DE ROODE BIJL. Uit het Engelsch. 15) Eindelijk kwam Helena de trap op, licht als een veertje, dat door den wind wordt opgeblazen. Misschien werpt ze nu den jongen wel een kus handje toe, dacht ik in mijn jaloezie toen ze in de deuropening verdwenen was en ik haar niet meer kon zien. „Je hebt Katrin veilig en wel thuis gebracht zeker" vroeg ik kalmpjes toen ze binnenkwam „Ja" antwoordde ze, „maar ik vrees, dat ze haar hart hier verloren heeft. Zoo snel zag ik 't nog nooit in zijn werk gaan." „Behalve op straat" riep ik geërgerd, „met zoo'n bleeke, weeke plum-pud- ding als Michael Texel, 't Was een fijn span." Waarop de feeks, zeer gevleid, zooals ik bemerkte, hartelijk lachte. „Wat praat jij van liefdes avontuur tjes op straat, mijnheer Hugo, jij met je „Twinkle-Twankle" zingende juf frouw aan den overkant, en met hoe was het ook weer, Mijn trouw-beminde heeft mijn hart [e« ik het zijn. „Ha, ha, mijnheer Galant, wat wil je nog meer? Zou je evenveel liefjes willen hebben als de Groote Turk en voor allemaal nieuwe hofmakerij- tjes verzinnen? Moeten soms wij, meisjes, Hertog Casimir smeeken alle jonkmannen uit de stad te verbannen en alleen Hugo Godfried voor ons alle maal over te laten?" En met zulk onnoozel gewauwel ging ze voort. Ik zal 't maar niet eens navertellen. Juist wilde ik de kamer verlaten in een hevige bui van verontwaardi ging, sprakeloos, toen Helena me riep. „Hugo" sprak ze zacht, zóó, als zij alleen spreken kon wanneer ze den vrede weer wilde herstellen. Ik keerde me met waardigheid om maar begreep heel goed, dat ik al verloren man was. U wenscht Helena kwam naar me toe, met groote smeekoogen. „Je bent toch niet boos, Hugo! zei ze. En weer sloeg ze haar oogen naar me op, onweerstaanbaar, drin gend, teeder, in staat alle trots te breken. O, alle gij mannen, die Helena nooit zóó u hebt zien aankijken maar alleen met gewone oogen, ga en hang je aan de hoogste boomen op uit afgunst. Zooals ik zeg, Helena keek me aan! Ze bleef me aankijken. En toen wel toen bleef ik nog een oogenblikje met mijn trots om- scharrelen en klemde haar in mijn armen. „Lieve, lieve feeks, ondeugende feeks" riep ik, „waarom kwel je me zoo, waarom breek je mijn hart?" „Omdat" zei ze, toen ze ontsnappen kon, „je van je zelf denkt, dat je zoo knap bent, Hugo, zoo'n onweerstaan baar man, dat je elk oogenblik naar het raam meent te moeten loopen en je ridderboek van buiten leeren. Nu wordt je alweer boos. Foei toch, en op je zusje, die je nooit kwaad deed, nooit boos keek of znnr. Maar muizen viog in je vader's schuur. Met zulke kinderachtige woorden praatte ze de rimpels van mijn voor hoofd, en als ze niet spoedig genoeg wilden verdwijnen, dan streek ze ze met haar vingers weg. „Wat een flinke, mooie, „Groote Broer". Ga eens hier in die groote stoel zitten." Ik ging zitten, zeer verheerlijkt, niet begrijpend wat voor ondeugend heid dat guitige meisje nu in haar kopje had, maar ik vertrouwde, dat 't geval wel goed voor me zou af- loopen. Helena sloop achter den rug van den stoel, en, mij bij de ooren pak kend, gaf ze me eerst een klap op het eene en toen op het andere. „Dat is voor je luisteren naar die kleine kat van den overkant, die lolt en dat (een andere fiksche klap) voor Ij je koketteeren met Katrin, toen ze hier was." Toen hield ze een oogenblik op, als om moed te verzamelen, daarna boog ze zich plotseling tot mij over en gaf me een kus in mijn hals. „En dat is voor Michael Texel" riep ze en rende heen, voor ik uit de stoel komen en haar vangen kon. Bij de deur keerde ze zich om, en wuifde me luchtig en spotachtig met haar vingertoppen een kushandje toe. „Dat is voor Hugo Godfried".en was verdwenen naar haar kamer, met de frou-frou van een ruischsleep, het geklap van een deur en dichtgeschuif van een grendel. En na al dit was het zielig en jam mer, dat er nog iets tusschen ons zou komen, zelfs voor een oogenblik. Het was inderdaad maar voor een oogenblik. XVI Twee vrouwen en een man. Het was Zondag in den vooripiddag, een dulle slaaptijd al over het gan- sche land, en moeilijk te doorkomen. Ik was, als gewoonlijk, bezig met mijn uitrusting, dadelijk gekocht van Meester Gerards geld. Mijn kleine speelgenoot was juist van de kerk