader een gat in den hertogelijken rug zou boren. Dra kwam vader weer binnen en ik hoorde zijn voet stevig en regel recht naar mijn kamer stappen. De deur ging open en nooit scheen ik zoo vast te hebben geslapen. Hij lichtte de dekens op, om te zien of ik wel ontkleed was, maar daar had ik op gerekend, en ten volle gerust gesteld ging hij weer heen. Maar het onderhoud, dat ik had afgeluisterd liet in mijn ziel groote onzekerheid. Wanneer Hertog Casimir zoo vol vrees en twijfel en argwaan was, waar kwam dan zijn trotsche en wreede moed vandaan, waarmee hij zijn onderhoorige burgers regeer de en zijn strooptochten mijlen ver in het rond? De geslepenheid van den zwakke? Zeg liever de kunst grepen vau een sterk dienaar, om de karakterloosheid van een zwak meester te verbergen. Toen eerst zag ik in, dat mijn va der, Godfried Godfried inderdaad de Wolfmark regeerde, en dat de man, die mij op zijn schouders droeg en met de kleine Helena speelde, zoolang de Hertog leefde ten minste, de groot ste man in het Hertogdom was, de eerste raadsheer van den staat, hetzij de kwestie over een boer of over een keizer liep. YII Ik word een verrader. Natuurlijk was ik hoogst vereerd, dat Michael Texel zoo veel werk van me maakte en alles deed om mij aangenaam te zijn en goede vrienden met mij me te worden. Want ik was negentien jaar toen, en hij vijf jaar ouder, en zijn vader, tegelijkertijd burgemeester en eerste brouwer, stond in Thorn in zeer hoog aanzien. „Hugo" zei Michael Texel „daar zijn veel jongens in de stad, heel geschikte kerels, maar geen enkele bevalt me zoo best als jij. Het kan gebeuren dat de afzondering je zoo nadenkend voor je leeftijd heeft ge maakt. En terwijl die eervergeten straatslijpers nergens aan denken dan om de Gretchen3 uit de cafe's het hof te maken, denken wij mannen, aan de belangen van den Staat en maken ons gereed voor de groote dingen, die staan te gebeuren in Thorn en de Wolfmark. Ik knikte, alsof ik er alles van begreep. Maar inderdaad had ik toch meer op met wat de andere jongens deden als de gunst van me'sjes, en dergelijke onbeduidende dingen. Maar sedert éen zóó groot en aan zienlijk als Michael Texel, verklaar de, dat zoo iets nuttelooze beuzelarij was, niet waard er aan te denken, meende ik dat het maar beter zou zijn mijn tong in toom te houden over mijn eigen wenschen. En nu zal ik de manier vertel len, waarop ik in 't gezelschap van den Witten Wolf werd geïntrodu ceerd. Wordt vervolgd.) (Indrukt bij DE ERVEN LOOSJES. te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 6