thuis gekomen en had nauwelijks haar opschik afgelegd, toen er luid werd geklopt aan den Rooden Toren. De wacht sleepstapte lui binnen van de poort naar de deur van ons huis. „Daar is een jonkvrouw die naar u vraagt," zei hij en trampelde weer langzaam en onverschillig naar zijn post. Ik begreep, dat het Vsolinde moest zijn; 't behoefde me niet gezegd. Ik stond dus op, en in haast mijn hand door mijn haar strijkend, ging ik naar de poort. Daar, vergezeld van den fatsoenlijken knecht, stond, als ik ver wachtte, juffrouw Ysolinde. „Goedenmorgen" zei ze, heel hof felijk, en ik beantwoordde haar groet onhandig met een diepe neiging en een woord van welkom. Zij droeg een lang kleedingstuk, als een mannejas over haar feestkleedij, die, met een kap op 't hoofd, haar gansche gestalte omsloot. „Zooals ik beloofd heb ben ik ge komen om je kleine speelgenoot eens te zien," sprak ze Dit waren de eerste woorden, die we wisselden, toen we naar binnen gingen onder de verbaas de blikken van 's Hertog's lijfwacht. „Denk er als 't u blieft aan, juf frouw Ysolinde," sprak ik, „dat ik tegen Helena nog geen woord van 't heele geval heb gerept, en dat vader in de meening verkeert dat ik alleen naar Plassenburg ga om in den wapenhandel geoefend te worden voor ik hier hem behulpzaam zal zijn in den Rooden Toren en in 't Gericht." Mijn bezoekster knikte ongeduldig. Zij, die zoo vele dingen wist, mocht toch wel geacht worden zoo'n beetje vooruit te begrijpen zonder dat het gezegd werd. In de kamer kwam Helena ons te gemoet. En nooit is later het voor recht mij te beurt gevallen de ont moeting van twee jonkvrouwen als zij bij te wonen. Mijn kleine speelgenoot had in haar handen de geborduurde zakdoeken, de lange Vlaamsche hand schoenen en een klein geïllustreerd Boek der Uren, dat ik haar geschon ken had. Ze was ze aan 't opbergen op de manier van vrouwen. En toen ze voor juffrouw Ysolinde stond, leek ze haast evengroot. Helena was mo gelijk iets kleiner dan haar bezoekster, maar wat haar in lichaamsbouw min der deed schijnen, werd aangevuld door flinkheid van houding en leven digheid en gratie van beweging. „Juffrouw Ysolinde" sprak ik, toen ze elkaar wederkeerig aanblikten als vrouwen gewoon zijn elkander te meten, „dit is Helena, die wij, van den Wolfberg, uit liefde en dankbaar heid „kleine speelgenoot" noemen. Meester Gerard's dochter wierp zenuwachtig den monnikskap naar achteren, die haar blond haar bedekte. Zij stak beide handen naar Helena uit en hield haar eenigen tijd op een arm's lengte van zich af, om haar in de oogen te zien, zooals ze met mij gedaan had, maar dan wat anders. Toen haar naar zich toetrekkend, boog ze zich voorover en kuste haar op de beide wangen. Nu ben ik gewoonlijk geen scherp opmerker. Vooral de dingen, die vrouwen aangaan, ontsnappen mijn aandacht. Maar ik zag dadelijk, dat er geen schijn of schaduw van ware genegenheid of vriendschap bestond tusschen deze twee vrouwen en ook nooit zou bestaan. Ik zag, dat mijn kleine speelgenoot sidderde als een schuw vogeltje bij die omhelzing. Daar van aangezicht tot aangezicht stonden de twee vrouwen, die mijn leven als 't ware zouden maken, het tusschen zich voortrollend, het uit strijkend onder den drukkingen harer natuur, als onder de slagen van twee smids op het dreunend aanbeeld uit het sissend-heete ijzer een zwaard of ploegschaar wordt. Het was onmogelijk geen vergelij kingen tusschen haar te maken. Helena van lichamelijke schoonheid, waaruit oneindig meer leven Bprak, bloeiend van stralende gezondheid, de blos der jeugd en bewuste lieftallig heid op haar wangen, uitkijkend onder de krul-verwarring van heur haar, al eenvoudige reinheid en rechtvaardig heid der ziel in de onbeschroomde onschuldigheid harer oogen juf frouw Ysolinde dieper doorgedrongen zijnde in de mysteriën des levens, zelfbewuster, niet zoo schoon, maar dikwijls gevend een impressie van schoonheid, sterker dan haar lieftalliger mededingster, een samenstel van vaar dige, teedere gratie, half katachtig, half vrouwelijk (als tenminste deze twee niet 't zelfde zijn). En dit joeg als wolken over de onrustige zee van ji haar natuur, weerkaatsende in de veranderlijke luchten der omstandig heden, en bestemd als machtige hef- boomsarm tegen alle tegenheden, al waren ze nog zoo sterk. Ysolinde was het woordenrijkst, maar haar woorden hadden altijd een zweem geaffecteer de kwaadaardigheid en waren ge schramd van sluwe spijtigheid. Zij kattepootte met menschen en dingen, dikwijls de nagel, in 't fluweelen pootje verborgen, diep drukkend in 't vleesch, wanneer ze schijnbaar liefkoosde. Zoo waren de twee vrou wen, die als molensteenen mijn leven tusschen zich maalden. Ik denk, dat het is omdat ik uit 't noorden ben, dat ik de dingen zoo door en door bepeinzen moet, en re denen en verklaringen neerschrijven zelfs waar 't over mooie meisjes gaat altijd droomend en bespie gelend, inplaats van, 't zwaard in de hand, recht af te gaan op haar hart, zooals de Engelschen aan de overzij van de zee, of, nog eenvoudiger, om haar gunsten werven, dat, naar ik hoor, meer Fransche manier is. Maar genoeg onverdragelijke theo rie. Instinctief sprak juffrouw Ysolinde tot ons meisje van den Rooden Toren op een toon, heel anders, dan ik te voren, gehoord had, meer gelijkmatig en bedacht. „Mijnheer Hugo Godfried hier, wiens kennis ik maakte in vader's huis den dag na dien kwajongensboel in de Witte Zwaan, vertelde me, dat in den Rooden Toren van den Wolfsberg eene van mijn leeftijd woonde, als ik een vereenzaamd meisje tusschen mannen. En nu ben ik gekomen om kennis met haar te maken en haar te vragen vriendelijk tegen me te zijn, die altoos in deze stad en in dit land als een vreemdelinge in een vreemd land is geweest." Dat was lief gezegd, en onze Helena dadelijk bewogen en, misschien een beetje beschaamd overhaaraanvanke- lijke stijfheid Btak de hand uit, die de andere snel en vast in de hare greep. Toen gingen zij zitten. Ysolinde von Sturm wendde haar oogen van mijn kleine speelgenoot niet af, maar onze schuchtere, bedeesde Helena, keek tel kens steelsgewijs over den chaos van roode daken en geveltoppen van Thorn, naar de grijze vlakten van den Wolf- mark, die onder ons lagen uitgespreid als een prent uit een boek. Bij tusschenpoozen, het uur van hun middagmaal naderde, huilden de bloedhonden, en aan hun geluid hoorde ik dat vader de rechtzaal verlaten had, waar hij den ganschen morgen was geweest. Ook begreep ik heel goed, dat juffrouw Ysolinde wilde dat ik heenging, opdat zij alleen zou zijn met Helena. Maar ik zag tevens de smeekbede in de oogen van mijn speel genoot, en was besloten Ysolinde geen kans te geven. „Verveelt gij u nooit in dezen som beren toren vroeg de dochter van den advocaat, terwijl ze aldoor He iena's hand vasthield. „Het is niet vervelend" gaf Helena ten antwoord. „Ik heb mijn werk. Er zijn hier twee mannen, zoo onhandig en hulpbehoevend als kleine kinderen, waarvoor ik moet zorgen met behulp alleen van de oude Hanna." „Laat de mannen voor zich-zelf zorgen" riep Ysolinde, „dat is altijd mijn motto. Zij moeten ons dienen, niet omgekeerd." Dit werd lachend gezegd, maar er school bitterheid in de woorden. „Maar" sprak Helena, ook lach end, frisch en niet gemaakt „de eene redde mij 't leven en bracht me groot als zijn eigen dochter, en de andere, is is Hugo, hier." Terwijl ze sprak van vader en van mij, zag ik dat juffrouw Ysolinde haar strak aanstaarde, als wilde zij zien den bodem harer ziel. „O, ja," sprak ze ten laatste, na een lange pauze, „heb gij gehoord, hoe deze zelfde Hugo Godfried het voor nemen heeft opgevat om zijn gevan genschap in de stad te ontvluchten om zich in de wapenhandel te gaan oefenen, en zoo, avonturen zoekend, genieten wat ons, meisjes niet is toegestaan, zijn zwervers jaren." Hij gaat (zooals vader me zegt) naar het hof van den Prins van Plassenburg met de belofte van het commando over een compagnie. Ik ben blij, want ik zal er onder zijn geleide ook heen reizen. Inderdaad, mijn tehuis is meer daar, dan hier in Thorn. Maar ik zou dolgaarne het gezelschap van eene mijner sexe hebben. En daarom juf frouw Helena, kom ik u vragen, of gij mij wilt vergezellen. De prinses, hoor ik, heeft een eeredame in haar gevolg noodig, en zal voor die betrek king met vreugd een vriendin van mij begroeten." Wordt vervolgd). Gedrukt bh DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1899 | | pagina 6